ECLI:NL:GHARL:2020:3626

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
11 mei 2020
Zaaknummer
200.266.129/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Ontslag en benoeming van bewindvoerder in hoger beroep met betrekking tot vermogensrechtelijke belangen van meerderjarige en vader

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de opheffing van een bewind dat was ingesteld over de vader en een meerderjarige, beiden met problematische schulden. De vader en de meerderjarige, die in hoger beroep kwamen, verzochten om opheffing van het bewind, maar het hof oordeelde dat zij niet hadden aangetoond dat de noodzaak voor het bewind niet meer bestond. Het hof stelde vast dat de schuldenlast van ongeveer € 50.000,- nog steeds aanwezig was en dat de vader en de meerderjarige niet in staat waren om zelfstandig hun vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Het hof wees het verzoek tot opheffing van het bewind af.

Daarnaast vroegen de vader en de meerderjarige om de huidige bewindvoerder te ontslaan en een nieuwe bewindvoerder, [D] B.V., te benoemen. Het hof oordeelde dat er sprake was van een vertrouwensbreuk tussen de vader, de meerderjarige en de bewindvoerder, en dat de bewindvoerder geen verweer had gevoerd in hoger beroep. Gezien de moeizame communicatie en gebrekkige samenwerking, besloot het hof de bewindvoerder te ontslaan en [D] B.V. te benoemen als opvolgend bewindvoerder, met ingang van 1 juni 2020. De beschikking van de kantonrechter werd bekrachtigd, en het hof verklaarde de beschikking uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.129/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 7801205 VO VERZ 19-1172 en 7801236 VO VERZ 19-1173)
beschikking van 7 mei 2020
inzake

1.[verzoeker] ,

verder te noemen: de vader,
2. [de meerderjarige],
verder te noemen: [de meerderjarige] ,
beiden wonende op een geheim adres,
verzoekers in hoger beroep,
verder gezamenlijk te noemen: de vader en [de meerderjarige] ,
advocaat: mr. N. Groeneveld te Hoogezand.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:

1.[de bewindvoerder] , h.o.d.n. [A] ,

kantoorhoudende te [B] ,
verder ook te noemen: de bewindvoerder,
2. [de moeder],
wonende op een geheim adres,
de moeder van [de meerderjarige] ,
3. [de halfbroer 1],
wonende op een geheim adres,
een halfbroer van [de meerderjarige] ,
4. [de halfbroer 2],
wonende te [C] ,
een halfbroer van [de meerderjarige] .

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 juli 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 18 september 2019;
- een brief van mr. Groeneveld van 29 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Groeneveld van 13 maart 2020 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Groeneveld van 3 april 2020;
- een journaalbericht van mr. Groeneveld van 9 april 2020 met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling die op 10 april 2020 gepland stond, heeft geen doorgang kunnen in verband met het (beleid ten aanzien van het) corona-virus.
2.3
Bij journaalbericht van 3 april 2020 heeft mr. Groeneveld aan het hof bericht dat de vader en [de meerderjarige] akkoord zijn met een schriftelijke afdoening van deze zaak. Bij journaalbericht van 9 april 2020 met productie(s) heeft mr. Groenveld onder meer bericht dat zij belanghebbenden heeft aangeschreven met de vraag of zij ermee instemmen dat de zaak schriftelijk wordt afgedaan. Uit de bij het journaalbericht gevoegde reacties blijkt dat de moeder en halfbroers van [de meerderjarige] niet verder bij deze zaak willen worden betrokken. Verder blijkt dat mr. Groeneveld de bewindvoerder tweemaal heeft aangeschreven, maar dat zij geen reactie heeft gekregen op de vraag of de bewindvoerder instemt met schriftelijke afdoening. Het hof heeft in deze procedure in hoger beroep evenmin een brief en/of verweerschrift van de bewindvoerder ontvangen. Het hof gaat er onder die omstandigheden van uit dat de bewindvoerder geen mondelinge behandeling wenst en akkoord is met een schriftelijke afdoening van deze zaak.

3.De feiten

3.1
De vader is geboren [in] 1971 en [de meerderjarige] [in] 1992.
3.2
Bij beschikkingen van 30 januari 2018 heeft de kantonrechter in de rechtbank Den Haag - op verzoek van de vader en [de meerderjarige] - een bewind ingesteld over de gelden en goederen die (zullen) toebehoren aan de vader en [de meerderjarige] , omdat zij als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden niet in staat zijn ten volle hun vermogensrechtelijke belangen zelf behoorlijk waar te nemen. De kantonrechter heeft [de bewindvoerder] , h.o.d.n. [A] , tot bewindvoerder van de vader en [de meerderjarige] benoemd.
3.3
De vader en [de meerderjarige] staan sinds januari 2019 ingeschreven in Nederland in de Basisregistratie Personen (BRP).

4.De omvang van het geschil

4.1
Bij de bestreden beschikking heeft de kantonrechter het verzoek van de vader en [de meerderjarige] strekkende tot opheffing van het bewind afgewezen.
4.2
De vader en [de meerderjarige] zijn met twee grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. Tevens hebben zij hun verzoek aangevuld en zij verzoeken het hof:
- primair: de bestreden beschikking te vernietigen en (zo begrijpt het hof), opnieuw rechtdoende het bewind ten aanzien van de vader en [de meerderjarige] op te heffen;
- subsidiair: (zo begrijpt het hof:) de huidige bewindvoerder te ontslaan als bewindvoerder van de vader en [de meerderjarige] en [D] B.V. tot opvolgend bewindvoerder te benoemen;
- meer subsidiair: de bewindvoerder de plicht op te leggen de stukken ter inzage te overhandigen aan de vader en [de meerderjarige] ten aanzien van de rekening-courant en de status van de aanvraag c.q. uitkering ingevolge de Participatiewet van de vader en [de meerderjarige] .
4.3
De bewindvoerder is door het hof in de gelegenheid gesteld om verweer te voeren, maar heeft hiervan geen gebruik gemaakt.

5.De motivering van de beslissing

* Opheffing bewind
5.1
Op grond van artikel 1:431 lid 1 van het Burgerlijk Wetboek (BW) kan de kantonrechter, indien een meerderjarige als gevolg van
a. zijn lichamelijke of geestelijke toestand, dan wel
b. verkwisting of het hebben van problematische schulden,
tijdelijk of duurzaam niet in staat is ten volle zijn vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen, een bewind instellen over één of meer van de goederen die hem als rechthebbende toebehoren of zullen toebehoren.
Ingevolge artikel 1:449 lid 2 BW kan de kantonrechter, indien de noodzaak daartoe niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is gebleken, het bewind opheffen op verzoek van de bewindvoerder of van degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.2
Het hof stelt voorop dat het enkele feit dat de bewindvoerder geen verweer heeft gevoerd in hoger beroep, niet betekent dat het (primaire) verzoek van de vader en [de meerderjarige] daarom kan worden toegewezen. Het hof dient te beoordelen of aan voormelde gronden voor opheffing van het bewind is voldaan.
Het hof is met de kantonrechter van oordeel dat de vader en [de meerderjarige] niet hebben aangetoond dat de grond voor het bewind niet langer bestaat en dat zij in staat zijn om zelfstandig hun vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Niet is gebleken dat de oorzaken die aanleiding hebben gegeven tot de instelling van het bewind niet meer aanwezig zijn. Het hof volgt de vader en [de meerderjarige] niet in hun standpunt dat het bewind is uitgesproken omdat zij op dat moment dak- en thuisloos waren, en dat, nu dat inmiddels niet meer het geval is er geen reden is voor voortzetting van het bewind. Uit de stukken blijkt dat het bewind is uitgesproken omdat de vader en [de meerderjarige] als gevolg van verkwisting of het hebben van problematische schulden niet in staat waren ten volle hun vermogensrechtelijke belangen behoorlijk waar te nemen. Voordat het bewind werd uitgesproken was er derhalve reeds sprake van een problematische schuldenlast. De vader en [de meerderjarige] zijn zelf verantwoordelijk voor het ontstaan van die schulden. Uit de stukken blijkt dat de schulden nog altijd bestaan en voor zowel de vader als [de meerderjarige] ongeveer € 50.000,- bedragen. Het hof is, anders dan de vader ter zitting in eerste aanleg kennelijk stelt, van oordeel dat een dergelijke schuldenlast wel degelijk als een aanzienlijke schuldenlast dient te worden beschouwd en dat hiervoor een bewind noodzakelijk is, nu de vader en [de meerderjarige] naar het oordeel van het hof niet hebben aangetoond dat zij in staat zijn zelfstandig hun vermogensrechtelijke belangen te behartigen. Reeds hierom is er geen grond voor opheffing van het bewind aanwezig.
Dat de schulden zouden zijn opgelopen door toedoen van de bewindvoerder hebben de vader en [de meerderjarige] evenmin aangetoond en doet, wat hier ook van zij, niet af aan het feit dat de bij aanvang van het bewind bestaande schuldenlast, nog altijd bestaat. Ook de overige door de vader en [de meerderjarige] gestelde omstandigheden vormen geen reden om het bewind op te heffen.
5.3
Nu niet is komen vast te staan dat de noodzaak van bescherming van de vermogensrechtelijke belangen van de vader en [de meerderjarige] niet meer bestaat of voortzetting van het bewind niet zinvol is, ziet het hof geen aanleiding voor opheffing van het bewind en dienen de goederen die de vader en [de meerderjarige] (zullen) toebehoren onder bewind te blijven. Het hof zal het primaire verzoek tot opheffing van het bewind dan ook afwijzen.
* Wijziging bewindvoerder
5.4
Op grond van artikel 1:448 lid 2 BW wordt een bewindvoerder ontslag verleend hetzij op eigen verzoek hetzij wegens gewichtige redenen of omdat de bewindvoerder niet meer voldoet aan de eisen om bewindvoerder te kunnen worden, zulks op verzoek van een medebewindvoerder of degene die gerechtigd is onderbewindstelling te verzoeken als bedoeld in artikel 432, eerste en tweede lid, dan wel ambtshalve.
5.5
Anders dan in eerste aanleg bij de kantonrechter vragen de vader en [de meerderjarige] in hoger beroep om - kort gezegd - de huidige bewindvoerder te vervangen. Tegen dit (gewijzigde) verzoek heeft de bewindvoerder geen verweer gevoerd.
5.6
Op grond van de stukken in het dossier kan het hof niet vaststellen dat de bewindvoerder zijn taken als bewindvoerder van de vader en [de meerderjarige] niet naar behoren heeft uitgevoerd en dat om die reden ontslag zou moeten volgen. Uit de stukken is echter wel gebleken dat er sprake is van een moeizame communicatie en (daardoor) een gebrekkige samenwerking. Voorts geldt dat de vader en [de meerderjarige] hebben aangegeven geen enkel vertrouwen meer te hebben in de bewindvoerder. Zij wijzen daarbij onder meer op overboekingen van leefgeld door de bewindvoerder naar een ABN Amro-rekening waarvan hun passen geblokkeerd waren, hetgeen volgens hen bij de bewindvoerder bekend was. Hoewel uit het dossier niet zonder meer kan worden afgeleid aan wie de vertrouwensbreuk en moeizame communicatie (het meest) te wijten is, is er in dit geval, naar het oordeel van het hof onvoldoende basis voor een verdere samenwerkingsrelatie tussen de vader, [de meerderjarige] en de bewindvoerder en vormt dit een gewichtige reden voor ontslag van de bewindvoerder. Het hof is vanwege het feit dat de bewindvoerder geen verweer heeft gevoerd in hoger beroep, niet bekend met (recente) feiten en/of omstandigheden die tot een ander oordeel zouden kunnen leiden. Daarbij komt dat het hof zich kan voorstellen dat het feit dat noch het hof noch de advocaat van de vader en [de meerderjarige] (naar aanleiding van vragen over het al dan niet doorgaan van de zitting bij het hof) iets heeft vernomen van de bewindvoerder over deze procedure in hoger beroep, voor de vader en [de meerderjarige] een bevestiging kan vormen voor hun zienswijze over de bewindvoerder. Ook het hof acht deze opstelling van de bewindvoerder in dat verband opmerkelijk.
5.7
De vader en [de meerderjarige] hebben verzocht om [D] B.V. te benoemen tot opvolgend bewindvoerder en hebben een bereidverklaring van [D] B.V. overgelegd, met daarbij een korte toelichting van [D] B.V. Hierin wordt vermeld dat de vader en [de meerderjarige] een bewindvoerder zoeken die dichterbij huis is, zodat ze mondeling contact kunnen hebben. Ook wordt aangegeven dat de vader en [de meerderjarige] op kamers wonen die worden verhuurd door [E] , dat [D] B.V. meerdere klanten heeft die bij [E] huren en dat [D] B.V. goede contacten heeft met [E] . Het hof leidt hieruit af dat [D] B.V. bekend is met de feitelijke (woon)situatie van de vader en [de meerderjarige] , waardoor er wellicht een beter contact kan ontstaan tussen [D] B.V. en de vader en [de meerderjarige] . Nu het hof niet van bezwaren tegen benoeming van [D] B.V. tot opvolgend bewindvoerder van de vader en [de meerderjarige] is gebleken, zal het hof dit subsidiaire verzoek toewijzen. Het hof wijst de vader en [de meerderjarige] er wel op dat om een goede samenwerkingsrelatie tot stand te kunnen brengen met [D] B.V., het noodzakelijk is dat niet alleen van de opvolgend bewindvoerder maar vooral ook van de vader en [de meerderjarige] zelf een actieve houding wordt verwacht. Dat houdt onder meer in dat zij ervoor zorgen goed bereikbaar te zijn op de door hen opgegeven telefoonnummers, e-mail- en postadressen en adequaat reageren op vragen en verzoeken die hun (van de kant van de bewindvoerder) bereiken.
5.8
Op grond van het bovenstaande zal het hof [de bewindvoerder] , h.o.d.n. [A] ontslaan als bewindvoerder van de vader en [de meerderjarige] en [D] B.V. benoemen tot opvolgend bewindvoerder van de vader en [de meerderjarige] . Het hof zal daarbij, teneinde de overgang te kunnen voorbereiden, de datum van ontslag en benoeming op 1 juni 2020 bepalen.
5.9
Gelet op dit oordeel komt het hof niet meer toe aan de beoordeling van het meer subsidiaire verzoek van de vader en [de meerderjarige] om de bewindvoerder de plicht op te leggen de stukken ter inzage te overhandigen aan de vader en [de meerderjarige] ten aanzien van de rekening-courant en de status van de aanvraag c.q. uitkering ingevolge de Participatiewet van de vader en [de meerderjarige] .

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof als volgt beslissen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kantonrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 23 juli 2019;
en beslist voorts als volgt:
wijst het verzoek in hoger beroep van de vader en [de meerderjarige] tot wijziging van de bewindvoerder toe;
ontslaat [de bewindvoerder] , h.o.d.n. [A] ( [B] ) met ingang van 1 juni 2020 als bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de vader en [de meerderjarige] ;
benoemt met ingang van 1 juni 2020 [D] B.V. ( [F] ) tot bewindvoerder over de goederen die (zullen) toebehoren aan de vader en [de meerderjarige] ;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bepaalt dat de griffier van dit hof een afschrift van deze beschikking aan [D] B.V. zal toezenden;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. I.M. Dölle, C. Koopman en B.J. Voerman, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 7 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.