ECLI:NL:GHARL:2020:3580

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 mei 2020
Publicatiedatum
7 mei 2020
Zaaknummer
200.274.568
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging ondertoezichtstelling van minderjarige door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 mei 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de ondertoezichtstelling van de minderjarige [kind 3]. De kinderrechter in de rechtbank Gelderland had op 12 november 2019 besloten om [kind 3] onder toezicht te stellen van de William Schrikker Stichting, vanwege zorgen over de ontwikkeling van het kind. De moeder, die in hoger beroep ging, was het niet eens met deze beslissing en vroeg het hof om de ondertoezichtstelling ongedaan te maken. De raad voor de kinderbescherming en de William Schrikker Stichting steunden de beslissing van de kinderrechter en vroegen het hof deze te bekrachtigen.

Tijdens de zitting op 10 april 2020, die vanwege de coronamaatregelen telefonisch werd gehouden, werd de aanwezigheid van de moeder en haar begeleider toegestaan. De vader was niet aanwezig. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak zorgvuldig overwogen, inclusief de zorgen over de emotionele beschikbaarheid van de moeder en de relatie tussen de ouders, die gekenmerkt werd door huiselijk geweld. Ondanks enige positieve ontwikkelingen in de samenwerking met de hulpverlening, concludeerde het hof dat de ondertoezichtstelling van [kind 3] noodzakelijk bleef tot ten minste 15 augustus 2020.

Het hof heeft de beslissing van de kinderrechter bekrachtigd, omdat er nog steeds sprake was van een ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [kind 3]. De ouders zijn aangemeld voor een gezinsopname, maar het hof heeft geen vertrouwen in een verbetering zonder een dwingend kader van ondertoezichtstelling. De beslissing van de kinderrechter blijft daarom van kracht, en het hof heeft het meer of anders verzochte afgewezen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.568
(zaaknummer rechtbank Gelderland 359637)
beschikking van 7 mei 2020
in de zaak van
[verzoekster],
wonende te [woonplaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder: de moeder,
advocaat: mr. A.L. Witteveen te Rotterdam,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in hoger beroep,
verder: de raad.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming & Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder: de William Schrikker Stichting,
en
[belanghebbende],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder: de vader.

1.De rechtszaak bij de kinderrechter

De kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, heeft op 12 november 2019 een beslissing genomen. In die beslissing staat hoe de rechtszaak bij de kinderrechter is gegaan. De kinderrechter heeft de hierna genoemde [kind 3] met ingang van 12 november 2019 onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting.

2.De rechtszaak in hoger beroep

2.1
In het dossier van het hof zitten de volgende stukken:
  • het beroepschrift met producties, ingekomen op 11 februari 2020;
  • het verweerschrift van de raad, en
  • een journaalbericht van mr. Witteveen van 3 maart 2020 met producties.
2.2
De zitting was op 10 april 2020. In verband met de uitbraak van het coronavirus (COVID-19) heeft de voorzitter van het hof de zaak als raadsheer-commissaris behandeld via een telefonische (beeld)verbinding (telehoren).
De moeder en [A.] , de begeleider van de moeder van het moeder-kindhuis waar de moeder verblijft, waren aanwezig. Aan mevrouw [A.] is bijzondere toestemming gegeven om bij de zitting aanwezig te zijn. Dat was nodig omdat het een besloten zitting is. De advocaat van de moeder, mr. Witteveen, was ook aanwezig. Namens de raad was [vertegenwoordiger van de raad] aanwezig en namens de William Schrikker Stichting [vertegenwoordiger van de GI] . De vader was ook opgeroepen voor de zitting maar hij was niet aanwezig.
2.3
De beslissing in deze zaak is genomen door de drie leden van het hof die onderaan deze beschikking staan vermeld.

3.De feiten

3.1
De moeder en de vader zijn de ouders van:
  • [kind 1] , geboren op [geboortedatum 1] 2013 te [geboorteplaats 1] ,
  • [kind 2] , geboren op [geboortedatum 2] 2015 te [geboorteplaats 1] , en
  • [kind 3] , geboren op [geboortedatum 3] 2019 te [geboorteplaats 2]
De ouders hebben samen het gezag over [kind 1] , [kind 2] en [kind 3] .
3.2
De moeder woont met [kind 3] en [kind 2] in het moeder-kindhuis van [naam 1] in [woonplaats 1] . [kind 1] woont in een zorginstelling van [naam 2] .
3.3
De kinderrechter heeft [kind 1] en [kind 2] op 15 augustus 2017 onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting. De ondertoezichtstelling is daarna steeds verlengd. De ondertoezichtstelling van [kind 1] en [kind 2] loopt tot 15 augustus 2020.
3.4
De vader heeft de Kosovaarse nationaliteit.

4.Waar het nu over gaat

4.1
De kinderrechter heeft [kind 3] op 12 november 2019 onder toezicht gesteld van de William Schrikker Stichting, met ingang van 12 november 2019 tot 15 augustus 2020. De kinderrechter heeft bepaald dat deze beslissing blijft gelden zolang in het hoger beroep niet anders is beslist.
4.2
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter. Zij vraagt het hof die beslissing ongedaan te maken en het verzoek van de raad tot ondertoezichtstelling van [kind 3] alsnog af te wijzen. Als het hof dat verzoek niet toewijst, dan vraagt zij nog niet te beslissen op het verzoek van de raad of om [kind 3] voor een periode van een half jaar onder toezicht te stellen.
4.3
De raad en de William Schrikker Stichting zijn het niet eens met de moeder. Zij vragen het hof daarom de beslissing van de kinderrechter van 12 november 2019 te bekrachtigen, dus in stand te laten.

5.De redenen voor de beslissing

Welke rechter is bevoegd en welk recht moet de rechter toepassen?
5.1
Omdat de vader van [kind 3] de Kosovaarse nationaliteit heeft, moet het hof vaststellen of deze zaak wel aan de Nederlandse rechter en dus aan het hof kan worden voorgelegd. Het hof kijkt daarvoor naar artikel 8 lid 1 van de Verordening (EG) nr. 2201/2003 van 27 november 2003 betreffende de bevoegdheid en de erkenning en tenuitvoerlegging van beslissingen in huwelijkszaken en inzake de ouderlijke verantwoordelijkheid (de Brussel II-bis verordening). Daaruit blijkt dat het hof bevoegd is om over deze zaak te oordelen omdat [kind 3] in het ressort van het hof verbleef op het moment dat deze zaak begon. Op grond van artikel 15 lid 1 van het Haags Kinderbeschermingsverdrag 1996 (Trb. 1997, 299) is het Nederlandse recht van toepassing.
Wat staat er in de wet over ondertoezichtstelling?
5.2
De kinderrechter kan een minderjarige alleen onder toezicht stellen als daar een goede reden voor is. Die reden staat in artikel 1:255 van het Burgerlijk Wetboek (BW):
De kinderrechter kan een minderjarige onder toezicht stellen van een gecertificeerde instelling indien die minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en:
a. de zorg die in verband met het wegnemen van de bedreiging noodzakelijk is voor de minderjarige of voor zijn ouders of de ouder die het gezag uitoefenen, door dezen niet of onvoldoende wordt geaccepteerd, en
b. de verwachting gerechtvaardigd is dat de ouders of de ouder die het gezag uitoefenen binnen een gelet op de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding, bedoeld in artikel 1:247, tweede lid, BW, in staat zijn te dragen.
Wat vindt het hof?
5.3
Het hof vindt dat de kinderrechter een goede beslissing heeft genomen. Net als de kinderrechter vindt het hof dat in deze zaak is voldaan aan de eisen die de wet stelt aan een ondertoezichtstelling en dat de ondertoezichtstelling van [kind 3] tot (in elk geval) 15 augustus 2020 nodig is. Het hof vindt dat de kinderrechter de beslissing om [kind 3] onder toezicht te stellen goed heeft uitgelegd en het hof neemt die uitleg daarom over.
Het hof is het dus niet eens met de moeder. Volgens het hof is (nog steeds) sprake van een concrete, actuele, ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [kind 3] en zijn de ouders onvoldoende in staat en bereid om deze ontwikkelingsbedreiging in een vrijwillig kader, dus zonder een ondertoezichtstelling, weg te nemen. Het hof zal hierna uitleggen waarom het hof dit vindt, in aanvulling op de uitleg van de kinderrechter.
5.4
De kinderrechter heeft de beslissing om [kind 3] onder toezicht te stellen gebaseerd op het rapport van de raad van 25 september 2019. Uit dit rapport blijkt dat er zorgen waren over de emotionele beschikbaarheid van de moeder ten aanzien van de kinderen, over het vermogen van de ouders om zelfstandig voor [kind 3] te kunnen zorgen, over de relatie tussen de ouders en over de financiële situatie van de ouders. Vanwege al deze zorgen was er volgens de raad een zeer grote te verwachten zorg in de hechtingsontwikkeling van [kind 3] .
5.5
Hechting is de relatie tussen een kind en zijn opvoeders. Kinderen die veilig zijn gehecht willen in periodes van stress in de buurt zijn van de personen aan wie zij gehecht zijn. In onbekende situaties geven vooral die personen de kinderen de steun die zij nodig hebben. Als een kind onveilig gehecht is, heeft het geen vertrouwen in zichzelf en ook niet in anderen. Dat maakt het aangaan en in stand houden van relaties in de toekomst moeilijker. Voor het opbouwen van een goede hechtingsrelatie is onder meer van belang dat de opvoeder emotioneel beschikbaar is voor het kind, waarmee wordt bedoeld dat de opvoeder zich in het kind kan verplaatsen, de signalen van het kind ziet en daarop goed kan reageren.
5.6
Over de emotionele beschikbaarheid van de moeder waren zorgen, omdat in het moeder-kindhuis werd gezien dat de moeder onvoldoende aandacht had voor [kind 2] en onvoldoende aanvoelde wat [kind 2] nodig had. Het lukte de moeder ook niet om grenzen te stellen en zij had regelmatig aansturing nodig bij basale dingen, zoals op tijd eten en rusten. Daarbij viel op dat de aangeleerde vaardigheden niet bleven hangen bij de moeder. Dat wordt ‘beperkte leerbaarheid’ genoemd. Over de relatie tussen de ouders waren zorgen omdat sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld. Uit het rapport van de raad van 25 september 2019 blijkt dat de moeder tegen hulpverleners van het moeder-kindhuis heeft gezegd dat de vader veelvuldig lichamelijk agressief tegen haar is geweest en dat de kinderen daarvan getuige zijn geweest. Deze hulpverleners hebben zelf ook meegemaakt dat de vader intimiderend en bedreigend was. Zij hebben in het gesprek met de raad gezegd dat het lijkt alsof de vader bepaalt welke keuzes de moeder moet maken en dat de moeder doet wat de vader zegt. Er waren ook zorgen over de financiële problemen van de ouders, omdat die problemen stress veroorzaakten bij de ouders en de vader sneller boos en/of agressief wordt als hij stress ervaart.
5.7
In hoger beroep is gebleken dat de ouders sinds de ondertoezichtstelling van [kind 3] kleine stapjes vooruit hebben gezet. De moeder werkt nu goed samen met de hulpverlening en ook de vader houdt zich aan de afspraken met de hulpverlening. De moeder kan voldoende emotioneel beschikbaar zijn voor [kind 3] . Zij heeft letterlijk meer oog gekregen voor [kind 3] en zij negeert hem niet meer. De vader heeft contact met [kind 3] en dat verloopt goed.
5.8
Het hof ziet dat de ouders hun best doen en dat sprake is van een positieve ontwikkeling. Het hof vindt deze positieve ontwikkeling echter nog niet zo goed dat de ondertoezichtstelling nu direct kan worden beëindigd of minder lang hoeft te duren dan tot 15 augustus 2020. Binnen het moeder-kindhuis zijn er geen zorgen over de veiligheid van [kind 3] omdat er zicht is op de moeder en [kind 3] . Over de relatie tussen de ouders en het effect daarvan op [kind 3] is niet zoveel bekend. Die relatie was nu juist één van de zorgpunten, omdat sprake zou zijn geweest van huiselijk geweld en de kinderen daarvan getuige zouden zijn geweest. De ouders hebben de wens om weer als gezin te gaan samenwonen. Zolang er geen zicht is op de relatie tussen de ouders, heeft het hof er geen vertrouwen in dat het samenwonen als gezin nu beter zou gaan.
Daarbij speelt ook een rol dat de financiële problemen van de ouders nog niet zijn opgelost. Dat blijft dus een belangrijke bron van stress.
Vanwege zijn jonge leeftijd is [kind 3] totaal afhankelijk van de zorg van zijn ouders. Dit betekent dat deze zorgen [kind 3] direct raken. Het hof vindt daarom dat nog steeds sprake is van een concrete, actuele, ernstige bedreiging in de ontwikkeling van [kind 3] .
5.9
Net als de raad en de William Schrikker Stichting vindt het hof dat er zicht moet komen op de relatie van de ouders. Dat kan door middel van een gezinsopname. De ouders zijn inmiddels aangemeld voor een gezinsopname bij De Horizon. Het hof heeft er geen vertrouwen in dat dit met alleen vrijwillige hulpverlening lukt. In het verleden hebben de ouders wel ingestemd met hulpverlening, maar hebben zij de hulpverlening niet binnengelaten. Het hof vindt het dwingende kader van een ondertoezichtstelling daarom noodzakelijk.
5.1
Net als de raad en de William Schrikker Stichting vindt het hof dat de beslissing van de kinderrechter van 12 november 2019 moet blijven gelden. Het hof zal die beslissing daarom bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 12 november 2019;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, A. Smeeïng-van Hees en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door mr. K.A.M. Oude Vrielink als griffier, en is op 7 mei 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.