ECLI:NL:GHARL:2020:3244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
22 april 2020
Zaaknummer
21-006483-17
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van (gekwalificeerde) wederspannigheid en veroordeling voor belediging van verbalisant

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was aangeklaagd voor (gekwalificeerde) wederspannigheid en belediging van verbalisanten. Het hof heeft de verdachte vrijgesproken van het feit van wederspannigheid, omdat niet bewezen kon worden dat de verbalisanten in de rechtmatige uitoefening van hun bediening handelden tijdens de aanhouding van de verdachte. De gang van zaken zoals beschreven in de processen-verbaal van de verbalisanten kwam niet overeen met de geluidsopnamen die de verdachte had gemaakt. Het hof concludeerde dat de verbalisanten niet voldaan hadden aan de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit bij het toepassen van geweld en het aanleggen van handboeien. De verdachte werd echter wel veroordeeld voor belediging van een verbalisant, waarvoor een voorwaardelijke geldboete werd opgelegd. De vorderingen van de benadeelde partijen werden afgewezen, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het onder 1 ten laste gelegde handelen dat de gestelde schade zou hebben veroorzaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006483-17
Uitspraak d.d.: 28 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 24 november 2017 met parketnummer 16-031958-15 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1971,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. K. Canatan, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt. Het hof zal daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in hoger beroep - tenlastegelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 15 februari 2015 te [plaats] , [gemeente] , zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten als hoofdagenten van politie [eenheid] , gekleed in uniform en belast met verkeerssurveillance op de Rijksweg A2, terwijl voornoemde ambtenaren (zeer) kort daarvoor verdachte hadden aangehouden,
waarbij het verzet bestond uit het trekken/het duwen in een richting tegengesteld aan de richting waarin verbalisanten hem wilde(n) bewegen en/of het zwaaien met zijn verdachtes armen en/of het aanspannen van zijn, verdachte zijn lichaam,
terwijl dit misdrijf en/of daarmede gepaard gaande feitelijkheden zwaar lichamelijk letsel, te weten een verdraaide knie en/of een pijnlijke schouder bij die [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] ten gevolge heeft gehad,
subsidiair, althans, indien het vorenstaande niet tot een veroordeling mocht of zou kunnen leiden:
hij op of omstreeks 15 februari 2015 te [plaats] , [gemeente] , zich met geweld en/of bedreiging met geweld, heeft verzet tegen een of meer ambtenaren, [verbalisant 1] en/of [verbalisant 2] , werkzaam in de rechtmatige uitoefening van zijn/hun bediening, te weten als hoofdagenten van politie [eenheid] , gekleed in uniform en belast met verkeerssurveillance op de Rijksweg A2, door het trekken/het duwen in een richting tegengesteld aan de richting waarin verbalisanten hem wilde(n) bewegen en/of het zwaaien met zijn verdachtes armen en/of het aanspannen van zijn, verdachte zijn lichaam.
2.
hij op of omstreeks 15 februari 2015 te [plaats] , [gemeente] een ambtenaar, [verbalisant 3] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling opzettelijk heeft beledigd, door het volgende tegen hem te zeggen: "Vuile vieze homo" en/of "je bent een kankerlijer" en/of "je bent een klootzak politieagent", althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Geldigheid van de dagvaarding

De raadsman van verdachte heeft betoogd dat de dagvaarding ten aanzien van feit 1 nietig dient te worden verklaard nu deze onvoldoende feitelijk is, nu het onderdeel ‘rechtmatige uitoefening van de bediening’ niet concreet en niet met verwijzing naar de bepaling waarop het handelen van de verbalisanten zou hebben berust nader is omschreven.
Het hof verwerpt dit verweer. Het hof overweegt daartoe dat ten aanzien van het bestanddeel ‘rechtmatige uitoefening van de bediening’ in de tenlastelegging voldoende feitelijk en ook concreet is omschreven op welk rechtmatig handelen de tenlastelegging is toegespitst. Het hof merkt hierbij op dat het de (gewijzigde) tenlastelegging – in het bijzonder het gedeelte “terwijl voornoemde ambtenaren (zeer) kort daarvoor verdachte hadden aangehouden” en het daarop volgende gedeelte - , aldus uitlegt dat verdachte er van wordt verdacht dat hij zich gedurende zijn aanhouding heeft verzet tegen politieambtenaren [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , die daarbij werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening, waarbij het verzet bestond uit de handelingen die zijn omschreven in de tenlastelegging.
Gedurende het onderzoek ter terechtzitting is ook niet gebleken dat bij de verdachte en zijn raadsman onduidelijkheid heeft bestaan over de vraag op welk handelen ‘rechtmatige uitoefening van de bediening’ ziet.

Vrijspraak feit 1

De advocaat-generaal heeft gerequireerd tot bewezenverklaring van feit 1.
De verdediging heeft - onder meer - betoogd dat deze politieambtenaren niet in de rechtmatige uitoefening van hun bediening waren. Dit zou moeten leiden tot vrijspraak van dit feit. De verdediging heeft betoogd dat er geen sprake was van een redelijk vermoeden van schuld en dat dus de bevoegdheid om verdachte aan te houden ontbrak. Voorts was er sprake van een buitenproportionele aanhouding, aldus de verdediging. Ten slotte is in dit kader aangevoerd dat de verbalisanten geen waarheidsgetrouwe versie van de gebeurtenissen hebben gerelateerd.
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt in het bijzonder als volgt.
Verdachte reed op 15 februari 2015 in zijn personenauto in [plaats] . Verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] constateerden een verkeersovertreding en zij hielden verdachte staande. Vervolgens ontstond er een conflict tussen verdachte en de verbalisanten. Verbalisanten hebben deze gang van zaken beschreven in een aantal processen-verbaal van bevindingen en aangiften bij de politie en in door hen bij de rechter-commissaris afgelegde verklaringen. Verdachte heeft hierover bij de politie, de rechtbank en het hof verklaringen afgelegd en hij heeft van de gang van zaken met zijn telefoon een audio-opname gemaakt. Deze geluidsopname en een schriftelijke uitwerking van deze opname bevinden zich ook in het dossier.
Het hof constateert dat er op een aantal belangrijke punten verschillen bestaan tussen het proces-verbaal van opsporing en de (schriftelijke uitwerking van de) geluidsopnamen. Het hof heeft – evenmin als het openbaar ministerie en de verdediging - geen reden tot twijfel aan de authenticiteit van de geluidsopnamen en de schriftelijke uitwerking daarvan.
Voor de beoordeling van het verweer acht het hof de volgende omstandigheden van belang.
* In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] is gerelateerd dat [verbalisant 1] een blaastest heeft gevorderd, dat het gelet op het gedrag van verdachte niet is gelukt om een blaastest af te nemen, en dat verdachte is aangehouden ter zake van artikel 8, tweede lid, onder a, van de Wegenverkeerswet (kort gezegd dat bij een ademonderzoek is gebleken dat het alcoholgehalte van verdachtes adem hoger bleek te zijn dan de toegestane 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht). In het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 4] is gerelateerd dat verdachte weigerde mee te werken aan een blaastest.
Uit de geluidsopnamen blijkt echter het volgende. Nadat een van de verbalisanten tegen verdachte heeft gezegd dat hij heeft gedronken en ‘we gaan eerst blazen’ antwoordt verdachte: ‘Ja, we gaan blazen’. De verbalisant zegt vervolgens tegen verdachte dat hij vordert dat verdachte op de stoep gaat staan en dat hij ‘daar’ gaat staan. Verdachte antwoordt dat hij dat niet hoeft te doen. Op vragen van verdachte zegt de verbalisant dat verdachte niet is aangehouden en dat hij, verdachte, heeft gezopen. Daarop zegt verdachte dat verbalisant hem ‘dat blaasding’ moet geven zodat ze kunnen zien of hij heeft gedronken. Noch in deze gang van zaken noch in het vervolg van de interactie tussen verdachte en de mededeling dat verdachte is aangehouden ‘ter zake artikel 8’ ziet het hof een duidelijke en ondubbelzinnige vordering aan verdachte mee te werken aan een blaastest. Daaraan doet niet af dat verdachte zich verbaal tamelijk provocerend in de richting van de verbalisanten uitlaat en hen een aantal keren niet laat uitpraten. Dat verdachte in deze fase van de interactie in fysiek opzicht de handelingen van de verbalisanten belemmerde of zich tegen hen verzette, acht het hof op basis van de geluidsopnamen ook niet aannemelijk. Het hof acht niet aannemelijk dat de verbalisanten als gevolg van het gedrag van verdachte (redelijkerwijs) niet in staat waren een vordering te doen en een blaastest af te nemen.
Na een conversatie waarin van de kant van verbalisanten wordt gezegd dat verdachte afstand moet houden, verdachte onder meer zegt ‘je slaat mij’ waarop geantwoord wordt ‘nee’, verdachte zegt dat hij niets doet, zeggen de verbalisanten dat verdachte gewoon even moet luisteren en ‘daar mag gaan staan’. Verdachte zegt daarop: ‘Zo jonge, jullie zijn zo zielig’. Vervolgens zegt een van de verbalisanten: ‘Meneer, u bent bij deze aangehouden’. Op de een aantal malen herhaalde vraag van verdachte waarvoor hij wordt aangehouden wordt eerst een aantal malen “ter zake artikel 8” geantwoord. Uiteindelijk wordt toegevoegd ‘Rijden onder invloed’. Daarna zegt verdachte een aantal keren dat hij nog niet heeft geblazen en alsnog wil blazen. In het proces-verbaal van aanhouding is vermeld dat verdachte is aangehouden ter zake van overtreding van artikel 8, tweede lid, onder a WVW 1994, terwijl naar het oordeel van het hof niet kan worden gezegd dat sprake was van een verdenking dat bij een ademonderzoek is gebleken dat het alcoholgehalte van verdachtes adem hoger bleek te zijn dan de toegestane 220 microgram alcohol per liter uitgeademde lucht. Het hof acht niet aannemelijk dat sprake is van een misslag in het proces-verbaal en dat in werkelijkheid artikel 8, eerste lid, WVW 1994 is bedoeld. Naar het oordeel van het hof was de aanhouding niet terecht.
* Nu uit de (uitwerking van de) geluidsband niet blijkt dat aan verdachte in het kader van de aanhouding is gevraagd - of tegen hem is gezegd dat hij diende - plaats te nemen in het politievoertuig teneinde naar het politiebureau te worden overgebracht, moet het hof ervan uitgaan dat dit niet heeft plaatsgevonden. Dat dat in de ontstane situatie niet mogelijk of doenlijk was, acht het hof evenmin aannemelijk. Verdachte zegt dat hij best wil meewerken maar vraagt waarvoor hij zou gaan meewerken, zoals de verbalisant hem daarvóór had gevraagd. Daarna wordt in de schriftelijke uitwerking van de geluidsopnamen eerst ‘gerommel’ vermeld. Een van de verbalisanten zegt dat ‘dit niet goed gaat’. Verdachte vraagt wat er aan de hand is, waarop een van de verbalisanten zegt: “Kom, omdraaien nou”. Verdachte zegt dat ‘hij wil blazen ,,, auw”. Na iets wat als gerommel wordt omschreven, zegt verdachte: “Niet slaan. Niet slaan’. Een van de verbalisanten zegt vervolgens dat hij verdachte ‘zat is. Nou op de grond. Nou ga je meewerken’. Het hof leidt uit hetgeen vervolgens beschreven wordt af dat de verbalisanten verdachte fysiek benaderen, om hem als hij op de grond ligt handboeien aan te leggen. Van de kant van de verbalisanten wordt een aantal malen gezegd: ‘Op/naar de grond’. Verdachte zegt een aantal malen dat hij niets doet en dat de verbalisanten hem (zouden moeten) laten blazen en dat hij meewerkt. Op een gegeven moment zegt een van de verbalisanten dat hij door zijn knie is gegaan. Ook daarna zeggen de verbalisanten dat verdachte ‘naar de grond’ moet en moet gaan liggen. Op de vraag van verdachte waarom hij moet gaan liggen, wordt in het antwoord als reden gegeven dat hij verzet pleegt. Verdachte houdt vol dat hij niets doet. Na korte tijd wordt tegen verdachte gezegd dat hij op zijn buik moet gaan liggen. Verdachte: “Ik heb mijn hand op mijn rug. Dan krijg je ze alle twee bij elkaar. (…) Ietsje losser graag. Dat doet echt pijn. (…) Dat doet echt pijn”.
De gang van zaken zoals deze in de passages in het proces-verbaal van bevindingen wordt weergegeven, komt op een aantal belangrijke punten niet overeen met hetgeen op de geluidsband te horen is. Zo is op de band niet te horen dat de verbalisanten zouden hebben gezegd dat verdachte zijn armen moest strekken, zoals in het proces-verbaal staat vermeld. Dat zou kennelijk zijn gezegd omdat verdachte zijn armen naar zijn lichaam bewoog als de verbalisanten zijn armen gestrekt hadden. Volgens het proces-verbaal van bevindingen zou verdachte terwijl de verbalisanten hem vasthielden zich met zijn rug naar het politievoertuig hebben omgedraaid en wilde verdachte weglopen van hen in de richting van het trottoir. Daarop zou een van de verbalisanten de verdachte onder controle hebben proberen te krijgen door verdachte bij zijn nek te pakken en een nekklem toe te passen en verdachte naar de grond te brengen, terwijl de andere verbalisant verdachte door middel van een beenveeg uit zijn evenwicht probeerde te brengen om verdachte naar de grond te werken.
Het hof acht op basis van de geluidsband niet aannemelijk dat verdachte daadwerkelijk verzet heeft geboden op de wijze zoals beschreven in het proces-verbaal van bevindingen. Het hof acht wel aannemelijk dat de verbalisanten verdachte transportboeien wilden aanleggen, een nekklem wilden toepassen en hebben toegepast en verdachte fysiek naar de grond wilden brengen, toen verdachte kennelijk niet (meteen) deed wat de verbalisanten hem zeiden, namelijk ‘meewerken’ en ‘naar de grond gaan’. In het stamproces-verbaal is er sprake van dat verdachte ‘niet de opgegeven bevelen’ opvolgde. Het hof merkt hierbij op dat het in het van een aanhouding niet gaat om een op een wettelijk voorschrift berustend ambtelijk bevel dat de verdachte moet opvolgen.
Artikel 22 Ambtsinstructie voor de politie luidt als volgt:
1. De ambtenaar kan een persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, ten behoeve van het vervoer handboeien aanleggen.
2 De maatregel, bedoeld in het eerste lid, kan slechts worden getroffen, indien de feiten of omstandigheden dit redelijkerwijs vereisen met het oog op gevaar voor ontvluchting, dan wel met het oog op gevaar voor de veiligheid of het leven van de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, van de ambtenaar of van derden.
3 De in het tweede lid bedoelde feiten of omstandigheden kunnen slechts gelegen zijn in:
a. de persoon die rechtens van zijn vrijheid is beroofd, of
b. de aard van het strafbare feit op grond waarvan de vrijheidsbeneming heeft plaatsgevonden, één en ander in samenhang met de wijze waarop en de situatie waarin het vervoer plaatsvindt.
Artikel 7 Politiewet 2012 luidt, voor zover hier van belang, als volgt:
1. De ambtenaar van politie die is aangesteld voor de uitvoering van de politietaak, is bevoegd in de rechtmatige uitoefening van zijn bediening geweld of vrijheidsbeperkende middelen te gebruiken, wanneer het daarmee beoogde doel dit, mede gelet op de aan het gebruik hiervan verbonden gevaren, rechtvaardigt en dat doel niet op een andere wijze kan worden bereikt. Aan het gebruik van geweld gaat zo mogelijk een waarschuwing vooraf.
(…)
7 De uitoefening van de bevoegdheden, bedoeld in het eerste tot en met zesde lid, dient in verhouding tot het beoogde doel redelijk en gematigd te zijn.
Mèt de verdediging is het hof van oordeel dat niet voldaan is aan de voorwaarden die artikel 22 Ambtsinstructie voor de politie stelt aan het aanleggen van handboeien en artikel 7 Politiewet aan de toepassing van geweld. Ook overigens is het hof op grond van bovenstaande overwegingen van oordeel dat de verbalisanten niet hebben gehandeld overeenkomstig hetgeen de eisen van subsidiariteit en proportionaliteit meebrengen, ook al heeft verdachte naar de beleving van de verbalisanten het bloed onder hun nagels vandaan gehaald.
Het hof is van oordeel dat gelet op de bovengenoemde feiten en omstandigheden - in onderling verband en samenhang bezien - niet buiten redelijke twijfel kan worden vastgesteld dat de politieambtenaren tijdens het ten laste gelegde verzet werkzaam waren in de rechtmatige uitoefening van hun bediening. Dat betekent dat de onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde wederspannigheid niet bewezen kan worden verklaard. Verdachte zal van dit feit worden vrijgesproken.

Overweging met betrekking tot het bewijs van feit 2

Door de verdediging is aangevoerd da het bewijs ontbreekt dat de belediging gericht was op verbalisant [verbalisant 3] en in zoverre dus niet tegen hem is gezegd. Dat zou tot vrijspraak moeten leiden.
Het hof leidt echter uit de bewijsmiddelen af dat de belediging aan het adres van [verbalisant 3] waren gericht. De in de tenlastelegging vermelde uitlatingen doet verdachte als hij met [verbalisant 3] meeloopt naar de dienstauto. Op weg daarnaar toe begint verdachte weer te schreeuwen: “Je bent een vuile vieze homo, je bent een kankerlijer, je bent een klootzak, politieagent”. Anders dan de beledigende uitlatingen die verdachte even later aan meerdere personen richt, is deze belediging gericht aan één persoon. Bovendien schrijft de verbalisant zelf dat er verder ook geen politieagent in de nabijheid was.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks15 februari 2015 te [plaats] , [gemeente] een ambtenaar, [verbalisant 3] , gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening, in zijn tegenwoordigheid, mondeling opzettelijk heeft beledigd, door het volgende tegen hem te zeggen: "Vuile vieze homo" en
/of"je bent een kankerlijer" en
/of"je bent een klootzak politieagent".
althans woorden van gelijke beledigende aard en/of strekking;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
eenvoudige belediging, terwijl de belediging wordt aangedaan aan een ambtenaar gedurende of ter zake van de rechtmatige uitoefening van zijn bediening.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte en zijn draagkracht, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een politieagent beledigd. In beginsel is daarvoor de oplegging van een onvoorwaardelijke geldboete passend. Nu verdachtes gemoedstoestand waarin hij de beledigingen uitte, deels werd veroorzaakt door het hierboven omschreven incorrecte optreden door twee andere verbalisanten, en verdachte ook overigens van het gebeuren en zijn eigen gedrag veel nadeel heeft ondervonden, zal het hof de boete in voorwaardelijke zin opleggen.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.049,62. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 3.186,68. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het onder 1 ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 23, 24, 24c, 266 en 267 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair en subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
geldboetevan
€ 200,00 (tweehonderd euro), bij gebreke van betaling en verhaal te vervangen door
4 (vier) dagen hechtenis.
Bepaalt dat de geldboete niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 1]

Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 1] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.

Vordering van de benadeelde partij [verbalisant 2]

Verklaart de benadeelde partij [verbalisant 2] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Verwijst de benadeelde partij in de door verdachte gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Aldus gewezen door
mr. J.A.W. Lensing, voorzitter,
mr. M.J.C. Dijkstra en mr. M.C.J. Groothuizen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. W.B. Kok, griffier,
en op 28 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. M.C.J. Groothuizen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 28 februari 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.M. Maanicus, voorzitter,
mr. C.Y. Huang, advocaat-generaal,
mr A.E. Wormgoor, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.