In deze zaak gaat het om een verzoek tot echtscheiding tussen een vrouw en een man, beiden van Eritrese nationaliteit. De vrouw heeft in Nederland verklaard dat zij met de man is gehuwd volgens de Eritrese kerk. Echter, het huwelijk is niet ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand van de lokale autoriteiten in Eritrea. De vrouw beschikt slechts over een kopie van de kerkelijke huwelijksakte, terwijl de man de originele akte in zijn bezit heeft maar deze weigert over te leggen. Het hof concludeert dat een Eritrese kerkelijke huwelijksakte in beginsel als bewijs van het huwelijk kan dienen, maar dat de vrouw in dit geval niet kan volstaan met een kopie. Het hof houdt de zaak aan om de vrouw de gelegenheid te geven de man te bewegen de originele akte over te leggen. De procedure wordt drie maanden aangehouden, waarna de vrouw moet rapporteren over haar inspanningen om de originele akte te verkrijgen. Het hof benadrukt dat het niet te lichtvaardig omgaat met de kopie van de akte, gezien de mogelijkheid van schijnhuwelijken in Eritrea. De beslissing van het hof is op 30 april 2020 uitgesproken, waarbij de vrouw in de gelegenheid wordt gesteld om de originele huwelijksakte in het geding te brengen.