ECLI:NL:GHARL:2020:3494

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
30 april 2020
Publicatiedatum
30 april 2020
Zaaknummer
200.262.217
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Partneralimentatie en verdeling ontbonden huwelijksgemeenschap na echtscheiding

In deze zaak, behandeld door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie en de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap tussen een man en een vrouw na hun echtscheiding. Het huwelijk van partijen is op 16 juli 2019 ontbonden, en de man heeft in hoger beroep de beslissing van de rechtbank Midden-Nederland aangevochten, die hem verplichtte een bijdrage in het levensonderhoud van de vrouw te betalen van € 600,- per maand. De man betoogt dat er geen grondslag is voor deze alimentatie, omdat er volgens hem geen lotsverbondenheid meer bestaat na de korte duur van het huwelijk en het ontbreken van kinderen. Het hof oordeelt echter dat de lotsverbondenheid, die ontstaat door het huwelijk, ook na de scheiding van toepassing blijft als grondslag voor de alimentatieverplichting. De vrouw heeft behoefte aan deze alimentatie, en het hof bevestigt de beslissing van de rechtbank.

Daarnaast is er een geschil over de verdeling van de ontbonden huwelijksgemeenschap, met name over de waarde van een auto die aan de man is toegedeeld. De rechtbank had eerder bepaald dat de auto aan de man wordt toegedeeld onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw. De taxatie van de auto is door een gezamenlijke taxateur uitgevoerd, en het hof oordeelt dat de vrouw gebonden is aan deze taxatie. De man heeft ook verzocht om limitering van de alimentatie, maar het hof oordeelt dat hij niet voldoende feiten heeft aangevoerd om deze limitering te rechtvaardigen. Uiteindelijk bevestigt het hof de beslissing van de rechtbank over de partneralimentatie en de verdeling van de huwelijksgemeenschap, met enkele aanpassingen in de waardevaststelling van de auto.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummers gerechtshof 200.262.217, 200.262.218 en 200.261.328
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 466963 en 471640)
beschikking van 30 april 2020
inzake
[de man],
wonende te [woonplaats 1] ,
verder te noemen: de man,
advocaat: mr. J. el Hannouche te Utrecht,
en
[de vrouw],
wonende te [woonplaats 2] ,
verder te noemen: de vrouw,
advocaat: mr. N.C. Spermon-Ploegmakers te Maarssen, gemeente Stichtse Vecht.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 maart 2019, uitgesproken onder voormelde zaaknummers, verder: de bestreden beschikking.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Beide partijen zijn in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Het hoger beroep van de man betreft de zaak met de nummers 200.262.217 (partneralimentatie) en 200.262.218 (verdeling ontbonden huwelijksgemeenschap). Het hoger beroep van de vrouw betreft de zaak met nummer 200.261.328; in die zaak heeft de man ook incidenteel hoger beroep ingesteld, dat gelijk is aan zijn eigen hoger beroep in de zaak met de nummers 200.262.217 en 200.262.218.
2.2
Het verloop van de procedure blijkt uit:
in het verzoek in hoger beroep met de zaaknummers 200.262.217 en 200.262.218:
- het beroepschrift van de man met producties, ingekomen op 28 juni 2019;
- een journaalbericht van mr. El Hannouche van 19 augustus 2019 met een productie;
- een journaalbericht van mr. Spermon-Ploegmakers van 29 augustus 2019 met producties;
- het verweerschrift van de vrouw met producties;
- een journaalbericht van mr. Spermon-Ploegmakers van 20 februari 2020 met producties
8 en 9;
in het verzoek in hoger beroep met zaaknummer 200.261.328:
- het beroepschrift van de vrouw met producties, ingekomen op 25 juni 2019;
- het verweerschrift van de man tevens houdende incidenteel hoger beroep, met producties;
- een journaalbericht van mr. El Hannouche van 21 februari 2020 met als bijlage productie
A;
in beide verzoeken in hoger beroep
- een journaalbericht van mr. El Hannouche van 24 februari 2020 met producties A tot en
met F.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 3 maart 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten.

3.De feiten

Partijen zijn op 13 november 2017 gehuwd in de wettelijke gemeenschap van goederen. Het huwelijk van partijen is op 16 juli 2019 ontbonden door echtscheiding.

4.De omvang van het geschil

de beslissing van de rechtbank
4.1
Bij de bestreden beschikking is de echtscheiding uitgesproken en, voor zover thans van belang, bepaald dat:
- de man aan de vrouw als bijdrage in haar levensonderhoud (hierna: partneralimentatie) met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand € 600,- (bruto) per maand zal verstrekken;
- de auto van het merk Mercedes-AMG, type C63 S, met [kenteken] (hierna: de auto) aan de man wordt toegedeeld, onder verrekening van de helft van de door de hierna genoemde taxateur vastgestelde waarde. De advocaten zullen zo spoedig mogelijk een taxateur uitkiezen die de waarde van de auto bindend zal taxeren. De man dient binnen één week na deze beschikking mee te werken aan de taxatie van de auto door de auto naar de gekozen taxateur toe te brengen en de taxateur te voorzien van de door de taxateur nodig geachte gegevens en stukken. Doet de man dit niet tijdig, dan moet hij € 35.000,- betalen aan de vrouw wegens overbedeling.
in het verzoek met de zaaknummers 200.262.217 en 200.262.218:
4.2
De man bestrijdt in dit hoger beroep deze twee beslissingen. Hij wil dat het hof bepaalt dat hij aan de vrouw geen bijdrage in haar levensonderhoud hoeft te betalen en dat de waarde van de auto wordt vastgesteld op € 32.480. Verder wil hij dat het hof bepaalt dat de vrouw voor de helft draagplichtig is voor schulden van de man aan [A] (€ 15.400) en aan de vader van de man (€ 45.000) en voor kosten van de auto. De vrouw is het daarmee niet eens en voert verweer.
In het verzoek met zaaknummer 200.261.328:
4.3
De vrouw bestrijdt in dit hoger beroep de beslissing van de rechtbank over de auto . Zij wil dat het hof bepaalt dat aan de man de auto wordt toegedeeld en dat hij aan haar € 24.869 moet betalen (vergoeding van de overwaarde wegens overbedeling). Zij wil verder dat het hof bepaalt dat de spaarrekening van de man aan hem wordt toegedeeld en dat hij aan haar € 25.000 moet betalen (vergoeding van de overwaarde wegens overbedeling). De man is het daarmee niet eens en voert verweer.

5.De motivering van de beslissing

in alle zaken:
partneralimentatie
Grondslag partneralimentatie
5.1
De man stelt in grief 1 dat er geen grondslag is voor het betalen van partner-
alimentatie, omdat er geen lotsverbondenheid is. Partijen zijn slechts anderhalf jaar getrouwd geweest en hebben geen kinderen. De situatie van de vrouw voor het huwelijk is precies dezelfde als na het huwelijk, aldus de man. De vrouw betwist dat.
5.2
Het hof is van oordeel dat de stellingen van de man niet gevolgd kunnen worden. De man miskent dat door het aangaan van een huwelijk lotsverbondenheid ontstaat op grond van artikel 1:81 van het Burgerlijk Wetboek (verder: BW); hij miskent ook dat die - door het
huwelijk in het leven geroepen - lotsverbondenheid geldt als een grondslag voor het ontstaan van de alimentatieverplichting, ook al duurt die lotsverbondenheid na het huwelijk niet voort, omdat artikel 1:81 BW dan niet meer geldt. Daarvoor in de plaats komt dan artikel 1:157 BW. Grief 1 van de man faalt in zoverre.
5.3
De rechter kan buiten het in de wet geregelde geval van artikel 1:160 BW een lopende alimentatieverplichting slechts doen eindigen wegens andere omstandigheden dan ontbrekende draagkracht of behoefte op de grond dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is om van de gewezen echtgenoot nog langer een bijdrage in het levensonderhoud te verlangen. Dat het huwelijk kort heeft geduurd en kinderloos is gebleven en de (inkomens) situatie van de vrouw, zoals de man stelt, niet is veranderd door en tijdens het huwelijk is niet voldoende om te oordelen dat het naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is dat de man een bijdrage moet betalen in het levensonderhoud van de vrouw. Hierna komen de draagkracht van de man en de behoefte van de vrouw nog aan de orde. Grief 1 van de man faalt ook op dit punt.
Behoefte
5.4
Tijdens de mondelinge behandeling in hoger beroep hebben partijen overeen-
stemming bereikt over de behoefte van de vrouw en dat deze ten minste € 600,- per maand bedraagt.
Behoeftigheid
5.5
De vraag is in hoeverre de vrouw in haar eigen behoefte kan voorzien. Het hof gaat bij de beoordeling van deze vraag uit van de volgende gegevens. De vrouw is tweeëntwintig jaar oud. Na het uiteengaan van partijen is de vrouw teruggekeerd naar haar ouderlijk huis. De vrouw is sinds haar zeventiende of achttiende levensjaar bezig met haar studie, eerst een Mbo-opleiding en vervolgens een Hbo-opleiding. Na de zomer zal zij haar studie vervolgen en een universitaire studie Rechten gaan doen, hetgeen gelet op haar leeftijd naar het oordeel van het hof in verband met haar behoefte een legitieme keuze is. De vrouw heeft
inkomen gehad, te weten een stagevergoeding van € 200,- per maand en een persoons-
gebonden budget (verder: PGB) voor de zorg voor haar broertje. De vrouw heeft aannemelijk gemaakt dat zij thans geen inkomsten meer ontvangt. De stage is beëindigd en daarmee ook de bijbehorende vergoeding. De vrouw, althans haar broertje, heeft geen recht meer op een PGB, zodat zij hieruit ook geen inkomsten meer ontvangt. Verder heeft de vrouw
aannemelijk gemaakt dat haar prestatiebeurs een lening betreft en dat zij de van DUO ontvangen bedragen moet terugbetalen.
Gelet op het voorgaande is het hof van oordeel dat de vrouw behoeftig is. Het hof acht het niet redelijk om van de vrouw te verlangen dat zij naast haar studie en de mantelzorg voor haar broertje in haar eigen levensonderhoud voorziet. De grieven 2 en 3 van de man falen.
De stelling van de man dat de vrouw een bruidsschat heeft ontvangen van € 4.000,- alsmede een bedrag van € 2.200,- na het uiteengaan van partijen en dat de vrouw hierop kan interen, kan niet worden gevolgd. De vrouw heeft dit betwist en uitgelegd dat het bedrag van
€ 4.000,- is uitgegeven aan een hennafeest voor het huwelijk en een reis naar
Marokko voor de voorbereidingen voor het huwelijk. Verder heeft zij aangevoerd dat zij het bedrag van € 2.200,- heeft verbruikt voor meubels en levensonderhoud vanaf de datum van uiteengaan op 3 juni 2018. Dit is onbestreden gebleven. De man heeft niet aangeboden de stellingen die door de vrouw gemotiveerd zijn betwist te bewijzen. Het hof gaat daaraan dan ook voorbij.
Draagkracht van de man
5.6
Volgens de vrouw heeft de man draagkracht om een bijdrage te betalen in haar levensonderhoud; volgens de man heeft hij geen draagkracht.
5.7
Bij het bepalen van de draagkracht van de man gaat het hof uit van de volgende gegevens. De man, geboren op [geboortedatum] 1994, heeft in 2018 een belastbaar loon van
€ 37.089,- genoten blijkens de jaaropgaaf 2018 (van [B] ). De man voert samen met een partner een onderneming in de vorm van een vennootschap onder firma, genaamd [naam VOF] (verder: [naam VOF] ). Uit de overgelegde jaarstukken over 2018 blijkt dat [naam VOF] een winst heeft gemaakt in 2018 van € 25.290,-. Uit de jaarstukken over 2019 blijkt een winst van € 40.274,-, waarvan aan de andere vennoot een arbeidsvergoeding van € 18.000 toekomt, waarna de restwinst voor de helft of € 11.137,- aan de man toekomt.
5.8
De man heeft naast de jaaropgave 2018 en de jaarstukken over 2018 en 2019 geen andere stukken overgelegd. Er zijn geen nadere stukken over de winstverdeling in de vennootschap onder firma; de aangiften inkomstenbelasting over 2018 en 2019 en de aanslagen van de belastingdienst ontbreken, zodat het hof de door de man overgelegde cijfers niet nader kan controleren en verifiëren. Daarom zal het hof uitgaan van het loon van de man in 2018 en dit loon aanmerken als zijn verdiencapaciteit. De stelling van de man dat hij wegens de psychische problemen die voortvloeien uit de echtscheiding ontslag heeft genomen bij [B] , is niet nader onderbouwd. Onduidelijk blijft waarom de man zijn baan heeft opgezegd. Het hof gaat ervan uit dat de man dit inkomensverlies kan herstellen. Grief 4 van de man faalt.
5.9
Bij de beoordeling van de draagkracht van de man met het oog op het vaststellen van zijn wettelijke verplichting om bij te dragen in het levensonderhoud van zijn gewezen echtgenote dient in beginsel rekening te worden gehouden met alle redelijke uitgaven die ten laste van de man komen.
5.1
De huur van de man bedraagt € 709,- per maand aan huur. De ziektekosten van de man bedragen per maand:
- € 79,- aan ziektekosten in 2019:
- € 111,68 premie basisverzekering ZVW en aanvullende verzekering, te verminderen met het in de bijstandsnorm begrepen nominale deel van de premie ZVW van € 33,-.
5.11
In beginsel zijn alle schulden van de man van invloed op diens draagkracht. Wel kan er reden zijn aan bepaalde schulden geen of minder gewicht toe te kennen, bijvoorbeeld als schulden na vaststelling van de onderhoudsplicht nodeloos zijn aangegaan of de onderhoudsplichtige de mogelijkheid heeft zich van een schuld te bevrijden of een regeling te treffen. Ook kunnen er anderszins onredelijk te achten schulden zijn die de rechterbuiten beschouwing kan laten.
5.12
De man stelt dat hij een schuld heeft van € 15.340,- aan [A] , waarvan nog
€ 12.740,- open staat. De schuld aan [A] is volgens de man aangegaan om de zaalhuur en de cateraar voor het huwelijksfeest van partijen te betalen. De man heeft een kopie van de leningsovereenkomst overgelegd. De vrouw heeft de stellingen van de man gemotiveerd betwist. De vrouw heeft het bestaan van deze schuld en de echtheid van de door de man overgelegde factuur betwist. De vader van de man is volgens de vrouw de eigenaar van de zaal en er is niet gesproken tussen partijen en de vader van de man over een betaling voor het gebruik van de zaal voor het feest. De catering is volgens de vrouw verzorgd door [naam cateringbedrijf] . De man heeft het cateringbedrijf op de dag van het feest contant betaald. Nu de vrouw de stelling van de man gemotiveerd betwist en de man niet aanbiedt zijn stelling te bewijzen moet het hof daaraan voorbijgaan. De kopie van de leningsovereenkomst levert geen dwingend bewijs op van het bestaan van de lening. De bewijskracht van een akte is in de oorspronkelijke akte gelegen (artikel 160 lid 1 Rv) en die is niet overgelegd.
Grief 7 van de man faalt.
5.13
Verder stelt de man dat hij een schuld heeft bij zijn vader van € 45.000,- voor de aanschaf van een auto. Ook deze schuld is door de vrouw gemotiveerd betwist. De vrouw heeft de echtheid van de leningsovereenkomst betwist. De vrouw heeft voorts verklaard dat het niet aannemelijk is dat de vader van de man aan de man een groot geldbedrag leent om een dure auto aan te schaffen, omdat de vader van de man in het verleden verschillende keren heeft gezegd dat hij daar niet zo van hield. De vrouw betwist voorts de noodzaak om een dergelijke schuld aan te gaan, omdat de man in het verleden ook een dure auto reed zonder dat hij hiervoor een geldbedrag van zijn vader hoefde te lenen. Uit niets blijkt hoe de vader van de man aan de man zou hebben betaald. Nu de vrouw de stelling van de man gemotiveerd betwist en de man niet aanbiedt zijn stelling te bewijzen moet het hof daaraan voorbijgaan. De kopie van de leningsovereenkomst levert geen dwingend bewijs op van het bestaan van de lening. De bewijskracht van een akte is in de oorspronkelijke akte gelegen (artikel 160 lid 1 Rv) en die is niet overgelegd. Grief 8 van de man faalt.
5.14
De man verzoekt limitering van de partneralimentatie, omdat de vrouw niet is beperkt in haar (verdien)mogelijkheden. De vrouw ondervindt geen economische nadelen als gevolg van het huwelijk. De verdiencapaciteit van de vrouw is door het huwelijk niet in negatieve zin gewijzigd. De man heeft zelfs bijgedragen aan haar kansen op de arbeidsmarkt. Partijen zijn korter bij elkaar geweest dan de duur van hun huwelijk, aldus de man. De vrouw betwist de stellingen van de man.
5.15
Ingevolge artikel 1:157 lid 6 BW eindigt de verplichting tot levensonderhoud van rechtswege na het verstrijken van een termijn die gelijk is aan de duur van het huwelijk en die aanvangt op de datum van inschrijving van de beschikking in de registers van de burgerlijke stand, indien de duur van het huwelijk niet meer bedraagt dan vijf jaren en uit dit huwelijk geen kinderen zijn geboren. Op grond van artikel 1:157 lid 3 BW kan de rechter partneralimentatie toekennen onder vaststelling van een termijn. Volgens vaste jurisprudentie gelden voor een dergelijke limitering van de alimentatieduur echter hoge eisen voor de stelplicht van de alimentatieplichtige en de motivering van de rechter.
Naar het oordeel van het hof heeft de man niet voldaan aan de hoge eisen die in dit verband aan hem worden gesteld. Hij heeft geen bijzondere feiten en/of omstandigheden aangevoerd die in dit geval limitering van de partneralimentatie rechtvaardigen. Wat hij wel heeft aangevoerd is niet voldoende om te komen tot het oordeel dat de termijn van de alimentatieplicht moet worden verkort. Grief 5 van de man faalt.
5.16
Nu het de vaststelling van de draagkracht van de man voor partneralimentatie betreft, houdt het hof rekening met de norm voor een alleenstaande en het door de Expertgroep Alimentatienormen aanbevolen draagkrachtpercentage van 60.
5.17
Op grond van de hiervoor vermelde feiten en omstandigheden en gelet op de fiscale consequenties hiervan heeft de man met ingang van de datum van inschrijving van de echtscheidingsbeschikking in de registers van de burgerlijke stand draagkracht voor een partneralimentatie van € 748,- per maand. Nu de behoefte van de vrouw gelijk is aan de door de rechtbank opgelegde partneralimentatie van 600,- per maand, zal de bestreden beschikking ten aanzien van de partneralimentatie worden bekrachtigd.
Verdeling ontbonden huwelijksgemeenschap
5.18
Tussen partijen staat vast dat de auto tot de ontbonden huwelijksgemeenschap behoort en dat deze wordt toegedeeld aan de man onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw. Partijen zijn verdeeld over de waarde van de auto. De rechtbank heeft in de bestreden beschikking - op grond van de overeenstemming daarover van partijen op de
zitting bij de rechtbank - bepaald dat de advocaten zo spoedig mogelijk een taxateur zullen uitkiezen die de waarde van de auto bindend zal taxeren. De auto is, nadat beide partijen
akkoord zijn gegaan met Waardetaxaties.nl als taxateur, door Waardetaxaties.nl (verder: de taxateur) beoordeeld. De taxateur heeft de waarde Economisch Verkeer schadevrij begroot op € 58.119,- inclusief BTW en bpm/Co2toeslag. Het schadebedrag aan de auto is begroot op € 25.639,-, waardoor de waarde Economisch Verkeer huidige staat is vastgesteld op
€ 32.480,-. De vrouw heeft in hoger beroep bezwaren tegen de waardevaststelling door de taxateur geuit, die kort gezegd er op neerkomen dat de waardetaxatie niet door een onafhankelijk taxateur heeft plaatsgevonden, omdat de man een zogenaamde vinger in de pap heeft gehad bij de invulling van het schadebedrag. De vrouw betwist het schadebedrag aan de auto.
5.19
Het hof is van oordeel dat de waarde van de auto conform de afspraken die partijen daarover op de zitting bij de rechtbank hebben gemaakt is vastgesteld. Partijen hebben samen de taxateur aangewezen die op partijen bindende wijze de auto heeft getaxeerd. De vrouw is daaraan gebonden. Zij heeft de overeenkomst van partijen over de taxatie niet vernietigd of ontbonden. Dat de man de taxateur van informatie heeft voorzien over de schade aan de auto doet niet af aan de gebondenheid van de vrouw aan de taxatie. Grief 2 van de vrouw faalt. Grief 6 van de man slaagt in zoverre.
5.2
Voor zover de man stelt dat de vrouw de helft dient te betalen van de verzekeringspremies, de wegenbelasting en de overige kosten van de auto die tijdens het huwelijk voor
de auto zijn betaald, is het hof van oordeel dat de man deze kosten onvoldoende heeft
geconcretiseerd. De kosten zijn niet nader gespecificeerd noch onderbouwd. De man heeft in dit kader stukken overgelegd, maar hij heeft nagelaten deze zo toe te lichten dat voor het hof en de vrouw duidelijk is welke kosten hij wil verrekenen.. Grief 6 van de man faalt op dit punt.
5.21
In grief 1 heeft de vrouw er over geklaagd dat de man de saldi van zijn bankrekeningen niet inzichtelijk maakt en dat hij de bestreden beschikking niet nakomt. Nu de man in hoger beroep dit inzicht wel heeft gegeven, kunnen partijen uitvoering geven aan de bestreden beschikking. Grief 1 van de vrouw behoefte derhalve geen nadere bespreking.
5.22
In 5.12 en 5.13 is overwogen dat het hof in het kader van de partneralimentatie geen rekening houdt met de door de man opgevoerde schulden, omdat het bestaan daarvan niet is komen vast te staan, zodat het hof niet toekomt aan de vraag of de vrouw voor deze schulden voor de helft draagplichtig is
5.23
Het hof ziet aanleiding de proceskosten te compenseren. Deze procedure betreft twee nevenvoorzieningen bij de echtscheiding van partijen en partijen worden over en weer op een of meer punten in het ongelijk gesteld.

6.De slotsom

in het verzoek in principaal hoger beroep met de zaaknummers 200.262.217 en 200.262.218 en in het verzoek in incidenteel hoger beroep met zaaknummer 200.261.328:
6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven 1 tot en met 5. Grief 6 faalt ten dele en grieven 7 en 8 falen eveneens. Grief 6 van de man slaagt ten dele.
in het verzoek in principaal hoger beroep met zaaknummer 200.261.328:
6.2
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt grief 2 van de vrouw. Grief 1 behoeft geen bespreking meer.
in alle zaken:
6.3
Het hof zal de bestreden beschikking ten aanzien van de waardevaststelling van de auto vernietigen en beslissen als volgt.

7.Aanhechten draagkrachtberekeningen

Het hof heeft een berekening van de draagkracht van de man. Een gewaarmerkt exemplaar van deze berekening is aan deze beschikking gehecht en maakt daarvan deel uit.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
in alle zaken:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 28 maart 2019 ten aanzien van de waardevaststelling van de auto, en in zoverre opnieuw beschikkende:
bepaalt dat de waarde van de auto wordt vastgesteld op € 32.480,-, onder verrekening van de helft van de waarde met de vrouw;
verklaart deze beschikking tot zover uitvoerbaar bij voorraad;
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
28 maart 2019 voor het overige;
compenseert de kosten van het geding in hoger beroep, in die zin dat elke partij de eigen kosten draagt;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, A. Smeeïng-van Hees en R. Prakke-Nieuwenhuizen, bijgestaan door mr. M. Ligtenberg-Vastenholt als griffier, en is op 30 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.