ECLI:NL:GHARL:2020:3345

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 april 2020
Publicatiedatum
24 april 2020
Zaaknummer
Wahv 200.228.900/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Bestuursstrafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
  • M. van Schuijlenburg
  • A. Starreveld
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) betreffende een lekke uitlaat

In deze zaak gaat het om een hoger beroep tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland, die op 11 juli 2017 een beroep van de betrokkene tegen een inleidende beschikking ongegrond verklaarde. De inleidende beschikking betrof een sanctie van € 280,- voor het rijden met een voertuig dat niet was voorzien van een gasdichte uitlaat. De gedraging zou hebben plaatsgevonden op 29 februari 2016 in Lelystad. De gemachtigde van de betrokkene, mr. J.M.C. Niederer, stelde in hoger beroep dat er geen proces-verbaal was opgemaakt van de zitting en dat de beslissing van de kantonrechter niet in stand kon blijven. Het hof oordeelde dat er wel degelijk een proces-verbaal was en dat de beslissing van de kantonrechter terecht was. Het hof bevestigde de beslissing van de kantonrechter en wees het verzoek om proceskostenvergoeding af. De gemachtigde voerde aan dat de uitlaat niet verroest was, maar een extra demper, maar het hof oordeelde dat de demper wel degelijk tot het uitlaatsysteem behoort en dat de gedraging was verricht. De beslissing van de kantonrechter werd bevestigd, en er was geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

zittingsplaats Leeuwarden
Zaaknummer
: Wahv 200.228.900/01
CJIB-nummer
: 196027832
Uitspraak d.d.
: 24 april 2020
Arrestop het hoger beroep inzake de Wet administratiefrechtelijke handhaving verkeersvoorschriften (Wahv) tegen de beslissing van de kantonrechter van de rechtbank Midden-Nederland van 11 juli 2017, betreffende

[betrokkene] (hierna: de betrokkene),

wonende te [A] .
De gemachtigde van de betrokkene is mr. J.M.C. Niederer, kantoorhoudende te Helmond.

De beslissing van de kantonrechter

De kantonrechter heeft het beroep van de betrokkene tegen de beslissing van de officier van justitie gegrond verklaard, die beslissing vernietigd en het beroep tegen de inleidende beschikking ongegrond verklaard. Het verzoek om een proceskostenvergoeding is door de kantonrechter toegewezen tot een bedrag van € 124,-.

Het verloop van de procedure

De gemachtigde van de betrokkene heeft hoger beroep ingesteld tegen de beslissing van de kantonrechter. Er is gevraagd om een proceskostenvergoeding.
De advocaat-generaal heeft de gelegenheid gekregen een verweerschrift in te dienen. Van die gelegenheid is geen gebruik gemaakt.
Op 15 februari 2018, 16 juli 2018 en 17 juli 2018 zijn nog brieven van de gemachtigde ontvangen.
Een afschrift van eerstgenoemde brief is aan de advocaat-generaal toegezonden.

De beoordeling

1. De gemachtigde stelt zich in hoger beroep op het standpunt dat niet is gebleken dat van het verhandelde ter zitting een proces-verbaal is opgemaakt. De gemachtigde voert daartoe onder meer aan dat het proces-verbaal de zakelijke inhoud van de afgelegde verklaringen en hetgeen ter zitting is voorgevallen behoort te bevatten, maar dat de beslissing van de kantonrechter daaraan niet voldoet. Volgens de gemachtigde kan de beslissing van de kantonrechter dus niet in stand blijven.
2. Van het verhandelde ter zitting dient een proces-verbaal te worden opgemaakt (vgl. het arrest van het hof van 31 maart 2016, gepubliceerd op rechtspraak.nl onder ECLI:NL:GHARL:2016:2589). Dit dient een zakelijke weergave te bevatten van wat is voorgevallen ter zitting.
3. De klacht van de gemachtigde faalt. Het dossier bevat een proces-verbaal, inhoudende de beslissing van de kantonrechter d.d. 11 juli 2017, waarin is opgenomen hetgeen ter zitting is voorgevallen, inclusief de conclusie waartoe de vertegenwoordiger van de officier van justitie ter zitting is gekomen.
4. Voorts zijn de bezwaren van de gemachtigde gericht tegen de beslissing van de kantonrechter tot ongegrondverklaring van het beroep tegen de inleidende beschikking, waarbij aan de betrokkene een sanctie is opgelegd van € 280,- voor: “als bestuurder van een voertuig rijden, terwijl deze niet is voorzien van een over de gehele lengte gasdichte uitlaat”. Deze gedraging zou zijn verricht op
29 februari 2016 om 20:46 uur op de Dronterweg in Lelystad met het voertuig met het kenteken
[YY-00-YY] .
5. De gemachtigde voert aan dat de gedraging niet is verricht. Niet de uitlaat zelf was verroest, maar een daarop als extra demper geplaatst verlengstuk. Dit deel behoort niet tot de uitlaat. Overigens volgt uit het zaakoverzicht ook niet dat geen sprake was van een gasdichte uitlaat. Verder voert de gemachtigde aan dat van een op ambtseed opgemaakte verklaring geen sprake is nu hetgeen in het zaakoverzicht is opgenomen niet als zodanig kwalificeert.
6. Een daartoe aangewezen ambtenaar kan op grond van artikel 3, tweede lid, van de Wahv een administratieve sanctie opleggen voor een gedraging die door deze ambtenaar zelf of op geautomatiseerde wijze is vastgesteld. Dat de gedraging is verricht, moet voldoende blijken uit de beschikbare gegevens. Of van de juistheid van deze gegevens kan worden uitgegaan, is ervan afhankelijk of de betrokkene argumenten heeft aangevoerd die leiden tot twijfel aan de juistheid van (delen van) die gegevens dan wel het dossier daar aanleiding toe geeft. Een ambtsedig proces-verbaal is niet vereist om te kunnen vaststellen dat een gedraging is verricht.
7. De gegevens waarop de ambtenaar zich bij de oplegging van de sanctie heeft gebaseerd, zijn opgenomen in het zaakoverzicht. Dit zaakoverzicht bevat de informatie die in de inleidende beschikking is vermeld en daarnaast onder meer de volgende gegevens:
“Ik zag dat de achterste uitlaatdemper geheel doorgeroest was.”
8. De onderhavige gedraging betreft een overtreding van artikel 5.2.11, eerste lid, van de Regeling voertuigen, inhoudende dat personenauto’s met een verbrandingsmotor moeten zijn voorzien van een uitlaatsysteem dat over de gehele lengte gasdicht is, met uitzondering van de afwateringsgaatjes.
9. Door de ambtenaar is geconstateerd dat de achterste uitlaatdemper geheel was doorgeroest. Het hof ziet geen aanleiding om hieraan te twijfelen. Anders dan de gemachtigde is het hof van oordeel dat deze demper behoort tot het uitlaatsysteem van de auto. Dat sprake was van een extra (sier)demper is door de gemachtigde niet aannemelijk gemaakt, bijvoorbeeld door het overleggen van een foto. Ook de stelling van de gemachtigde dat uit het zaakoverzicht niet blijkt dat geen sprake was van een gasdichte uitlaat volgt het hof niet. Wanneer een deel van de uitlaat geheel is doorgeroest is deze immers niet meer volledig gasdicht. Aldus kan worden vastgesteld dat de gedraging is verricht.
10. Gelet op het voorgaande heeft de kantonrechter het beroep tegen de inleidende beschikking terecht ongegrond verklaard. De beslissing van de kantonrechter zal dan ook worden bevestigd.
11. Gegeven deze beslissing is er geen aanleiding voor een proceskostenvergoeding.

De beslissing

Het gerechtshof:
bevestigt de beslissing van de kantonrechter;
wijst het verzoek om vergoeding van kosten af.
Dit arrest is gewezen door mr. Van Schuijlenburg, in tegenwoordigheid van mr. Starreveld als griffier en op een openbare zitting uitgesproken. De griffier is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.