In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de machtiging tot uithuisplaatsing van een minderjarige, [kind], geboren op [geboortedatum] 2014. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland van 26 november 2019 aangevochten, waarin de ondertoezichtstelling en de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] zijn verlengd. De moeder heeft drie grieven ingediend en verzocht om de bestreden beschikking te vernietigen en de uithuisplaatsing te beëindigen of de duur ervan te bekorten tot zes maanden.
Het hof heeft vastgesteld dat de moeder sinds 2016 onder toezicht staat en dat er zorgen zijn over de opvoedingssituatie van [kind]. De GI heeft voorwaarden gesteld voor een mogelijke terugplaatsing van [kind] bij de moeder, maar deze zijn nog niet vervuld. Het hof heeft de zorgen van de GI als ernstig en goed onderbouwd beschouwd. De moeder heeft weliswaar verbeteringen laten zien in de contactregeling met [kind], maar het hof oordeelt dat er nog geen bestendige omslag is in de situatie. De moeder heeft niet voldoende geprofiteerd van de hulpverlening en voldoet nog niet aan de basisvoorwaarden voor terugplaatsing.
Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikking bekrachtigd, waarmee de machtiging tot uithuisplaatsing van [kind] in een pleeggezin is verlengd tot 28 november 2020. De beslissing is genomen in het belang van de verzorging en opvoeding van [kind].