ECLI:NL:GHARL:2020:3686

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 mei 2020
Publicatiedatum
12 mei 2020
Zaaknummer
200.258.870/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over opheffing van beslagen en verbeurde dwangsommen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een executiegeschil tussen twee partijen die betrokken zijn bij een langdurig conflict over de gezamenlijke aankoop en exploitatie van een villa. De appellant, [appellant], en de geïntimeerden, [geïntimeerden], hebben in het verleden een vaststellingsovereenkomst gesloten, maar er zijn problemen ontstaan bij de nakoming hiervan, wat heeft geleid tot het opleggen van dwangsommen en daaropvolgende beslagleggingen. De geïntimeerden hebben in eerste aanleg gevorderd om de beslagen op te heffen, maar de voorzieningenrechter heeft deze vorderingen afgewezen. In hoger beroep hebben de appellanten de herleving van de beslagen gevorderd en de verplichting van de geïntimeerden om bepaalde handelingen te verrichten, waaronder het afgeven van een Porsche die onder beslag stond. Het hof heeft geoordeeld dat de geïntimeerden in gebreke zijn gebleven bij de nakoming van de veroordelingen uit het eerdere vonnis, wat heeft geleid tot verbeurte van aanzienlijke dwangsommen. Het hof heeft de vorderingen van de geïntimeerden afgewezen en de appellanten in het gelijk gesteld, waarbij de geïntimeerden zijn veroordeeld tot het afgeven van de Porsche en het betalen van de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.258.870/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland C/17/165204 / KG ZA 19-28)
arrest van 12 mei 2020
in de zaak van

1.[appellant] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[appellant],
2. [appellante2] Holding B.V.,
gevestigd te [B] ,
hierna:
[appellante2],
appellanten in het principaal hoger beroep,
geïntimeerden in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie en eisers in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[appellanten] c.s.,
advocaat: mr. J.L. de Hoop, kantoorhoudend te Groningen,
tegen

1.[geïntimeerde1] ,

wonende te [A] ,
hierna:
[geïntimeerde1],

2. Bene Agere Et Nil Timere B.V.,

gevestigd te [A] ,
hierna:
BAENT,

3. Thebrandsense B.V.,

gevestigd te [A] ,
hierna:
TBS

4. Berbers Buildings B.V.,

gevestigd te [A] ,
hierna:
BB,

5. JBMG B.V.,

gevestigd te [B] ,
hierna:
JBMG,

6. Mooi Gaasterland B.V.,

gevestigd te [A] ,
hierna:
MG,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eisers in conventie en verweerders in reconventie,
hierna gezamenlijk te noemen:
[geïntimeerden] c.s.,
advocaat: thans mr. N.H.M. Poort.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
De mondelinge behandeling die het hof op 1 oktober 2019 heeft gelast, kon door de coronacrisis op de geplande datum niet doorgaan. Daarna hebben [appellanten] c.s. de processtukken aan het hof gestuurd en hebben zij arrest gevraagd. De gemachtigde van [geïntimeerden] c.s. had zich op dat moment al onttrokken, zonder dat een nieuwe advocaat zich voor hen had gesteld. Na de dagbepaling voor arrest heeft zich voor [geïntimeerden] c.s. alsnog mr. N.H.M. Poort als advocaat gesteld.

2.Uitgangspunten en feiten

2.1
Dit geschil draait om een langlopend conflict tussen [appellant] en [geïntimeerden] en diverse vennootschappen waarin zij belang hebben. De oorsprong daarvan is gelegen in de gezamenlijke aankoop, verbouwing en exploitatie van een villa in hun woonplaats in een periode dat ook een affectieve relatie tussen hen bestond. Uiteindelijk hebben zij hun conflict met een gedetailleerde vaststellingsovereenkomst willen beëindigen. Perikelen bij de nakoming daarvan waren echter weer aanleiding tot een kort geding waarin op vordering van [appellanten] c.s. aan [geïntimeerden] en haar vennootschappen dwangsommen zijn opgelegd. Daarop zijn beslagleggingen door [appellanten] c.s. gevolgd, wegens het verbeuren van die dwangsommen en, ten slotte, dit geschil, waarin [geïntimeerden] c.s. opheffing van die beslagen hebben gevorderd. Meer precies heeft zich het volgende afgespeeld.
2.2
[appellant] is bestuurder en enig aandeelhouder van [appellante2] Holding. [geïntimeerden] is direct of indirect bestuurder en enig aandeelhouder van BB, TBS, MG, BAENT en JBMG. Samen hebben zij op 29 januari 2015 via hun persoonlijke holdings JBMG opgericht. [appellante2] Holding en BB zijn daarvan toen elk 50% aandeelhouder en bestuurder geworden. In juni dat jaar heeft JBMG de in [A] gelegen onroerende zaak " [C] " (de villa) in eigendom verworven. De villa is daarna door MG gehuurd, die er een horecaonderneming in is gaan exploiteren.
2.3
Tussen [appellant] en [geïntimeerden] zijn verschillen van inzicht gerezen ter zake JBMG die zijn uitgemond in diverse rechterlijke procedures tussen hen en de aan hen gelieerde vennootschappen. Een daarvan is een door [appellante2] Holding en JBMG tegen JBMG en BB geëntameerde enquêteprocedure bij de Ondernemingskamer van het Gerechtshof Amsterdam. Op 17 mei 2018 heeft dat geresulteerd in een minnelijke regeling die in een proces-verbaal van de zitting is opgetekend. In deze overeenkomst staan de volgende afspraken vermeld:
I. [appellante2] Holding verkoopt de door haar gehouden aandelen in JBMG aan Berbers B.V. [BB] tegen een koopprijs van € 175.000.
2. De hypothecaire lening van [appellante2] Holding aan JBMG ten bedrage van € 156.000 zal worden verrekend met het door theBrandsense B. V. op 18 juli 2017 aan [appellante2] Holding of [appellant] betaalde bedrag van € 100.000, waarna een te betalen bedrag van € 56.000 resteert. (...)
5. De aandelen zullen uiterlijk op 1 juli 2018 worden geleverd. De vennootschap PBJ B.V. zal vóór 1 juli 2018 worden geliquideerd en vereffend. [appellant] zal daarover de regie voeren. Voor zover PBJ B.V. per vandaag verplichtingen heeft, komen die voor rekening van [appellante2] Holding.
(...)
9. [geïntimeerden] zal zorg dragen voor opheffing van de hoofdelijke verbondenheid van [appellante2] Holding voor de door de Rabobank aan Mooi Gaasterland B. V. verstrekte kredietfaciliteit van € 50.000.
(…)
12. Beide partijen zullen de desbetreffende officier van justitie berichten dat zij geen prijs stellen op vervolging van [geïntimeerden] en [appellant] in verband met de gebeurtenissen genoemd in de aangiften tegen [geïntimeerden] van 15 september, 14 november en 27 december 2017 en de gebeurtenissen genoemd door [geïntimeerden] in gesprekken met de recherche en het openbaar ministerie. [geïntimeerden] zal door haar gemaakte geluidsopnamen van gesprekken tussen [geïntimeerden] en [appellant] vernietigen.
13. Partijen zullen de tussen hen aanhangige procedures, waaronder het hoger beroep tegen het genoemde kortgedingvonnis, royeren en de verzoeken in de onderhavige procedure intrekken, waarbij ieder van partijen de eigen kosten draagt. [appellante2] Holding en [appellant] zullen de ten laste van Berber B. V. en [geïntimeerden] gelegde beslagen opheffen en vice versa.
(...)
15. Partijen zullen over de inhoud van deze regeling geheimhouding betrachten en zullen over en weer zich jegens derden niet negatief uitlaten over elkaar. Partijen zullen het feit dat zij overeenstemming hebben bereikt in neutrale bewoordingen bekend maken aan de hand van een tekst die zal worden opgesteld door mrs. Schepel en De Hoop gezamenlijk.
2.4
Nadat over de naleving van deze overeenkomst discussie was ontstaan, heeft de voorzieningenrechter in Leeuwarden op vordering van [appellanten] c.s. op 17 oktober 2018 het volgende beslist.
7.1
veroordeelt BB tot nakoming van de overeenkomst door:
a. binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de raadsman van [appellanten] c.s. te informeren over de persoon van de notaris en diens contactgegevens ten overstaan van wie de overdracht van de aandelen in JBMG (hierna: de aandelentransactie) zal plaatsvinden (hierna: de notaris), onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat BB dit nalaat tot een maximum van € 20.000,- is bereikt;
b. binnen twee dagen na betekening van dit vonnis de notaris in te schakelen ten behoeve van het begeleiden van de aandelentransactie onder verbeurte van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat BB dit nalaat tot een maximum van €20.000,- is bereikt;
c. ervoor te zorgen dat binnen veertien dagen na de aanwijzing van de notaris de koopprijs voor de aandelen van € 175.000,- zal zijn bijgeschreven op de kwaliteitsrekening van de notaris (met kopie van het betaalbewijs aan de raadsman van [appellanten] c.s.);
d. binnen twee dagen na de aanwijzing van de notaris, de notaris (met kopie aan de raadsman van [appellanten] c.s.) te instrueren om het bedrag van € 175.000,- onder zich te houden tot het moment van effectuering van de aandelentransactie, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat BB dit nalaat tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
e. binnen twee dagen na ontvangst van de koopsom van € 175.000,- de notaris opdracht te geven de aandelentransactie zo spoedig mogelijk te effectueren door het verlijden van een notariële akte van levering van de aandelen (hierna: de leveringsakte) met als uitgangspunt de als productie 28 bij dagvaarding overgelegde model akte van levering van aandelen, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat BB dit nalaat tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
(…)
7.3.
verplicht [geïntimeerden] ervoor te zorgen dat [appellante2] Holding binnen dertig dagen na betekening van dit vonnis wordt ontslagen uit de hoofdelijke verbondenheid voor de door Rabobank aan MG verstrekte kredietfaciliteit van € 50.000,- onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- voor elke dag dat [geïntimeerden] dit nalaat tot een maximum van € 50.000,- is bereikt;
(...)
7.6.
gebiedt [geïntimeerden] om de door haar gemaakte geluidsopnames van gesprekken tussen [geïntimeerden] en [appellant] binnen vier dagen na betekening van dit vonnis onherstelbaar te vernietigen en de vernietiging hiervan schriftelijk aan de raadsman van [appellanten] c.s. te bevestigen, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat [geïntimeerden] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
7.7.
gebiedt BB om binnen vijf dagen na betekening van dit vonnis alle door haar aanhangig gemaakte procedures te doen royeren, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat BB hiermee in gebreke blijkt, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt; 7.8. veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [appellanten] c.s. tot op heden vastgesteld op € 2.217,39, te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over dit bedrag met ingang van de vijftiende dag na de datum van dit vonnis tot de dag van volledige betaling.
7.9
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de na dit vonnis ontstane kosten, begroot op € 157,00 aan salaris advocaat, te vermeerderen, onder de voorwaarde dat [geïntimeerden] c.s. niet binnen 14 dagen na aanschrijving aan het vonnis heeft voldaan en er vervolgens betekening van de uitspraak heeft plaatsgevonden, met een bedrag van € 82,00 aan salaris advocaat en de explootkosten van betekening van de uitspraak, en te vermeerderen met de wettelijke rente als bedoeld in art. 6:119 BW over de nakosten met ingang van veertien dagen na voormelde aanschrijving tot aan de voldoening;
(...)
in reconventie
7.13.
veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de proceskosten, aan de zijde van [appellanten] c.s. tot op heden vastgesteld op € 490,00.
2.5
Dit vonnis is op 19 oktober 2018 aan [geïntimeerden] c.s. betekend, met gelijktijdig bevel tot betaling. Over de naleving van dit vonnis is ook weer discussie ontstaan. Dat heeft geleid tot de volgende correspondentie.
2.6
Op 22 oktober 2018 heeft mr. Poort, de toenmalige advocaat van [geïntimeerden] c.s., aan mr. De Hoop bericht dat [geïntimeerden] c.s. notaris H.H. Leerink, uit Leeuwarden hadden aangezocht ten behoeve van de levering van de aandelen van [appellante2] Holding in JBMG B.V. aan [geïntimeerden] c.s. Hij vervolgt:
Op de andere punten zoals opgenomen in het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Leeuwarden zal ik u tijdig informeren.
2.7
Op 25 oktober 2018 heeft mr. Poort het volgende aan mr. De Hoop bericht.
(…) Ik zond mr. Leerink inmiddels ook al afschrift van het vonnis van 17 oktober 2018 (...) met instructie als door de voorzieningenrechter bepaald onder 7.1 van het vonnis.
Aan het onder 7.1 bepaalde is daarmee resp. zal daarmee zijn voldaan.
Aan het bepaalde onder 7.2 van het vonnis komt daardoor geen verdere betekenis meer toe.
Ten aanzien van hetgeen onder 7.3 is bepaald zal cliënte zich tot de Rabobank wenden c.q. heeft zij zich inmiddels tot de Rabobank gewend met het verzoek uw cliënte uit de hoofdelijke
aansprakelijkheid te ontslaan in verband met de aanstaande aandelenoverdracht. Zodra verzoek om ontslag uit de hoofdelijke verbondenheid gehonoreerd is, zal ik u berichten.
(…)
Ten aanzien van het bepaalde onder 7.6 van het vonnis van 17 oktober 2018 bevestigde cliënte mij dat gemaakte geluidsopnames tussen haar en [appellant] zijn vernietigd, hetgeen ik u namens haar hierbij bevestig, conform het door de voorzieningenrechter bepaalde.
Ten aanzien van lopende procedures: die bij het gerechtshof te Amsterdam is reeds doorgehaald.
Die bij de rechtbank Noord-Nederland staat al op de slaaprol. Deze zaak moet op basis van eenstemmig verzoek van beide partijen bij vervroeging op de rol worden geplaatst ten behoeve van het royement, nu namens uw cliënte een reconventionele vordering werd ingesteld. Uiteraard is met royement ook die vordering "van tafel".
2.8
In reactie op deze brief heeft mr. De Hoop op 25 oktober 2018 het volgende aan mr. Poort geschreven.
(…)
Aan de veroordeling onder punt 7.1. sub d is niet (tijdig) voldaan. Onderdeel van die veroordeling is dat van de instructie aan de notaris een kopie aan de raadsman van [appellanten] c.s. wordt gestuurd. Dit is niet gebeurd (...). Dit betekent dat ingaande heden een dwangsom van € 5.000,- is verschuldigd voor elke dag dat deze veroordeling niet wordt nagekomen.(...)
De termijn voor de veroordeling onder punt 7.6 liep af op 23 oktober jl. Aangezien pas heden de bevestiging van de vernietiging van de geluidsopnames aan mij is toegestuurd, is twee maal een dwangsom van € 5.000,-, derhalve € 10.000,- verbeurd.
Wat betreft de veroordeling onder punt 7.7 mag in ieder geval van Berber Buildings B. V. verwacht worden dat zij binnen de termijn van vijf dagen, die gisteren afliep, een bericht aan de Rechtbank Noord-Nederland stuurt met het verzoek om de zaak op de rol te plaatsen voor royement. Uit uw brief blijkt niet of dit is gebeurd.
2.9
Op 31 oktober 2018 heeft [geïntimeerden] het volgende aan Rabobank geschreven.
Zodra ik de aandelen van [appellant] over heb genomen zal [appellant] zijn aansprakelijkheid vwb de kredietfaciliteit van Mooi Gaasterland BV opgeheven kunnen worden werd mij door uw kantoor bevestigd.
2.1
Op 2 november 2018 heeft de notaris aan mr. De Hoop bevestigd dat hij die dag een bedrag ter grootte van de koopprijs van de aandelen JBMG op zijn derdengeldrekening had ontvangen. In reactie daarop heeft mr. De Hoop op 5 november 2018 met een cc aan mr. Poort geschreven dat hij nog geen kopie van de instructie door BB aan de notaris had ontvangen als bedoeld in punt 7.1.d van het vonnis van 17 oktober 2018. Hij vraagt de notaris met een enkel woord te bevestigen dat hij inderdaad deze instructie wel heeft ontvangen en conform die instructie zal handelen. De notaris antwoordt daarop de volgende dag dat hij het bedrag van de koopprijs op zijn derdengeldenrekening zal houden totdat de levering van de aandelen is gerealiseerd.
2.11
Op 13 november 2018 stuurde de notaris aan de gemachtigde van [appellanten] c.s. een ontwerp van de akte van levering van de aandelen JBMG en een volmacht doorhaling hypotheekrecht. In die akte heeft de notaris een verklaring van de verkoper opgenomen ter zake van door hem verrichte rechtshandelingen vanaf de laatste vastgestelde jaarrekening. Dit vloeit volgens de notaris voort uit de verplichting van de verkoper al datgene aan de koper mee te delen dat relevant is.
2.12
Op 29 november 2018 heeft [appellanten] c.s. uit kracht van het vonnis van 17 oktober 2018 executoriaal derdenbeslag laten leggen onder Rabobank, ABN AMRO Bank NV respectievelijk de notaris. In de exploten is vermeld dat beslag is gelegd ten laste van [geïntimeerden] c.s. voor een vordering van € 3.305,80 wegens het niet voldoen aan de in het vonnis opgenomen kostenveroordeling en dat beslag is gelegd ten laste van BB respectievelijk [geïntimeerden] voor een vordering van € 205.000,- respectievelijk € 35.000,- wegens verbeurde dwangsommen.
2.13
Op 3 december 2018 schreef de notaris aan mr. De Hoop: "Nu mevrouw [geïntimeerden] akkoord is gegaan kan de akte van levering [van de aandelen JBMG; hof] op zo kort mogelijke termijn worden getekend."
2.14
Op 4 december 2018 heeft mr. Poort namens TBS bij de rechtbank doorhaling gevraagd van de procedure tussen TBS als eisende partij en [appellant] als gedaagde partij.
2.15
Op 10 december 2018 is de akte van levering van de aandelen van [appellante2] Holding in JBMG aan [geïntimeerden] c.s. verleden. In de notariële afrekening staat vermeld dat de proceskosten van het kort geding ad € 2.461,35 zijn betaald.
2.16
Op 13 december 2018 heeft mr. Poort [appellanten] c.s. gesommeerd tot opheffing van de door hem gelegde beslagen en staking van de executies van het vonnis van 17 oktober 2018. Hij schrijft:
Ten aanzien van de door cliënte in privé verbeurde dwangsommen wegens het niet dan wel niet tijdig zorg dragen voor ontslag uit de hoofdelijkheid van uw cliënt voor de door de Rabobank aan Mooi Gaasterland B. V. verstrekt kredietfaciliteit van € 50.000,- heeft te gelden dat cliënte simpelweg niet bij machte was de Rabobank tot ontslag uit de hoofdelijkheid van uw cliënt te bewegen vóórdat de levering van de aandelen geeffectueerd was.
De Rabobank stelde zich eenvoudig op het standpunt dat, zolang JB Holding nog bestuurder en aandeelhouder bij JBMG was, de bank niet bereid was tot een ontslag.
2.17
Op 7 december 2018 heeft [geïntimeerden] de Akte Afstand Vorderingsrecht getekend. Rabobank heeft dat vervolgens op 20 december 2018 gedaan.
2.18
In een exploot van 3 januari 2019, opgemaakt door mevrouw [D] , toegevoegd gerechtsdeurwaarder, staat dat zij op verzoek van [appellanten] c.s. ten laste van [geïntimeerden] wegens niet-voldoening aan een bevel tot betaling uit kracht van het vonnis van 17 oktober 2018 executoriaal beslag heeft gelegd op een Porsche Carrera, en dat [geïntimeerden] die vervolgens aan het beslag heeft onttrokken, waarvan aangifte is gedaan. Een afschrift van dit exploot is op 4 januari 2019 aan [geïntimeerden] betekend.
2.19
[appellanten] c.s. hebben de volgende nadere executoriale beslagen laten leggen wegens niet-voldoening aan een bevel tot betaling uit kracht van het vonnis van 17 oktober 2018. Ook deze beslagen zijn gelegd voor een vordering van € 3.713,94 wegens het niet voldoen aan de in dat vonnis opgenomen kostenveroordeling en voor een vordering van € 205.000,- respectievelijk € 35.000,- wegens verbeurde dwangsommen uit hoofde van het vonnis van 17 oktober 2018:
- Op 4 januari 2019 onder Stichting Administratiekantoor B united op alle ten name van [geïntimeerden] staande certificaten van aandelen die zijn uitgegeven door Stichting Administratiekantoor B united.
- op 4 januari 2019 ten laste van BB onder JBMG op alle ten name van BB staande aandelen in JBMG.
- op 4 januari 2019 op de aan [geïntimeerden] toebehorende onroerende zaak, gelegen aan de [a-straat 1] te [A] .
- op 9 januari 2019 op een Jeep Wrangler. Deze is in gerechtelijke bewaring gegeven. Op 21 januari 2019 is aan [geïntimeerden] bij exploot aangezegd dat de executoriale verkoop van de Jeep zou plaatsvinden op 12 februari 2019.
- op 21 januari 2019 op het aan BB toebehorend vermogensrecht, zoals bedoeld in een notariële akte van 17 oktober 2017, in welke akte staat vermeld een schuldbekentenis van JBMG aan BB van € 156.000,-, en tevens op alle bij dit vermogensrecht behorende nevenrechten, zoals het hypotheekrecht op de villa.
- op 21 januari 2019 ten laste van BB en [geïntimeerden] onder JBMG.
- op 31 januari 2019 ten laste van [geïntimeerden] en BB op de inboedel van de onroerende zaak, gelegen aan de [a-straat 1] te [A] respectievelijke de inboedel van de onroerende zaak, gelegen aan de [b-straat 2] te [E] .
2.2
Op 1 februari 2019 heeft [appellanten] c.s. bij de rechtbank op grond van artikel 474g Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering (Rv) verzoekschriften ingediend strekkende tot verkoop en overdracht van alle door hem in beslag genomen aandelen van BB in JBMG respectievelijk tot verkoop en overdracht van alle ten name van [geïntimeerden] gestelde certificaten van aandelen in TBS, uitgegeven door Stichting Administratiekantoor B united.
2.21
De beslagen hebben geleid tot het door [geïntimeerden] c.s. aangespannen vonnis in kort geding waartegen dit hoger beroep is gericht. In dat vonnis zijn de door [appellanten] c.s. gelegde beslagen opgeheven, en is aan [appellanten] c.s. onder verbeurte van dwangsommen verboden nog verdere executoriale maatregelen te treffen uit hoofde van het vonnis van 17 oktober 2018, behoudens voor zover die betrekking hebben op nog niet betaalde nakosten, explootkosten en wettelijke rente uit hoofde van rechtsoverweging 7.9 van het vonnis van 17 oktober 2018. De vorderingen die [appellanten] c.s. daar tegenover hebben gesteld (de zogenaamde vorderingen in reconventie) zijn afgewezen.
2.22
Het hoger beroep tegen dit vonnis is aangespannen door [appellanten] c.s. (het principaal appel). De strekking ervan is, dat de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. worden afgewezen (dat de beslagen herleven) en dat [geïntimeerden] op straffe van lijfsdwang of dwangsommen ook wordt verplicht de Porsche met toebehoren waar beslag op is gelegd aan de deurwaarder af te geven en alle transcripties te (laten) vernietigen van de telefoongesprekken waarvan [geïntimeerden] al eerder ook de opnames heeft moeten vernietigen. Ook [geïntimeerden] c.s. zijn in hoger beroep gekomen (het incidenteel appel). Hun vordering komt erop neer dat het bestreden vonnis wordt bekrachtigd voor zover hun vorderingen al zijn toegewezen, en dat eventueel wel verbeurde dwangsommen worden opgeheven of gematigd c.q. dat de looptijd ervan wordt opgeschort totdat de bodemrechter heeft beslist. Subsidiair wordt, op verbeurte van een dwangsom, een verbod op voortzetting van de executie gevorderd tot die beslissing is gevallen. Daarnaast wordt, opnieuw onder verbeurte van een dwangsom, afgifte van de volledige administratie van JBMG gevorderd en een voorschot van € 132.948,09 op een schadevergoeding - een en ander onder veroordeling van [appellanten] c.s. tot betaling van de reële proceskosten.
2.23
Deze vordering bevat een eisvermeerdering. [appellanten] c.s. hebben daartegen als zodanig geen bezwaar gemaakt. Omdat het hof de wijziging ook niet strijdig acht met regels van een goede procesorde, zal de vermeerdering worden toegelaten.

3.Het oordeel van het hof

Algemene uitgangspunten bij de vordering tot opheffing van beslagen ter executie van dwangsommen
- toetsingskader
3.1
Het hof leidt uit de stellingen van partijen af dat geen hoger beroep is ingesteld van het vonnis van 17 oktober 2018. De voorzieningenrechter heeft terecht voorop gesteld dat een executierechter bij een vordering tot opheffing van een executoriaal beslag en staking van de executie van dwangsommen dan slechts een beperkte taak heeft. Hij kan alleen in de executie ingrijpen indien (a) geen dwangsommen zijn verbeurd omdat tijdig en volledig aan het te executeren vonnis is voldaan, (b) de verbeurde dwangsommen reeds volledig zijn voldaan of (c) de executant zich door de executie schuldig maakt aan misbruik van bevoegdheid. Het hof voegt daaraan toe dat de door de voorzieningenrechter onder (c) genoemde gevallen van een juridische of feitelijke misslag of een noodtoestand slechts voorbeelden zijn van misbruik van bevoegdheid. Er kunnen zich ook andere situaties voordoen waarin in verband met na de uitspraak voorgevallen of aan het licht gekomen feiten sprake is van dergelijk misbruik. Bij de beoordeling van de vraag of dat aan de orde is, past echter grote terughoudendheid.
- uitleg van het dictum waarin dwangsommen zijn opgelegd
3.2
In dit geschil ligt de nadruk op de vraag of dwangsommen zijn verbeurd (zie hiervoor onder a). Bij de beantwoording van die vraag moet de executierechter onderzoeken of de prestatie is verricht waaraan de dwangsom als sanctie is verbonden. Dat wil zeggen: hij moet de ter uitvoering van het veroordelend vonnis verrichte handelingen toetsen aan de inhoud van de veroordeling zoals deze door uitleg moet worden vastgesteld. De rechter heeft dan dus niet tot taak de rechtsverhouding zelfstandig opnieuw te beoordelen. Het dictum dient te worden uitgelegd met inachtneming van de overwegingen die tot de beslissing hebben geleid. Bij het geven van deze uitleg moet het doel en de strekking van de veroordeling tot richtsnoer worden genomen, in die zin dat de veroordeling niet verder strekt dan tot het bereiken van het daarmee beoogde doel.
- stelplicht en bewijslast ten aanzien van het verbeuren van dwangsommen
3.3
In een procedure als deze ligt het op de weg van de beslaglegger om aannemelijk te maken dat de beslagen terecht zijn gelegd. Dat wil zeggen: uit kracht van verbeurde dwangsommen. De voorzieningenrechter moet dan beoordelen of de bodemrechter tot het oordeel zal komen dat de dwangsommen zijn verbeurd als in het executiegeschil een bodemprocedure wordt gevoerd. Dat vraagt om een inschatting van de kans dat de executant in een eventuele bodemprocedure er in zal slagen te bewijzen dat de geëxecuteerde niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan. Gelet op het feit dat de bewijslast op de executant rust, is een vordering tot schorsing van de executie in beginsel toewijsbaar wanneer niet met voldoende mate van zekerheid kan worden vastgesteld dat de geëxecuteerde inderdaad niet (volledig) aan de veroordeling heeft voldaan.
- onmogelijkheid om aan de veroordeling te voldoen (artikel 611d Rv)
3.4
De dwangsom is bedoeld als prikkel tot nakoming en is effectief omdat deze vooraf wordt gefixeerd en definitief vaststaat wanneer die wordt verbeurd (artikel 611c Rv). Dat neemt niet weg dat een dwangsom op grond van artikel 611d Rv op vordering van de veroordeelde kan worden opgeheven of verminderd, en dat de looptijd ervan kan worden opgeschort in geval van blijvende of tijdelijke, gehele of gedeeltelijke onmogelijkheid voor de veroordeelde om aan de hoofdveroordeling te voldoen. Nakoming moet ook geacht worden onmogelijk te zijn indien het onredelijk zou zijn van de veroordeelde meer inspanning te vergen dan hij heeft betracht. Disproportionaliteit tussen het totaal verbeurde bedrag aan dwangsommen en de van de veroordeelde verlangde prestatie kan echter geen zelfstandige grondslag bieden voor matiging van de verbeurde dwangsommen.
3.5
Deze beoordeling staat los van de vraag of de schuldeiser bij de executie misbruik maakt van zijn recht tot executie van die dwangsommen (zie hiervoor).
- stelplicht en bewijslast bij een beroep op artikel 611d Rv
3.6
De stelplicht en bewijslast rusten bij een beroep op artikel 611d Rv op de schouders van de partij die zich op de onmogelijkheid tot nakoming beroept.
- de bevoegde rechter bij een beroep op artikel 611d Rv
3.7
Alleen de rechter die een dwangsom heeft opgelegd, is tot opheffing, matiging of verlenging bevoegd. Wanneer de rechter op grond van artikel 438 Rv wordt verzocht beslagen op te heffen die zijn gelegd ter executie van verbeurde dwangsommen, bestaat die bevoegdheid alleen als de executierechter ook de rechter is die de dwangsommen heeft opgelegd. Dat is hier het geval.
Algemene overwegingen over de uitleg van het dictum in dit specifieke geval
3.8
De beslissing die de voorzieningenrechter in zijn vonnis van 17 oktober 2018 heeft gegeven, is gebaseerd op de overeenkomst die partijen op 17 mei 2018 ter zitting bij de Ondernemingskamer hadden gesloten. Het hof leidt uit de processtukken af dat de voorzitter van de Ondernemingskamer partijen ervan heeft weten te overtuigen dat een vaststellingsovereenkomst de beste oplossing was. Kennelijk was bij gelegenheid van die zitting al duidelijk dat zij volledig verstrikt waren geraakt in het conflict, en dat daar niet snel een einde aan zou komen als zij er niet in zouden slagen een regeling te treffen. Het hof maakt dit ook op uit het feit dat de afspraken die toen zijn gemaakt, veelomvattend zijn en kennelijk beogen elk onderdeel van het conflict te beslechten.
3.9
Uiteindelijk zijn [geïntimeerden] c.s. in het kort geding vonnis van 17 oktober 2018 op straffe van dwangsommen veroordeeld tot uitvoering van die afspraken op basis van een gedetailleerd stappenplan. Dit dwingende karakter van de overeenkomst en van deze veroordeling brengt mee dat die veroordeling naar de letter moest worden opgevolgd, in die zin dat het [geïntimeerden] c.s. in beginsel niet vrij stond om formuleringen die tekstueel voor meerdere uitleg vatbaar waren in haar voordeel uit te leggen. Dergelijke vrijheid had zij slechts dan, wanneer (i) [appellanten] c.s. het met die uitleg eens waren of (ii) een andere uitleg gelet op de motivering van het vonnis in redelijkheid onverenigbaar zou zijn met het doel en de strekking van de veroordeling.
3.1
Hierbij is niet van belang of het onredelijk zou zijn van [geïntimeerden] c.s. meer inspanning te vergen dan zij hebben betracht, bijvoorbeeld in de situatie dat (tijdige) uitvoering door derden werd verhinderd of bemoeilijkt. In een dergelijk geval kan wel sprake zijn van onmogelijkheid om aan de hoofdveroordeling te voldoen (artikel 611d Rv).
3.11
Met inachtneming van deze uitgangspunten zal het hof hierna de diverse tekortkomingen in de naleving van de veroordeling bespreken waarop [appellanten] c.s. zich in dit hoger beroep hebben beroepen.
7.1
onder d: de veroordeling om binnen twee dagen na de aanwijzing van de notaris, de notaris (met kopie aan de raadsman van [appellanten] c.s.) te instrueren om het bedrag van € 175.000,- onder zich te houden tot het moment van effectuering van de aandelentransactie, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat BB dit nalaat tot een maximum van € 100.000,- is bereikt
3.12
Deze veroordeling houdt onder meer de verplichting in van [geïntimeerden] om de raadsman van [appellanten] c.s. een kopie te sturen van de instructie aan de notaris om € 175.000,- onder zich te houden. Er is geen reden om aan te nemen dat aan de naleving van de veroordeling op dat punt niet een dwangsom is verbonden. Ook valt niet in te zien dat naleving onmogelijk was in die zin, dat naleving van deze verplichting niet van [geïntimeerden] c.s. kon worden verlangd. Het gaat immers om een simpele handeling, met het voor de hand liggende doel (de advocaat van) [appellanten] c.s. gelijktijdig op de hoogte te houden van de ontwikkelingen. Bij gebrek aan een ander uitgangspunt moest aan die verplichting zijn voldaan binnen twee dagen na de aanwijzing van de notaris. Niet in geschil is, dat de aanwijzing van de notaris op 22 oktober 2018 heeft plaatsgehad. Op 25 oktober 2018 heeft mr. Poort aan mr. De Hoop geschreven dat de notaris afschrift was verzonden van het vonnis van 17 oktober 2018 (alsmede van het proces-verbaal van de dading), met de instructies als door de voorzieningenrechter bepaald onder 7.1 van dat vonnis. Naar het oordeel van het hof was daarmee voldaan aan de strekking en het doel van de verplichting. De instructie aan de notaris is in rechtsoverweging 7.1 van het vonnis immers concreet omschreven.
3.13
De brief van 25 oktober 2018 is echter een dag na de uiterste termijn van 24 oktober 2018 verzonden. Dat betekent dat [geïntimeerden] c.s. een dwangsom van € 5.000,- hebben verbeurd.
7.3.:de verplichting ervoor te zorgen dat [appellante2] Holding binnen dertig dagen na betekening van het vonnis wordt ontslagen uit de hoofdelijke verbondenheid voor de door Rabobank aan MG verstrekte kredietfaciliteit van € 50.000,-, onder verbeurte van een dwangsom van € 2.500,- voor elke dag dat [geïntimeerden] dit nalaat, tot een maximum van € 50.000,- is bereikt
3.14
De termijn die aan deze resultaatsverplichting is verbonden, verstreek op 18 november 2018. De verklaring Afstand Vorderingsrecht is door Rabobank echter meer dan dertig dagen later, op 20 december 2018, getekend. Dat betekent dat de dwangsommen zijn volgelopen.
3.15
[geïntimeerden] c.s. hebben zich er echter op beroepen dat deze termijnoverschrijding buiten hun schuld is ontstaan, doordat de bank het ontslag pas wilde verlenen nadat de levering van de aandelen in JBMG door [appellante2] Holding aan BB was geëffectueerd - en dat gebeurde pas op 10 december 2018. Daarmee doen ze naar het hof begrijpt een beroep op de in artikel 611d Rv getroffen voorziening in geval van onmogelijkheid tot nakoming. Zoals gezegd, rust op [geïntimeerden] c.s. de stelplicht en bewijslast van dit verweer.
3.16
Het hof constateert dat Rabobank deze voorwaarde inderdaad heeft gesteld. Dat ontsloeg [geïntimeerden] c.s. echter nog niet van de verplichting alle inspanning te verrichten die in redelijkheid van hen kon worden verlangd om het aan hen opgelegde resultaat tijdig te bereiken. In het kader van hun verweer tegen de termijnoverschrijding had het op hun weg gelegen te onderbouwen dat en waarom deze voorwaarde eraan in de weg heeft gestaan dat het ontslag binnen dertig dagen na betekening van het vonnis (uiterlijk op 18 november) kon worden verleend. Op zichzelf is dertig dagen een voldoende ruime termijn voor de naleving van de opgelegde verplichting. Daarom valt op voorhand niet in te zien dat de voorwaarde van Rabobank tot overschrijding van de termijn heeft moeten leiden, laat staan een overschrijding van een maand. Een deugdelijke onderbouwing van het standpunt dat [geïntimeerden] c.s. deze overschrijding niet hebben kunnen voorkomen, ontbreekt ook. Wat wel blijkt, is dat [geïntimeerden] pas eind oktober aan Rabobank bevestigde dat de aansprakelijkheid van [appellant] voor wat betreft de kredietfaciliteit van MG opgeheven zou kunnen worden zodra zij de aandelen van [appellant] zou hebben overgenomen, en dat het daarna tot 26 november 2018 duurde voordat Rabobank de notaris een Akte Afstand Vorderingsrecht Kredieten stuurde voor het ontslag van [appellante2] Holding uit het aan MG verstrekte krediet in rekening-courant. Het heeft daarna tot 7 december geduurd voordat de Akte Afstand Vorderingsrecht door [geïntimeerden] werd getekend. Tussen dat moment en de daaropvolgende levering van de aandelen (10 december) en het ontslag uit hoofdelijke verbondenheid (20 december) zit een nader tijdverloop van dertien dagen. Voor zover het hof uit de stukken kan opmaken, was de raadsman van [appellanten] c.s. pas kort daarvoor, op 13 december, door mr. Poort op de hoogte gesteld van de door Rabobank gestelde voorwaarde.
3.17
Voor zover [geïntimeerden] c.s. deze vertraging hebben verklaard, hebben zij die toegeschreven aan discussie over de inhoud van de akte van levering van de aandelen. Het concept daarvoor is echter pas enkele dagen voor het verstrijken van de termijn aan [appellanten] c.s. gezonden (13 november) en [geïntimeerden] c.s. zelf zijn met de inhoud ervan kennelijk pas begin december akkoord gegaan (zie de mail van 3 december van de notaris). De notaris ten slotte, spreekt in een e-mail van 5 februari 2019 over een vertraging van slechts drie dagen als gevolg van de houding van [appellanten] c.s. (tussen 7 en 10 december). Ook als in de tussentijd vertraging zou zijn ontstaan veroorzaakt door [appellanten] c.s. - wat zij gemotiveerd betwisten en ook niet vast is komen te staan; het hof verwijst kortheidshalve naar wat hierna nog over de administratie van JBMG wordt overwogen - moet worden geconstateerd dat dit hoogstens voor een vertraging van enkele dagen kan hebben gezorgd. Dergelijke vertraging zou geen probleem zijn geweest wanneer [geïntimeerden] c.s. voortvarender te werk zouden zijn gegaan. In het bijzonder is niet onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat het aan [appellanten] c.s. zou zijn te wijten dat pas op 13 november 2018 een concept akte van levering gereed was en dat [geïntimeerden] c.s. daar pas begin december 2018 akkoord mee zijn gegaan.
3.18
[geïntimeerden] c.s. hebben dus niet deugdelijk onderbouwd en aannemelijk gemaakt dat het voor hen, door omstandigheden die buiten hun invloedsfeer hebben gelegen, redelijkerwijs onmogelijk was tijdig te voldoen aan de verplichting ervoor te zorgen dat [appellante2] Holding binnen 30 dagen zou worden ontslagen uit hoofdelijke aansprakelijkheid. De conclusie luidt dan ook dat naar het voorlopig oordeel van het hof geen aanleiding bestaat tot verlenging van de termijn of opheffing dan wel vermindering van de dwangsom. Omdat sprake is van een termijnoverschrijding van meer dan dertig dagen, is het maximum van de opgelegde dwangsommen van € 50.000,- verbeurd.
7.6.:het gebod om de door [geïntimeerden] gemaakte geluidsopnames van gesprekken tussen [geïntimeerden] en [appellant] binnen vier dagen na betekening van het vonnis onherstelbaar te vernietigen en de vernietiging hiervan schriftelijk aan de raadsman van [appellanten] c.s. te bevestigen, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor iedere dag dat [geïntimeerden] hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt;
3.19
Wat voor de hiervoor besproken instructie aan de notaris geldt, geldt ook voor de verplichting de vernietiging van de geluidsopnames aan de raadsman van [appellanten] c.s. te bevestigen: ook dat moest op straffe van een dwangsom binnen de voorgeschreven termijn gebeuren, dus voor 24 oktober 2018. Omdat deze bevestiging twee dagen te laat is gedaan (op 25 oktober), is een dwangsom van € 10.000,- verbeurd. Er is niets aangevoerd dat tot voor verlenging van de termijn, opheffing of vermindering aanleiding kan zijn.
7.7.:het gebod aan BB om binnen vijf dagen na betekening van het vonnis alle door haar aanhangig gemaakte procedures te doen royeren, onder verbeurte van een dwangsom van € 5.000,- voor elke dag dat BB hiermee in gebreke blijft, tot een maximum van € 100.000,- is bereikt
3.2
Anders dan [geïntimeerden] c.s. menen, is voor de vraag of in dit kader dwangsommen zijn verbeurd niet doorslaggevend of partijen waren overeengekomen dat niet meer geprocedeerd zou worden over de zaken waarvan royement moest worden gevraagd. Daar bestond immers al geen onduidelijkheid meer over vanaf het moment dat zij de overeenkomst bij de Ondernemingskamer sloten. Vanwege het overleg over de mogelijkheid de procedures niet voort te zetten, waren de te royeren zaken op de slaaprol geplaatst. Waar het om ging, was dat partijen een uitvoeringshandeling overeenkwamen: het vragen van royement van deze procedures
.Anders dan de voorzieningenrechter heeft geoordeeld, is daarop niet van invloed dat royement geen definitief einde aan de zaak impliceert. Ook dat was immers al bekend toen de afspraak daarover werd gemaakt en later, toen aan de nakoming ervan een dwangsom werd verbonden.
3.21
Juist is dat royement slechts op eenstemmig verzoek kan plaatsvinden, maar die constatering ontsloeg [geïntimeerden] c.s. niet van de verplichting binnen een termijn van vijf dagen na betekening al hetgeen te doen dat in redelijkheid van hen kon worden verlangd om de door hen aanhangig gemaakte procedures te royeren. Zonder de zaak op de rol te laten plaatsen voor royement, kon royement immers hoe dan ook niet tot stand komen. Het lag gezien de verplichting voor [geïntimeerden] c.s. (althans BB) om alle door haar aanhangig gemaakte procedures te doen royeren, op hun weg om hiertoe het initiatief te nemen. Dat voor het royement uiteindelijk ook instemming van [appellanten] c.s. nodig was, doet daaraan niet af. Voor het verzoeken van royement was hun medewerking niet vereist. Omdat het tot 4 december 2018 duurde totdat door [geïntimeerden] c.s. daadwerkelijk royement werd verzocht, is het maximum van de te verbeuren dwangsommen van € 100.000,- bereikt.
3.22
Voor zover [geïntimeerden] c.s. hebben bedoeld ook hier een beroep op artikel 611d Rv te doen (onmogelijkheid), geldt het volgende: dat [appellanten] c.s. met royement instemden, stond buiten twijfel. Anders dan [geïntimeerden] c.s. in hun Memorie van Antwoord onder 124 en 128 en in een voorwaardelijke incidentele grief suggereren (157 en verder), blijkt uit niets dat zij niet tijdig hun medewerking aan royement zouden hebben verleend indien het verzoek daartoe tijdig door [geïntimeerden] c.s. zou zijn gedaan. Voor zover hierover al iets uit de correspondentie blijkt, gaat het juist om berichten van de kant van [appellanten] c.s. waarin zij bij herhaling op royement aangedrongen. Ook dit verweer faalt dus.
Afgifte van de Porsche door [geïntimeerden] c.s.
3.23
[appellanten] c.s. hebben in de oorspronkelijke reconventie gevorderd dat [geïntimeerden] onder verbeurte van lijfsdwang of een dwangsom zou worden geboden de Porsche Carrera aan een deurwaarder van deurwaarderskantoor AGINPranger af te geven. Die vordering is afgewezen omdat aan de vordering ten grondslag lag dat [appellanten] c.s. op deze auto executoriaal beslag hebben kunnen laten leggen vanwege verbeurde dwangsommen. Dat dwangsommen zijn verbeurd, heeft de voorzieningenrechter echter niet aannemelijk geacht.
3.24
Anders dan de voorzieningenrechter, komt het hof wel tot de conclusie dat aanzienlijke dwangsommen zijn verbeurd. Gelet op het desbetreffende exploot dat de deurwaarder heeft opgemaakt (een authentieke akte met dwingende bewijskracht; artikel 157 lid 1 Rv) staat de beslaglegging ook vast, evenals het onrechtmatige onttrekken door [geïntimeerden] van de auto aan dat beslag. [geïntimeerden] zal daarom onder verbeurte van een dwangsom worden verplicht de Porsche te retourneren. Voor het opleggen van lijfsdwang ziet het hof geen aanleiding.
Voortzetting van de executie door [appellanten] c.s. (misbruik van recht)
3.25
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] c.s. nog het verweer gevoerd dat zij door de beslagleggingen in een noodtoestand komen te verkeren die niet meer terug te draaien dreigt te zijn als de bodemrechter later zal oordelen dat vexatoir (onrechtmatig) beslag is gelegd. Dat standpunt is echter (ook in hoger beroep) niet deugdelijk onderbouwd en kan om die reden niet worden gevolgd.
Voortzetting van de executie door [appellanten] c.s.: zekerheidstelling
3.26
In eerste aanleg hebben [geïntimeerden] c.s. (meer subsidiair) gevorderd dat de executie alleen onder zekerheidstelling mag worden voortgezet. Ook die vordering is niet deugdelijk onderbouwd. [geïntimeerden] c.s. hebben juist benadrukt dat [appellanten] c.s. vermogend zijn. Dat desalniettemin sprake is van enig restitutierisico, blijkt niet.
Vernietiging van de transcripties door [geïntimeerden] c.s.
3.27
In de oorspronkelijke reconventie hebben [appellanten] c.s. ook gevorderd dat [geïntimeerden] c.s. zullen worden verplicht de bij de inleidende dagvaarding overgelegde transcripties van (beweerde) telefoongesprekken tussen [geïntimeerden] en [appellant] en alle kopieën daarvan onherstelbaar te vernietigen, opnieuw onder verbeurte van een dwangsom. De voorzieningenrechter heeft deze vordering afgewezen, omdat [appellanten] c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat zij een zodanig spoedeisend belang bij de vordering hebben dat een beslissing in een bodemprocedure niet kan worden afgewacht. Volgens de voorzieningenrechter blijkt niet dat [geïntimeerden] c.s. deze transcripties anders zouden willen gebruiken dan ter ondersteuning van hun stellingen in deze procedure. Het hof deelt dat oordeel. In hoger beroep is niets aangevoerd dat tot een andere conclusie zou moeten leiden.
Afgifte van de administratie van JBMG door [appellanten] c.s.
3.28
[geïntimeerden] c.s. stellen zich in een incidentele grief op het standpunt dat [appellanten] c.s. hun niet de gehele administratie van JBMG hebben verstrekt. Zij vorderen afgifte daarvan op straffe van verbeurte van een dwangsom. Deze vordering wordt afgewezen, omdat [geïntimeerden] c.s. niet aannemelijk hebben gemaakt dat [appellanten] c.s. nog over onderdelen van deze administratie beschikken die niet al aan [geïntimeerden] c.s. zijn verstrekt. Sterker nog: het had in de rede gelegen dat partijen in de overeenkomst die bij de Ondernemingskamer is gesloten afspraken zouden hebben gemaakt over de terbeschikkingstelling door [appellanten] c.s. van de administratie, als [geïntimeerden] c.s. op dat moment van mening zouden zijn geweest dat zij nog niet over de volledige administratie beschikten. Dat is echter niet gebeurd. En nu, in dit hoger beroep, komen [geïntimeerden] c.s. niet verder dan de stelling dat zij niet weten wat nog wel ontbreekt. Daarmee is ook onduidelijk welke verplichting zij concreet aan [appellanten] c.s. willen opleggen. De laatsten bestrijden bovendien aan de hand van correspondentie die hierover is gevoerd gemotiveerd dat de volledige administratie en inloggegevens nog niet aan [geïntimeerden] c.s. ter beschikking zijn gesteld. Volgens hen is al op 12 april 2017 of kort voordien de administratie van zowel JBMG, MG als BPJ over 2015, 2016 en 2017 afgegeven. Concrete aanwijzingen voor de onjuistheid van dat verweer ontbreken.
Het door [geïntimeerden] c.s. gevorderde voorschot op schadevergoeding
3.29
Aan het gevorderde voorschot op schadevergoeding ligt de onjuiste veronderstelling ten grondslag dat de beslagen onterecht zijn gelegd, omdat geen dwangsommen zouden zijn verbeurd. Op die constatering moet deze vordering stranden.
Conclusie
3.3
Omdat naar het voorlopig oordeel van het hof in totaal € 165.000,- aan dwangsommen is verbeurd, zullen de vorderingen van [geïntimeerden] c.s. alsnog worden afgewezen. De vordering van [appellanten] c.s. ter zake van de Porsche zal worden toegewezen. Voor het overige wordt het gevorderde afgewezen. [geïntimeerden] c.s. zullen in eerste aanleg (in conventie en reconventie) en in dit hoger beroep (in principaal en incidenteel appel) in de proceskosten worden veroordeeld omdat zij overwegend in het ongelijk zijn gesteld.
De beslissing
Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van de rechtbank Noord-Nederland in Leeuwarden van 20 februari 2019 en neemt de volgende beslissing.
Het hof gebiedt [geïntimeerden] om binnen vier dagen na betekening van dit arrest de Porsche Carrera met kenteken [00-YYY-0] aan de deurwaarder van deurwaarderskantoor AGINPranger in Heerenveen aan de president Kennedylaan 33A in te leveren en het kentekenbewijs en alle sleutels van deze auto aan de deurwaarder te overhandigen.
Het hof veroordeelt [geïntimeerden] tot betaling van een dwangsom van € 1.000,- voor elke dag dat zij met de nakoming van deze verplichting in gebreke blijft, tot een maximum van € 40.000,- is bereikt.
Het hof veroordeelt [geïntimeerden] c.s. in de kosten van de procedure bij de voorzieningenrechter en de kosten van het hoger beroep. De kosten die [appellanten] c.s. bij de voorzieningenrechter hebben gemaakt, worden voor de conventie en de reconventie tezamen vastgesteld op
€ 639,- aan verschotten en € 1.960,- aan salaris. In hoger beroep worden hun kosten tot aan deze uitspraak voor het principaal en het incidenteel appel tezamen vastgesteld op € 741,- aan verschotten en € 1.611,- aan salaris. Deze kosten moeten worden betaald binnen veertien dagen na de datum van dit arrest. Als niet op tijd wordt betaald, worden die kosten verhoogd met de wettelijke rente.
Het hof veroordeelt [geïntimeerden] c.s. ook tot betaling van € 157,- aan nakosten. Dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- als [geïntimeerden] c.s. niet hebben betaald binnen veertien dagen na aanschrijving en betekening van deze uitspraak. Als na die aanschrijving en betekening niet is betaald, worden deze kosten verhoogd met de wettelijke rente.
Ten aanzien van de uitgesproken veroordelingen is deze uitspraak uitvoerbaar bij voorraad.
Wat verder is gevorderd, wordt afgewezen.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.W. Zandbergen, O.E. Mulder en S.E. Vlaanderen-Schüttenhelm, en is door de rolraadsheer in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 12 mei 2020.