ECLI:NL:GHARL:2020:3356

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 april 2020
Publicatiedatum
28 april 2020
Zaaknummer
21-007092-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep tegen vonnis van de rechtbank Midden-Nederland inzake poging doodslag en TBS

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1999, was aangeklaagd voor twee pogingen tot doodslag op zijn dochter. De rechtbank had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van 269 dagen en ter beschikkingstelling (TBS) met dwangverpleging. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank deels bevestigd, maar de opgelegde straf en maatregel vernietigd. Het hof heeft de verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf van 27 maanden, met aftrek van de tijd die hij in voorarrest heeft doorgebracht, en heeft TBS met voorwaarden opgelegd. De verdachte werd niet strafbaar verklaard voor het feit dat hij zich had gedragen in strijd met de Wet Dieren, en werd ontslagen van alle rechtsgevolgen voor dat feit. Het hof heeft de conclusies van deskundigen over de psychische toestand van de verdachte overgenomen, die aangaven dat hij ten tijde van de feiten lijdende was aan een ernstige psychotische stoornis, waardoor zijn handelen niet volledig aan hem kon worden toegerekend. De maatregel van TBS met voorwaarden is opgelegd om de verdachte te behandelen en recidive te voorkomen. De voorwaarden van de TBS zijn gericht op het waarborgen van de veiligheid van de samenleving en het bieden van de nodige behandeling aan de verdachte.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-007092-18
Uitspraak d.d.: 28 april 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 7 december 2018 in de in eerste aanleg gevoegde strafzaken, parketnummers 16-660206-17 en 16-659820-18, tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [1999] ,
thans verblijvende in [PI verblijfplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 15 juli 2019, 14 april 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. J.A.W. Knoester, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 7 december 2018, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van het onder parketnummer 16/660206-17 feit 1 primair en feit 2 primair ten laste gelegde veroordeeld tot een gevangenisstraf van 269 dagen met aftrek van de tijd die hij al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht. De rechtbank heeft daarnaast gelast dat de verdachte ter beschikking zal worden gesteld en bevolen dat hij van overheidswege zal worden verpleegd. De rechtbank heeft voorts ten aanzien van het onder parketnummer 16/659820-18 primair ten laste gelegde de verdachte niet strafbaar verklaard en ontslagen van alle rechtsvervolging.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste wijze heeft beslist ten aanzien van de bewezenverklaring en de daaraan ten grondslag liggende bewijsmiddelen. Het hof zal het vonnis van de rechtbank in zoverre bevestigen.
Ten aanzien van de opgelegde straf en de maatregel komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. Het hof zal het vonnis vernietigen voor zover het deze onderdelen betreft.
Strafbaarheid van de verdachte ten aanzien van het onder parketnummer 16/659820-18 ten laste gelegde.
De rechtbank was van oordeel dat het onder parketnummer 16/659820-18 ten laste gelegde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend en heeft verdachte daarom ten aanzien van dit feit ontslagen van alle rechtsvervolging.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien het onder 16/659820-18 ten laste gelegde feit niet aan verdachte kan worden toegerekend en dat hij ten aanzien van dit feit ontslagen dient te worden van alle rechtsvervolging
De raadsman heeft bepleit dat het ten laste gelegde feit niet aan zijn cliënt kan worden toegerekend en dat hij ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging.
Betreffende verdachte zijn verschillende rapportages opgemaakt. De deskundigen drs. T. Smits, GZ-psycholoog en dr. J. Vreugdenhil, kinder- en jeugdpsychiater hebben in hun rapportage van 1 november 2018 het volgende gerapporteerd:
“Naar de mening van onderzoekers was er ten tijde van het derde feit (het doden van de hond) sprake van een floride psychotisch toestandsbeeld met ernstige oordeels- en kritiekstoornissen, zoals dit nu ook nog bij hem wordt gezien. De omgeving deed melding van ernstig gedesorganiseerd gedrag en het verrichten van magische handelingen (bijvoorbeeld de wijze waarop hij de dag ervoor zijn kamer schoonmaakte) en vlak na het ten laste gelegde oogde hij ‘in trance’ wat tevens past bij de pathologie. Ook tijdens het aansluitende verblijf in [instelling] werden psychotische symptomen waargenomen en zei [verdachte] dat hij stemmen hoorde. Zijn verklaringen naderhand en wat hij onderzoekers vertelt over het doden van de hond duiden op magische denkbeelden, waarbij de aanwezigheid van een waansysteem niet is uitgesloten (hoewel hij daar mogelijk te gedesorganiseerd voor is). Het is niet duidelijk geworden of bevelshallucinaties (ook) een rol speelden. Tijdens het huidige onderzoek ontkent hij stemmen te horen, maar wordt af en toe wel hallucinatoir gedrag gezien. Op grond van ernstige oordeels- en kritiekstoornissen door de psychose was er voor [verdachte] geen sprake van enige mate van keuzevrijheid en heeft hij ook geen zicht gehad op de gevolgen van zijn gedragingen. Zijn handelen werd gedreven door waandenkbeelden en mogelijke hallucinaties (zoals het horen van stemmen) voortkomend uit de schizofrenie. Hij was niet in staat zijn belevingen en gedragingen te toetsen aan de realiteit, met andere woorden hij was niet bij machte de ontoelaatbaarheid van zijn gedrag te overzien.
Onderzoekers zijn van mening dat het derde feit (het doden van de hond) [verdachte] vanwege het ernstige psychotische toestandsbeeld ten tijde van het delict niet toe te rekenen valt.”
Het hof neemt net als de rechtbank heeft gedaan de conclusies van de deskundigen over en maakt deze tot de zijne. Het hof is, net als de rechtbank, de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat het feit niet aan verdachte kan worden toegerekend en ontslaat verdachte ten aanzien van dit feit van alle rechtsvervolging.
Oplegging van straf en/of maatregel ten aanzien van de onder parketnummer 16/660206-17 ten laste gelegde feiten.
De rechtbank heeft verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder 16/660206-17 verminderd toerekeningsvatbaar verklaard. De rechtbank heeft verdachte voorts een gevangenisstraf gelijk aan de tijd die hij in verzekering en voorarrest heeft gezeten en de maatregel van terbeschikkingstelling (hierna: TBS) met dwangverpleging opgelegd.
De advocaat-generaal heeft aangevoerd dat verdachte ten aanzien van de bewezenverklaarde feiten onder 16/660206-17 verminderd toerekeningsvatbaar verklaard dient te worden en oplegging gevorderd van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van 27 maanden met aftrek van de tijd die hij al in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht en de maatregel van TBS met voorwaarden zoals opgesteld door de Reclassering in het rapport van 1 april 2020. De advocaat-generaal heeft tevens de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel gevorderd.
De raadsman heeft verzocht om niet het jeugdrecht toe te passen. De raadsman heeft voorts aangevoerd dat de ten laste gelegde feiten niet aan zijn cliënt kunnen worden toegerekend en dat hij ontslagen moet worden van alle rechtsvervolging. Indien het hof anders oordeelt heeft de raadsman ten slotte verzocht tot oplegging van een TBS met voorwaarden in plaats van TBS met dwangverpleging, zoals de rechtbank heeft gedaan. De raadsman heeft ten slotte aangegeven geen bezwaar te hebben tegen de dadelijke uitvoerbaarheid van de maatregel.
Het hof zal, net als de rechtbank heeft gedaan, bij de oplegging van de straf en/of maatregel eerst de toerekeningsvatbaarheid van verdachte ten aanzien van de feiten en de toepassing van het jeugdstrafrecht of het volwassenstrafrecht achtereenvolgens bespreken.
Toerekeningsvatbaarheid
De deskundigen drs. T. Smits, GZ-psycholoog en dr. J. Vreugdenhil, kinder- en jeugdpsychiater hebben in hun rapportage van 1 november 2018 het volgende gerapporteerd:
“De pogingen tot verstikking van zijn dochter, indien bewezen, hebben inmiddels bijna drie jaar geleden plaats gevonden en in deze periode was er geen hulpverlening betrokken. Zoals reeds gesteld is het moeilijk de binnenwereld en de pathologie van [verdachte] destijds te reconstrueren. Vanuit de ontwikkeling van [verdachte] tot dan toe, komen geen aanwijzingen voor (ernstige) persoonlijkheidsproblematiek, die dergelijk delictgedrag zou kunnen verklaren. Dat [verdachte] tot dergelijk gedrag zou komen vanuit louter stressfactoren, is niet waarschijnlijk. Het ten laste gelegde kwam ‘uit de lucht vallen’, is indertijd door niemand opgemerkt en zou haaks staan op de liefde en betrokkenheid die [verdachte] destijds voor zijn dochter toonde. Inmiddels wordt gezien dat er sprake is van schizofrenie, een ernstige psychotische stoornis. De kennis van deze stoornis leert ons dat een eerste floride psychotische episode voorafgegaan kan worden door een (langzame) ontwikkeling waarbij op een zeker moment de realiteitstoetsing (op momenten) wegvalt. Tevens kan aan een evidente psychotische episode een prodromale fase voorafgaan, waarbij negatieve symptomen (gevoelsafvlakking met afname van het empathisch vermogen en verlies van oplossingsvaardigheden) en beginnende desorganisatie (niet meer helder kunnen denken) hun intrede doen. De symptomen die in het eerdere dubbel pro Justitia onderzoek van februari 2018 geduid werden als passend bij een aanpassingsstoornis, zouden – nu retrospectief bezien - tevens kunnen passen in de symptomatologie van de zich ontwikkelende schizofrenie. Het cannabisgebruik dat zich voordeed in die periode kan een aanwijzing zijn dat [verdachte] probeerde de onrust in zijn hoofd te dempen. De functie (evenals de mate) van het gebruik konden niet met [verdachte] besproken worden. Het kan goed zijn dat het blowen de symptomen geluxeerd en/of versterkt heeft. De pogingen tot verstikking van zijn dochter (feiten 1 en 2) doen vreemd en oninvoelbaar aan, wat een aanwijzing kan zijn voor psychotische belevingen destijds, van waaruit [verdachte] “moest” handelen. Gedurende het pro Justitia onderzoek d.d. februari 2018 gaf [verdachte] aan geen weerstand te kunnen bieden aan intrusieve, zich herhalende gedachten. De agressie jegens zijn dochter zou [verdachte] niet onaangedaan hebben gelaten gedurende de feiten, blijkens zijn eerdere verklaringen. Het delictscenario doet vermoeden dat [verdachte] onvoldoende in staat was op een andere manier met de situatie om te gaan en tot een alternatieve oplossing te komen dan het “wegmaken” van zijn dochter. Onderzoekers weten niet in hoeverre [verdachte] realiteitstoetsing gestoord was in deze periode. Gezien het bovenstaande is het plausibel dat de zich ontwikkelende schizofrenie zich gedurende de ten laste gelegde feiten (langzaam) openbaarde en leidde tot verminderde controle over gedachten en handelingen. In dat geval kan de rechtbank overwegen [verdachte] de ten laste gelegde feiten in een (tenminste) verminderde mate toe te rekenen. Omdat er in die periode geen melding wordt gedaan van floride psychotische symptomen, kan niet met zekerheid worden gesteld dat hij volledig vanuit een waansysteem zou hebben gehandeld en dat de feiten hem aldus niet toe te rekenen zijn. Anderzijds lijkt de modus operandi bij de eerste twee feiten hetzelfde als bij het derde feit (…) en is niet uit te sluiten dat betrokkene ook bij de eerste twee feiten volledig in beslag werd genomen door en werd gestuurd vanuit psychotische belevingen.”
De deskundigen dr. J. Vreugdenhil en drs. T. Smits hebben op verzoek van het hof aanvullend gerapporteerd over de persoon van verdachte.
De deskundige dr. J. Vreugdenhil heeft in de rapportage van 1 november 2019 het volgende gerapporteerd:
“Het is ook mogelijk dat er ten tijde van de eerste twee ten laste gelegde feiten nog geen sprake was van prodromale of feitelijke psychotische symptomen. Betrokkene zegt nu dat hij toen nog niet in de war was (hoewel hij de gevoelens en gebeurtenissen niet goed op een tijdslijn kan plaatsen). Hij zegt dat hij zich heel boos en somber voelde en voorafgaande aan de feiten, indien bewezen, geen cannabis had gebruikt. Hij voelde zich door het bestaan van zijn dochter volledig klem gezet, opgezadeld met een te grote verantwoordelijkheid en van zijn vrijheid beroofd. Hij zag, hier een aantal weken over ruminerend, geen andere oplossing voor dan zijn dochter te doden om zich weer beter te kunnen voelen. Hij kwam niet op het idee om hulp te vragen, waardoor hij niet uit zijn kokervisie kon stappen. Ook op grond van dit scenario zou hij in zijn wilsvrijheid beperkt zijn en wordt geadviseerd om hem het ten laste gelegde, indien bewezen, in verminderde mate toe te rekenen”
De deskundige drs. T. Smits heeft in haar rapport van 5 november 2019 het volgende gerapporteerd:
“Onderzoeker staat achter de (…) uitspraken dat elementen als gevoelsafvlakking (gebrek aan empathie en inlevingsvermogen) en beginnende desorganisatie (het geen afstand kunnen nemen van intrusieve gedachtes) en vreemde associaties en denksprongen (wil ik haar nu wel of niet dood) en een gebrek aan oplossingsvaardigheden een rol hebben gespeeld. Het is goed mogelijk dat deze zich openbaarden in het kader van een prodromale fase van schizofrenie. Er zijn geen aanwijzingen dat de persoonlijkheidsontwikkeling dermate zorgelijk verliep dat deze dergelijke bizarre gedragingen kan verklaren. Wanneer betrokkene nu gesproken wordt over het ten laste gelegde komen er geen aanwijzingen naar voren dat hij gehandeld zou hebben vanuit een waansysteem. Ook werden er destijds geen floride psychotische symptomen waargenomen. Er zijn dan ook onvoldoende aanwijzingen dat het ten laste gelegde hem geheel niet toe te rekenen is.”
Het hof acht het niet aannemelijk dat sprake is geweest van een situatie dat verdachte ten aanzien van de ten laste gelegde feiten volledig vanuit een waansysteem heeft gehandeld en de feiten verdachte daarom in het geheel niet toe te rekenen zijn. Ook al zou verdachtes handelwijze bij deze feiten lijken op die bij het later gepleegde feit, het doden van de hond dan zijn daar verder onvoldoende aanwijzingen in het dossier en de aanwezige rapporten voor aanwezig. Ook het door verdachte ten overstaan van J. Vreugdenhil geschetste scenario in de aanvullende rapportage dat hij toen nog niet in de war was maar zich wel heel boos en somber voelde wijst niet in die richting. Het hof is daarom, net als de rechtbank en de advocaat-generaal, van oordeel dat de feiten verdachte in verminderde mate kunnen worden toegerekend.
Toepasselijk sanctiestelsel
De rechtbank heeft in de persoon van verdachte aanleiding gezien artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht toe te passen. Ook de advocaat-generaal en de raadsman hebben om toepassing van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht gevraagd.
Verdachte was ten tijde van de bewezenverklaarde feiten 16 jaar oud. Inmiddels is hij 20 jaar oud. Uitgangspunt is dat bij verdachten die ten tijde van het plegen van het feit nog geen 18 jaar zijn, het minderjarige strafrecht van toepassing is. Op grond van artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht kan daarvan worden afgeweken, als daartoe aanleiding wordt gezien in de ernst van het feit, de persoonlijkheid van de verdachte of de omstandigheden waaronder het feit is begaan.
Het hof stelt, net als de rechtbank, voorop dat toepassing van het meerderjarigenstrafrecht uitzondering is en dat dit, gelet op wetenschappelijk onderzoek omtrent de ontwikkeling van de hersenen van minderjarigen en adolescenten, niet zonder reden is.
De deskundige dr. J. Vreugdenhil heeft in haar aanvullende rapportage van 1 november 2019 het volgende gerapporteerd:
“Ook in het huidige onderzoek worden geen indicatiecriteria voor toepassing van het jeugdstrafrecht gevonden. De stoornis (…) behoeft een gespecialiseerde psychiatrische behandeling die het beste kan worden vorm gegeven in een kliniek voor volwassenen. Daar is de expertise en ervaring aanwezig om de stoornis in relatie tot het risico op gewelddadig gedrag (en de risicotaxatie ervan) te behandelen.”
De deskundige drs. T. Smits Gz-psycholoog heeft in haar aanvullende rapport van 5 november 2019 het volgende gerapporteerd:
“Nee, vanwege de psychiatrische stoornis wordt het meerderjarigenstrafrecht als het
meest passend gezien”
Het hof ziet, alles afwegend, net als de rechtbank in de persoon van verdachte aanleiding om artikel 77b van het Wetboek van Strafrecht toe te passen.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezen verklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft op zestien jarige leeftijd met een tussentijd van ongeveer één maand tot tweemaal toe zijn dochter [naam dochter] die toen pas enkele maanden oud was geprobeerd door verstikking om het leven te brengen. Door aldus te handelen heeft hij een grove inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van zijn dochter. Zij was op dat moment geheel van hem afhankelijk. Hij had als haar vader juist moeten zorgen voor haar veiligheid. Door aldus te handelen heeft hij haar in groot gevaar gebracht waardoor zij ernstig en zelfs dodelijk letsel had kunnen oplopen. De gevolgen van zijn handelen kunnen in de toekomst nog duidelijk worden. Zijn dochter zal in ieder geval moeten leren leven met het feit dat haar eigen vader haar geprobeerd heeft te doden.
Op grond van het bovenstaande acht het hof de door de advocaat-generaal gevorderde straf passend en geboden. Het gerechtshof zal die straf, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 27 maanden, met aftrek van de dagen die de verdachte in verzekering en voorlopige hechtenis heeft doorgebracht, aan verdachte opleggen uit het oogpunt van normhandhaving en vergelding.

Oplegging van maatregel

Naast voornoemde gevangenisstraf dient aan verdachte de maatregel van terbeschikkingstelling te worden opgelegd. Het hof grondt deze beslissing op het volgende.
In de bovengenoemde aanvullende rapportage heeft dr. J. Vreugdenhil, psychiater het volgende gerapporteerd:
“Betrokkene is lijdende aan een ziekelijke stoornis, namelijk schizofrenie, eerste episode, momenteel gedeeltelijk in remissie. Voorts is er sprake van een ernstige stoornis in cannabisgebruik, in remissie door detentie. Er is onvoldoende zicht verkregen op ander middelengebruik.
(…)
Het huidige recidiverisico ligt vooral in het feit dat betrokkene weer psychotisch kan worden. In een vrijere situatie en in de aanloop naar een psychotische episode is hij geneigd om cannabis te gaan gebruiken, hetgeen het beloop negatief beïnvloedt doordat cannabisgebruik achterdocht versterkt, de werking van medicatie vermindert en de kans op ontwikkeling van een floride psychotisch beeld met gedesintegreerd denken, pathologische angsten, (bevels)hallucinaties en afstomping van het affect groter maakt. In de aanloop van en in een psychose is betrokkene op grond van (onder meer) achterdocht minder tot niet geneigd om hulp te vragen en wilde hij eerder ook geen medicatie gebruiken. De psychotische belevingen van betrokkene waren verweven met het thema dood. Hoewel hij weinig zicht kan bieden op zijn innerlijke wereld, komen er fixaties naar voren aangaande leven en dood, geboortes, bevallingen en doden. Om het recidivegevaar te beperken is een effectieve en gespecialiseerde behandeling van de ernstige psychotische stoornis (schizofrenie) nodig. Deze behandeling bestaat uit het blijven motiveren van betrokkene voor langdurig gebruik van antipsychotische medicatie en het blijven monitoren van de medicatietrouw en het blijven geven van uitgebreide psycho-educatie om hem bij te brengen hoe hij een terugval in floride psychotische episoden zoveel mogelijk kan voorkomen. Daarnaast is het van belang dat betrokkene leert om hulp te vragen als hij worstelt met gedachten en gevoelens, waardoor hij in een kokervisie kan geraken. De verwachting is dat de kans op recidive laag is, zolang betrokkene niet floride psychotisch is en als hij heeft geleerd dat en bij wie hij om hulp kan vragen in geval van hem sterk emotionerende dilemma’s waar hij niet uitkomt.
Nu stabilisatie van het ziektebeeld is bereikt, is langdurig toezicht nodig om terugval te voorkomen. Betrokkene dient te abstineren van cannabis- en ander middelengebruik, omdat middelengebruik de werking van medicatie vermindert en de kans op een recidief psychotische decompensatie vergroot.
Het verdient aanbeveling om de ouders eveneens uitgebreide psycho-educatie te geven, als zij hiervoor open kunnen gaan staan. Ouders kunnen betrokkene dan, indien door betrokkene gewenst, steunen bij de benodigde monitoring en behandeling. De behandeling dient in eerste instantie klinisch te worden voortgezet in een in psychotische stoornissen gespecialiseerde, prikkelarme kliniek, waar betrokkene op alle genoemde aspect en nauwgezet kan worden gemonitord. Tevens kan er bloedonderzoek worden gedaan naar algemene somatische aandoeningen, waaronder SOA en vitaminedeficiënties die het psychotische beeld negatief kunnen beïnvloeden en kan betrokkene behandeld worden voor eventuele bijkomende somatische aandoeningen.
Gezien betrokkenes kwetsbaarheid is een zeer geleidelijke resocialisatie met een nauwkeurige monitoring van medicatietrouw, middelengebruik, overprikkeling, psychotische symptomen en openstaan voor hulp inzake de emotieregulatie en praktische zaken nodig. Gezien het feit dat betrokkene lijdende is aan een ernstige, chronische psychiatrische aandoening, is de verwachting dat hij altijd in meer of mindere mate hulpverlening nodig zal blijven houden.
(…)
Onderzoeker heeft eerder tbs met dwangverpleging als kader geadviseerd, omdat betrokkene een jaar geleden geen probleembesef, een drang naar vrijheid en geen behandelmotivatie had in combinatie met een als hoog ingeschat recidivegevaar. Inmiddels geeft betrokkene al een aantal maanden blijk van probleembesef, is hij in staat om passende hulp te aanvaarden, is hij medicatietrouw en gebruikt hij - in het PPC - geen drugs. Voorts is gunstig dat hij zijn verantwoordelijkheid voor het ten laste gelegde, indien bewezen, neemt ondanks dat het systeem om hem heen geneigd is om zijn aandeel toe te dekken of te bagatelliseren. In deze situatie acht onderzoeker een tbs met voorwaarden een voldoende passend kader. Hij zal dan geplaatst moeten worden in een prikkelarme, in eerste aanleg gesloten kliniek, zoals [naam FPK] in [plaats] , die zich specialiseert in de behandeling van patiënten met ernstige psychotische stoornissen, agressie vanuit de psychotische stoornis, veelal in combinatie met eerder middelengebruik. Zoals het nu met betrokkene gaat, wordt ingeschat dat hij binnen anderhalf jaar kan beginnen met resocialisatie naar een passende begeleid wonensetting (prikkelarm, drugsvrij en veel steun en structuur). Omdat niet is te voorspellen hoe de resocialisatie gaat lopen, is volgens onderzoeker het vangnet van een tbs met voorwaarden nodig en is behandeling binnen een voorwaardelijk kader, alleen al vanwege de lange tijd dat betrokkene gemonitord dient te worden en eventueel weer klinisch geplaatst dient te worden als het niet goed gaat, ontoereikend.“
In de bovengenoemde aanvullende rapportage heeft drs T.Smits, GZ-psycholoog het volgende gerapporteerd:
“Bij betrokkene is sprake van een ziekelijke stoornis, te weten schizofrenie eerste episode, momenteel gedeeltelijk in remissie. Tevens is er sprake van een ernstige stoornis in gebruik van cannabis (nu in remissie door detentie) hetgeen ongunstig is in combinatie met de psychotische symptomatologie.
(…)
Geconcludeerd kan worden dat het recidiverisico met name gelegen is in de chronische psychotische kwetsbaarheid. Als betrokkene ernstig psychotisch is, is hij op grond daarvan ernstig oordeels- en kritiekgestoord. Vanuit de psychose heeft hij gewelddadige gedachten, die hij (mits bewezen) ook tot uitvoer heeft gebracht.
(…)
Binnen het PPC is reeds een start gemaakt met de behandeling en een aantal doelen is deels behaald. Betrokkene is gemotiveerd voor medicatie en tot dusver medicatietrouw gebleken, het psychotische toestandsbeeld is verbleekt, psycho-educatie gericht op psychoses en middelengebruik wordt gegeven en betrokkene is deze maanden abstinent gebleven. Zoals beschreven wordt de kans op recidive hierdoor verminderd. De komende periode moet in teken staan van het behouden van deze stabiliteit en het voorkomen van psychotische episodes. Het voortzetten van medicatie en abstinent blijven van drugs zijn daarin belangrijk. Daarvoor is het noodzakelijk om het behandeltraject te starten c.q. voort te zetten binnen een klinische setting. De behaalde doelen kunnen dan verstevigd worden, hetgeen vermoedelijk binnen een periode van anderhalf jaar gerealiseerd kan worden. In kleine stappen zal gekeken moeten worden wat de belastbaarheid van betrokkene is en hoeveel verantwoordelijkheden en vrijheden hij kan dragen. Onderzoeker adviseert derhalve een traject in te zetten, waarbij hij van klinisch naar mogelijk dagklinisch of middels beschermd wonen gefaseerd kan resocialiseren. Er kan op deze manier lang toezicht zijn op medicatietrouwen middelengebruik en zowel praktische en emotionele ondersteuning.
(…)
Gezien het probleembesef en –inzicht die zijn toegenomen bij betrokkene, de bereidheid om de afgelopen 10 maanden anti-psychotische medicatie te gebruiken en de hulpvraag die hij heeft, denkt onderzoeker dat een klinische en daarna gefaseerde behandeling ook als bijzondere voorwaarde bij een tbs met voorwaarden een mogelijkheid is.”
Het ressortparket Arnhem-Leeuwarden heeft een aanvraag gedaan tot het opstellen van een maatregelrapportage, die inzicht dient te geven in de (on)mogelijkheden aangaande tbs met voorwaarden.
De reclassering heeft op 1 april 2020 een rapport uitgebracht. In dit reclasseringsadvies is het volgende opgenomen:
“Thans functioneert de heer [verdachte] stabiel, binnen het Penitentiair Psychiatrisch Centrum van [PI verblijfplaats]. Hij heeft ziektebesef en –inzicht gewonnen en is bereid zich te conformeren aan voorwaarden. Het risico op delictgedrag lijkt voor een groot deel samen te hangen met eventuele psychotische decompensatie. Het is van belang om betrokkene vanuit een hoog beveiligde klinische setting geleidelijk te laten re-integreren in de maatschappij, waarbij hij voldoende doelen heeft om naartoe te werken, zoals het doorlopen van een (dans)opleiding en het leveren van een positieve bijdrage aan de opvoeding van zijn dochter. Betrokkene is door DIZ aangemeld bij FPK [naam FPK] te [plaats] . GGZ Reclassering Fivoor is bereid toezicht te houden op de voorwaarden binnen het kader tbs met voorwaarden, indien het Hooggerechtshof deze mogelijkheid juridisch verantwoord acht.
GGZ Reclassering Fivoor adviseert, indien juridisch verantwoord, om betrokkene tbs met voorwaarden op te leggen.”
In het reclasseringsadvies van 1 april 2020 zijn vervolgens verschillende voorwaarden geadviseerd.
Gezien bovengenoemde aanvullende rapportages en het reclasseringsadvies is het hof, met de advocaat-generaal en de verdediging, van oordeel dat een tbs met voorwaarden een passende en verantwoorde maatregel is voor verdachte.
Het hof is met de deskundigen van oordeel dat behandeling van verdachte ter voorkoming van recidive noodzakelijk is en dat het eveneens noodzakelijk is dat die behandeling binnen een klinische setting plaatsvindt, wil de behandeling voldoende kans van slagen hebben en het recidivegevaar wegnemen. In navolging van de adviezen van de deskundigen zal het hof daarom de maatregel van terbeschikkingstelling met voorwaarden van verdachte gelasten, zodat verdachte adequaat behandeld kan worden.
De bewezen verklaarde misdrijven betreffen feiten als bedoeld in artikel 37a, eerste lid onder 1, van het Wetboek van Strafrecht, waarvoor oplegging van deze maatregel mogelijk is en de algemene veiligheid van personen het opleggen ervan eist.
De voorwaarden behorend bij de maatregel van terbeschikkingstelling, zoals geformuleerd in voornoemd reclasseringsrapportage, acht het hof nodig ter bescherming van de algemene veiligheid van personen en zal het hof overnemen. Verdachte heeft zich bereid verklaard tot naleving van deze voorwaarden.
Dadelijk uitvoerbaarheid
Het hof vindt in alle omstandigheden, waaronder het recidiverisico, aanleiding te oordelen dat de op te leggen ter beschikkingstelling met voorwaarden dadelijk uitvoerbaar moet zijn en zal dan ook bevelen dat de terbeschikkingstelling en de daaraan verbonden voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht dadelijk uitvoerbaar zullen zijn.
Niet gemaximeerde duur van de terbeschikkingstelling
De maatregel wordt opgelegd wegens misdrijven, te weten poging doodslag, meermalen gepleegd, die zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een persoon, zodat de totale duur van de maatregel een periode van vier jaar te boven kan gaan.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 37a, 38, 38a, 38e, 45, 57, 63, 77b en 287 van het Wetboek van Strafrecht en 2.10 van de Wet Dieren.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en maatregel en gevangenisstraf en doet in zoverre opnieuw recht.
Verklaart het in de zaak met parketnummer 16-659820-18 primair bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als zich gedragen in strijd met een voorschrift gesteld bij artikel 2.10, eerste lid van de Wet Dieren, verklaart de verdachte niet strafbaar en ontslaat de verdachte te dier zake van alle rechtsvervolging.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
27 (zevenentwintig) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Gelast dat de verdachte
ter beschikking wordt gesteld, onder de volgende voorwaarden:
1. Verdachte houdt zich aan de voorschriften en aanwijzingen die zijn en worden gegeven door de aangewezen reclasseringsorganisatie en moet zich zo frequent melden als de reclassering dat nodig acht. Daarnaast werkt verdachte mee aan huisbezoeken door de reclassering;
2. Verdachte verblijft in FPK [naam FPK] , of een soortgelijke setting, ook als dit overbruggingszorg inhoudt, en zal zich houden aan de daar geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die daar aan hem gesteld worden en stelt zich hierin begeleidbaar op, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
3. Verdachte werkt, indien geïndiceerd, mee aan een plaatsing in een vervolgsetting, zoals een (forensische) beschermde/begeleide woonvorm en zal zich aldaar houden aan de geldende huis- en leefregels c.q. voorwaarden die aan hem gesteld worden;
4. Verdachte conformeert zich, na afloop van de klinische behandeling, aan een ambulante behandeling bij een door de reclassering geïndiceerde instelling, ook als dit inhoudt inname van voorgeschreven medicatie;
5. Verdachte zal niet van verblijfplaats veranderen dan na overleg met zijn behandelaren en de reclassering;
6. Verdachte zal zich actief inzetten voor het vinden en behouden van dagbesteding. Dit naar inschatting van de reclassering;
7. Verdachte is open over zijn netwerk en heeft geen bezwaar dat de personen met wie hij omgang heeft op ‘gepaste en discrete’ wijze door de reclassering worden gescreend;
8. Verdachte zal zich onthouden van alcohol- en druggebruik en zich niet onttrekken aan controles hierop;
9. Verdachte geeft inzicht in zijn financiën als daarom verzocht wordt en accepteert, indien door de reclassering nodig geacht, bewindvoering of andersoortige financiële ondersteuning;
10. Verdachte zorgt ervoor dat hij altijd bereikbaar is voor zijn begeleiders en behandelaren;
11. Verdachte pleegt geen strafbare feiten;
12. Verdachte houdt zich aan de aanwijzingen van de reclassering en Jeugdzorg wat betreft de omgang met zijn dochter, ook wanneer dit uitsluitend contact onder begeleiding inhoud;
13. Verdachte geeft toestemming aan de reclassering tot het opvragen en uitwisselen van informatie aan alle instellingen die zij relevant achten en die van belang zijn voor een goede behandeling c.q. begeleiding in het kader. Tevens verleent hij zijn medewerking aan het maken van een digitale foto ten behoeve van zijn dossier en verleent hij ten behoeve van het vaststellen van zijn identiteit medewerking aan het nemen van een of meer vingerafdrukken, of biedt ter inzage een identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht aan;
14. Verdachte geeft toestemming aan de reclassering en aan zijn begeleiders, dat in geval van ongeoorloofde afwezigheid of calamiteiten en het niet nakomen van bovengenoemde voorwaarden, deze informatie aan alle betrokken partijen gemeld wordt;
15. Verdachte werkt, indien de reclassering dit nodig acht, mee aan een crisisplaatsing van maximaal 7 weken in een door IFZ geïndiceerde kliniek. Deze crisisplaatsing kan eenmaal met 7 weken worden verlengd;
16. Verdachte begeeft zich niet zonder toestemming van het Openbaar Ministerie buiten Nederland.
Beveelt dat de opgelegde maatregel dadelijk uitvoerbaar is.
Draagt GGZ Reclassering Fivoor op de ter beschikking gestelde hulp en steun te verlenen bij de naleving van de voorwaarden.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. R.W. van Zuijlen, voorzitter,
mr. P.A.H. Lemaire en mr. D. Visser, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.C.S. Huijbers, griffier,
en op 28 april 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 28 april 2020.
Tegenwoordig:
mr. J.D. den Hartog, voorzitter,
mr. T.C. Pastoor, advocaat-generaal,
mr. R. van Maaren, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.