Uitspraak
[appellante],
Reva,
1.1. Het verdere verloop van de procedure in hoger beroep
Ter voorbereiding op het getuigenverhoor aan de zijde van Reva, dat op 28 november 2019 heeft plaatsgevonden, heeft Reva producties (7 t/m 11) in het geding gebracht.
[appellante] heeft afgezien van het horen van getuigen.
Vervolgens heeft Reva een memorie na enquête en [appellante] een antwoordmemorie na enquête (met één productie) genomen.
Ten slotte heeft Reva de aanvullende processtukken overgelegd en heeft het hof arrest bepaald.
2. Het tussenarrest van 18 juni 2019
Vervolgens heeft het hof overwogen dat Reva in beginsel aansprakelijk is voor de daardoor door [appellante] geleden schade, tenzij zich met succes kan beroepen op artikel 8:1148 BW of artikel 8:1155 BW.
Vervolgens heeft het hof overwogen (rov. 4.20):
“
Het staat vast dat [appellante] haar gordel heeft losgemaakt en is gaan lopen. Dat gedrag is in strijd met de op haar rustende gordelplicht van artikel 59 RVV en gevaarzettend. Vaststaat ook dat de chauffeur geen maatregelen heeft genomen toen hij dat zag. Het is onduidelijk waarom [appellante] haar gordel heeft losgemaakt en is gaan lopen: of dat een gevolg is van het feit dat zij de gordel van [B] [hof: een medepassagier] heeft willen vastmaken (al dan niet nadat de chauffeur vergeefs is gevraagd dat te doen), zoals [appellante] stelt, of om een andere reden, zoals Reva aanvoert. Het hof acht duidelijkheid op dit punt vooralsnog wel van belang voor de beslissing over het beroep op eigen schuld. Gelet op wat hiervoor is overwogen over stelplicht en bewijslast ten aanzien van het beroep op eigen schuld, zal het hof Reva toelaten om, conform het door haar gedane bewijsaanbod, de feiten en omstandigheden waarop haar beroep op eigen schuld van [appellante] berust te bewijzen. Uit wat het hof hiervoor heeft overwogen, volgt dat het daarbij vooral gaat om de vraag of [B] wel of niet in haar gordel zat en, daarmee samenhangend, of [appellante] haar gordel heeft losgemaakt en van haar zitplaats is opgestaan om [B] in haar gordel te helpen of om een andere reden.”
3.De bewijslevering
“
Toen ik mevrouw [B] het pasje teruggaf viel dat op de grond. Ik gebaarde haar dat ze het pasje kon laten liggen. Dat kwam later nog wel. We reden verder en toen zag ik dat mevrouw [appellante] was opgestaan en in gebukte houding in de auto stond. Ik zag dat toen ik mij omdraaide. Kort daarna heb ik me opnieuw omgedraaid en toen stond ze daar nog. Ze lachte naar mij. Zij was, zo begreep ik, bezig om het pasje van mevrouw [B] op te pakken. Ik had geen tijd om mevrouw [appellante] te zeggen dat ze moest gaan zitten. Op het kaartje is de plaats waar mevrouw [appellante] moet zijn opgestaan door u op mijn aanwijzingen voorzien van het cijfer 1. Om of nabij die plek is zij opgestaan.Een of twee seconden nadat ik had gezien dat mevrouw [appellante] in de auto stond, moest ik de auto tot stilstand brengen vanwege een verkeerslicht. Dat was het verkeerslicht op de kruising van de Laan 1940 – 1945 en de Leonard Springerlaan. De plaats waar we stopten is door u op mijn aanwijzingen op de kaart voorzien van het cijfer 2. Bij dat stoppen is mevrouw [appellante] ten val gekomen.Ergens tussen de punten 1 en 2 heb ik gezien dat mevrouw [appellante] in de auto stond. Dat zal 150 meter vanaf punt 2 zijn geweest.Het was op de Laan 1940 – 1945 druk. Er reden veel auto’s, maar er was geen sprake van stilstaand verkeer. Dat was pas verderop het geval bij de rotonde op de Weg der Verenigde Naties. Mevrouw [appellante] was al gevallen toen wij daar aankwamen. (…Mevrouw [appellante] viel toen ik remde, niet toen ik optrok. Ik moest wel remmen, anders waren we tegen de auto voor ons aangereden.Toen ik zag dat mevrouw [appellante] gebogen in de auto stond, kon ik de auto niet tot stilstand brengen. Dat heeft te maken met de situatie ter plaatse, waar drie rijstroken zijn, een voor rechtsaf, een voor rechtdoor en een voor linksaf. Wij reden op die voor rechtdoor, dus op de middelste baan.”
Volgens [D] is het gelet op de hem bekende verkeerssituatie daar, niet mogelijk om op de Laan 1940 – 1945 voor het verkeerslicht op de kruising met de Leonard Springerlaan uit te wijken. Je moet daar stoppen als de auto voor je stopt, aldus [D] .
Verder heeft hij verklaard dat de chauffeurs een speciale opleiding hebben gevolgd om als chauffeur te kunnen werken, waarbij ze zijn getraind om defensief te rijden, niet te snel op te trekken en te remmen. Ook is de chauffeurs bijgebracht dat ze aan het begin van de rit moeten controleren of de passagiers de gordel om hebben.
Uit het zogenaamde BCT-systeem dat op iedere taxibus aanwezig is, kan informatie worden opgehaald over het verloop van de rit, waar de taxi is geweest, hoe vaak en waar is gestopt en met welke snelheid is gereden. Uit de door [E] uitgelezen informatie over de bewuste rit blijkt volgens [E] het volgende:
“
In het BCT-systeem kon ik de rit waarin het voorval plaatsvond volgen. Ik kon bijvoorbeeld zien dat de taxi was gestopt bij Niemeijer en daar ongeveer tien minuten stil had gestaan. Ik kon ook uitlezen dat de taxi op enig moment op de Laan 1940 – 1945 tweeëntwintig kilometer per uur reed. Op dat moment had het systeem kennelijk contact met de satelliet. Op de rotonde heeft de taxi stilgestaan.”
Uit de getuigenverklaring van [C] volgt dat de gordel van [B] wel was vastgemaakt (door een medewerker van Iederz). Deze verklaring van [C] vindt steun in wat de getuigen [D] en [E] hebben verklaard over het beleid van Reva; voordat een taxibus vertrekt, wordt eerst gecontroleerd of de gordels van de passagiers vastzitten.
- [appellante] niet ging staan om de gordel van [B] vast te maken, maar om het pasje van [B] op te rapen;
- [C] pas na minimaal 10 seconden vanaf het moment dat hij zag dat [appellante] stond, is geremd;
- [C] (om die reden, mede gezien de snelheid waarmee hij reed) de gelegenheid had om te anticiperen op de situatie dat hij plotseling moest remmen, bijvoorbeeld door snelheid terug te nemen en stapvoets te rijden.
Bij de bespreking van de verdere geschilpunten van partijen zal het hof deze feitelijke uitgangspunten hanteren.
4.Terugkomen op het tussenarrest?
5.Het beroep op artikel 8:1155 BW
Dat betekent dat [appellante] in beginsel 75 % van haar schade dient te dragen. In beginsel, omdat een correctie op deze causale verdeling kan plaatsvinden wanneer de billijkheid dit wegens de uiteenlopende ernst van de gemaakte fouten of andere omstandigheden van het geval eist.
- [appellante] heeft door het ongeval fors letsel opgelopen. De aard van de schade vormt een argument voor een billijkheidscorrectie in haar voordeel;
- [appellante] is een particulier en Reva is een professionele partij. De hoedanigheid van de betrokken partijen is een argument voor een billijkheidscorrectie in het voordeel van [appellante] ;
- De schade is ontstaan bij het vervoer van kwetsbare personen, personen met een beperking, die zijn aangewezen op aangepast werk. Ook de aard van de verhouding tussen [appellante] , als reiziger met een beperking en Reva, als personenvervoerder van reizigers met een beperking, is een argument voor toepassing van de billijkheidscorrectie in het voordeel van [appellante] .
Al met al zal het hof de causale verdeling van 75 – 25% in het voordeel van Reva corrigeren naar een verdeling van 50 - 50%.
6.De schade van [appellante]
6.3 De vordering betreffende de reparatie van de (orthopedische) schoen van [appellante]
- een bedrag van € 50,- - is (voor 50%) toewijsbaar. Het is aannemelijk dat bij de val in het busje schade is ontstaan aan de schoen van [appellante] . Het gevorderde bedrag komt het hof niet onredelijk voor.
in klinisch goede toestand uit het ziekenhuis ontslagen”. In de ontslagbrief wordt geen melding gemaakt van blijvende klachten. [appellante] heeft zelf bij gelegenheid van de comparitie in hoger beroep verklaard dat zij nog steeds klachten heeft, die zij toeschrijft aan het ongeval, daardoor met een rollator moet lopen, dat ze niet ver kan lopen en haar oude werk niet meer kon verrichten. Hoewel haar dat wel is geadviseerd, is zij niet meer onder behandeling van een fysiotherapeut. Medische informatie die dit onderbouwt, ontbreekt ook in hoger beroep.
7.De conclusie7.1 De vordering van [appellante] is toewijsbaar tot een bedrag van € 123,- + € 3.000,- =€ 3.123,-. Over dit bedrag is Reva wettelijke rente verschuldigd vanaf 20 mei 2016.
17 januari 2017 (voor zover tussen partijen gewezen) zal worden bekrachtigd en het eindvonnis van 9 mei 2017 (voor zover tussen partijen gewezen) zal worden vernietigd.
8.De beslissing
en in zoverre opnieuw rechtdoende:
€ 180,81 aan verschotten en op € 900,- voor salaris gemachtigde voor de procedure in eerste aanleg;
€ 416,11 aan verschotten en € 2.277,- voor geliquideerd salaris van de advocaat in de procedure in hoger beroep,
te vermeerderen met nakosten van € 131,-, te verhogen met € 68,- indien niet binnen
14 dagen na de dagtekening van dit arrest aan deze veroordeling is voldaan èn betekening heeft plaatsgevonden,
en te vermeerderen met de wettelijke rente over deze bedragen vanaf 14 dagen na dagtekening van dit arrest;