Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
InfoSource,
1.ICS Adviseurs B.V.,
ICS,
2.[geïntimeerde2] ,wonende te [A] ,geïntimeerde,
hierna:
[geïntimeerde2],
gemachtigde: mr. G.P. Wempe te Drachten.
1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep
Als ICS die verplichting niet hoeft na te komen, is de volgende vraag of ICS ongerechtvaardigd is verrijkt door een betaling van € 315.000,- die de heer [B] (hierna: [B] ), indirect bestuurder van InfoSource, heeft gedaan aan DLL in oktober 2011. [B] heeft dat bedrag betaald ter uitvoering van een regeling die hij met DLL in privé had getroffen. Onderdeel van die regeling was dat ICS werd gevrijwaard van verdere aanspraken van DLL op grond van het hiervoor bedoelde leasecontract dat ICS met DLL had gesloten.
3.3. De vaststaande feiten
ECS heeft na de totstandkoming van deze overeenkomst aan AIM een “lumpsum” betaald van € 476.000,-.
In een brief van 8 juli 2010 heeft DLL aan ICS bevestigd dat zij het verzoek heeft ontvangen om het bankrekeningnummer vanaf welke de betalingen worden geïncasseerd te wijzigen in het bankrekeningnummer van AIM. DLL deelt in de brief verder mee dat ICS aansprakelijk blijft voor eventuele betalingsachterstanden en dat de wijziging pas ingaat als ICS de brief voor akkoord heeft geretourneerd. ICS heeft de brief ondertekend geretourneerd en vanaf augustus 2010 zijn door AIM een aantal termijnbetalingen aan DLL gedaan.
Op 6 januari 2011 heeft DLL een dagvaarding uitgebracht tegen AIM en [B] .
In een emailbericht van 23 mei 2011 heeft [B] aan [geïntimeerde2] , via diens privé-mailadres, meegedeeld dat hij een overeenkomst voor dienstverlening heeft opgesteld, dat in die overeenkomst is meegenomen dat InfoSource de leasecontracten overneemt van DLL en Key, en dat hij nog niet met ECS tot overeenstemming is gekomen. Verder schrijft hij nog dat “om met financiers tot finale overeenstemming te komen, het van belang [is] dat wij deze week een overeenkomst tekenen”. Op 9 juni 2011 schrijft hij dat zijn advocaat een voorstel formuleert voor een akkoord met DLL, waarin is opgenomen dat ICS wordt gevrijwaard voor aanspraken vanuit DLL en dat het daarom van belang is om te vernemen of ICS het contract met DLL wil afkopen conform het voorstel dat [B] eerder aan [geïntimeerde2] heeft doen toekomen. Op 15 juni 2011 stuurt hij een reminder en deelt daarbij mee: “Ik kan nu jullie standpunt meenemen. Binnenkort verloopt de deadline van DLL, daarna resteert enkel een verdere juridische procedure.”
Nadat [geïntimeerde2] afwijzend heeft gereageerd op dat voorstel bericht [B] op 4 juli 2011 dat hij en zijn advocaat een weg hebben gevonden om een regeling met DLL te treffen op basis van het overeengekomen bedrag van € 220.000,-. Op 20 juli 2011 bericht hij [geïntimeerde2] dat DLL mondeling met de regeling akkoord is.
In de considerans van de overeenkomst is met betrekking tot ICS opgenomen: “ [B] heeft een overeenkomst gesloten met ICS (welke inhoud DLL niet bekend is), waarin zij onder meer zijn overeengekomen dat [B] de leaseovereenkomst van DLL voor ICS zal afkopen”. Verder is opgenomen (onder 2.2) dat DLL in geval van uitvoering van de overeenkomst “op geen enkele wijze ICS nog [zal] aanspreken ter zake van de eventuele contractuele verplichtingen van ICS uit hoofde van met DLL gesloten leaseovereenkomst”.
4.Het geschil en de beslissing in eerste aanleg
Voor het primair gevorderde bedrag van € 315.000,- heeft InfoSource zich beroepen op ongerechtvaardigde verrijking. Voor het subsidiair gevorderde bedrag van € 231.000,- heeft zij zich erop beroepen dat ICS haar verplichtingen uit de overeenkomst van 28 juni 2011 (zie rov 3.13) dient na te komen. Als ICS niet aan de overeenkomst is gebonden omdat [geïntimeerde2] niet tot het sluiten van de overeenkomst bevoegd was, is [geïntimeerde2] aansprakelijk uit onbevoegde vertegenwoordiging ex artikel 3:70 BW.
Met betrekking tot het beroep op de overeenkomst van 28 juni 2011 heeft de rechtbank een beroep van ICS op dwaling gehonoreerd. Volgens de rechtbank moet worden aangenomen dat ICS de overeenkomst niet zou hebben gesloten als zij zou hebben geweten dat de aan haar voorgespiegelde juridische actie van DLL betrekking had op [B] en niet op haar.
5.De vordering in hoger beroep
primair: veroordeling van ICS tot betaling van € 231.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente, en terugbetaling door ICS en [geïntimeerde2] van wat InfoSource heeft betaald ter voldoening aan het bestreden vonnis;
subsidiair: veroordeling van ICS tot betaling van € 315.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
meer subsidiair: veroordeling van [geïntimeerde2] tot betaling van € 231.000,-, te vermeerderen met wettelijke rente;
alles met veroordeling van ICS en [geïntimeerde2] tot betaling van de proceskosten.
6.De motivering van de beslissing in hoger beroep
In grief I komt InfoSource op tegen de feitenvaststelling door de rechtbank.
Grief II is gericht tegen de honorering door de rechtbank van het beroep van ICS op dwaling, grief III tegen de verwerping van het beroep van InfoSource op ongerechtvaardigde verrijking en grief IV tegen haar veroordeling in de proceskosten.
grief Iheeft InfoSource geen belang meer, omdat het hof de feiten zelf opnieuw heeft vastgesteld en daarbij acht heeft geslagen op de bezwaren die InfoSource heeft aangevoerd tegen de door de rechtbank vastgestelde feiten.
Eerst in hoger beroep heeft InfoSource de vaststellingsovereenkomst tussen [B] en DLL overgelegd. Uit de vaststellingsovereenkomst blijkt dat de regeling die met DLL tot stand is gebracht, niet door InfoSource is gesloten, maar door [B] in privé. Verder kan uit de considerans van de vaststellingsovereenkomst niet anders worden afgeleid dan dat deze beoogt een regeling te treffen voor het geschil tussen [B] en DLL; het geschil dat ziet op de vermeende aansprakelijkheid van [B] jegens DLL wegens onrechtmatig handelen in het “dossier” van DLL en ICS.
Weliswaar wordt in de vaststellingsovereenkomst vermeld dat [B] een overeenkomst heeft gesloten met ICS waarin is overeengekomen dat [B] de leaseovereenkomst van DLL voor ICS zal afkopen en dat ICS zal worden gevrijwaard van aanspraken van DLL, maar daarmee vormt die overeenkomst – die anders dan de vaststellingsovereenkomst vermeldt overigens niet door [B] maar door InfoSource met ICS is gesloten – slechts een aspect van het geschil tussen [B] en DLL waarvoor de vaststellingsovereenkomst een regeling wil bieden. De bankgarantie die Van Lanschot Bankiers op verzoek van [B] heeft gesteld en waaronder DLL het bedrag van € 315.000,- heeft getrokken was ook alleen gesteld in het kader van het geschil tussen [B] en DLL.
De overeenkomst tussen InfoSource en ICS is daarmee in een ander kader ingebed dan ICS uit die overeenkomst en de daaraan voorafgaande correspondentie heeft kunnen afleiden. Daaruit komt niet naar voren dat de uitvoering van de overeenkomst een (ondergeschikt) onderdeel is van een regeling die [B] in privé wil treffen met DLL voor een aansprakelijkstelling op grond van onrechtmatigde daad en ongerechtvaardigde verrijking.
Volgens InfoSource blijkt uit de vaststellingsovereenkomst klip en klaar dat met de betaling door [B] van het in de vaststellingsovereenkomst overeengekomen bedrag, een schuld van ICS aan DLL is afgekocht. ICS is daardoor verrijkt, omdat zij van haar schuld aan DLL is bevrijd, terwijl InfoSource is verarmd, omdat de afkoop van het contract ten laste van haar vermogen is gegaan. Die verrijking is ongerechtvaardigd, omdat (als ICS niet gebonden is aan de overeenkomst) daarvoor geen grond bestond in een rechtshandeling.
Terugbetaling is dan ook redelijk omdat de restant betalingsverplichting van ICS aan DLL
– een bedrag van € 483.777,28 - ook hoger was dan het bedrag van € 315.000,-.
In wat hiervoor is overwogen ligt al besloten dat het juist niet klip en klaar is dat [B] met de (nakoming van de) vaststellingsovereenkomst een schuld van ICS aan DLL heeft voldaan. De vaststellingsovereenkomst beoogt juist een einde te maken aan het geschil tussen DLL en [B] ; het geschil over beweerdelijk onrechtmatig handelen dan wel ongerechtvaardigde verrijking van [B] met betrekking tot het “dossier” van DLL en ICS. Juist voor de aansprakelijkstelling van [B] in privé door DLL trof de vaststellingsovereenkomst een regeling.
Door ICS is gemotiveerd betwist dat [B] aan DLL een betaling heeft verricht. [B] heeft zich weliswaar contractueel tegenover DLL verplicht tot betaling, maar de betaling is feitelijk gedaan door Van Lanschot Bankiers doordat DLL de door Van Lanschot Bankiers afgegeven bankgarantie heeft ingeroepen. Uit de overgelegde stukken blijkt dat [B] tegenover Van Lanschot Bankiers geen contragarantie had afgegeven, dat hij daartoe niet meer bereid was en dat hij de gelden op de bankrekening bij Van Lanschot Bankiers ter hoogte van het bedrag dat aan DLL moest worden betaald aan familieleden heeft overgemaakt. Na een door Van Lanschot Bankiers tegen [B] aangespannen kort geding heeft vervolgens [B] kennelijk wel enig bedrag aan Van Lanschot Bankiers betaald maar is voor een restantbedrag onder meer onder ICS derdenbeslag gelegd. Hierdoor is al onvoldoende aannemelijk dat DLL (geheel) uit het vermogen van [B] is betaald. Ten tweede valt –als wordt aangenomen dat [B] heeft betaald- niet in te zien dat de betaling door [B] ten laste komt van het vermogen van InfoSource. Zij heeft, onder verwijzing naar artikel 6:30 BW, wel gesteld dat [B] in de vaststellingsovereenkomst de verplichting tot afkoop van het leasecontract tussen ICS en DLL heeft voldaan namens InfoSource, dat op grond daarvan [B] een regresvordering heeft gekregen op InfoSource ter hoogte van eenzelfde bedrag en dat die vordering ook is opgenomen in de boekhouding van InfoSource, maar die redenering volgt het hof niet.
AIM heeft naar aanleiding van die tweede overeenkomst op 25 maart 2010 aan ICS bevestigd dat zij de leaseverplichtingen van ICS jegens DLL zou nakomen en dat ICS was gevrijwaard van dubbele betalingen. AIM die door [B] werd geleid is die toezegging echter niet nagekomen, waardoor ICS het risico liep te worden aangesproken tot dubbele betaling (naast ECS ook nog door DLL). AIM bracht ICS daarmee in een nadelige positie. Waar de door AIM ontvangen “lumpsum” van ECS aan is besteed is onduidelijk gebleven. InfoSource heeft wel gesteld dat daarvan nieuwe apparatuur en uitbreiding van apparatuur ten behoeve van ICS is betaald, maar ICS heeft dit gemotiveerd weersproken. Zij heeft onder verwijzing naar onder meer de faillissementsverslagen van AIM en het standpunt van DLL verder aangevoerd dat [B] vanaf 2009 grote bedragen aan AIM heeft onttrokken, mogelijk ook de gelden die AIM van DLL en ECS had ontvangen. Tegenover deze weerspreking heeft InfoSource geen nadere onderbouwing van haar stelling gegeven. In ieder geval is het van ECS ontvangen bedrag, of een belangrijk deel daarvan, niet aangewend voor betalingen aan DLL. Dat laatste lag wel in de rede omdat ECS (ook) voor de door DLL gefinancierde apparatuur als externe financier in de plaats kwam. Verder gaat het geschil tussen DLL en [B] juist over onrechtmatig handelen en ongerechtvaardigde verrijking die DLL aan [B] verwijt in verband met het afsluiten van de leaseovereenkomst met ECS, het bedingen van een afkoopsom en het door [B] onttrekken daarvan aan AIM. Voor die aanspraak uit onrechtmatige daad/ongerechtvaardigde verrijking is in de vaststellingsovereenkomst een regeling getroffen, die tevens ICS vrijwaarde van het risico van dubbele betaling. ICS is daardoor dan echter niet verrijkt, maar in de positie gebracht waarin zij al eerder had moeten verkeren.
In het licht van een en ander komt de vermelding van de overeenkomst met ICS in de vaststellingsovereenkomst tussen [B] en DLL over als een door [B] bedachte constructie, bedoeld om de financiële gevolgen van zijn regeling met DLL alsnog (grotendeels) af te wentelen op ICS.
Grief III faalt dus.
7.De slotsom
De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van [geïntimeerde2] zullen worden vastgesteld op € 1.649,- voor griffierecht en € 3.919,- voor salaris advocaat (0,5 x 2 punten x tarief VI). Het salaris van de advocaat van [geïntimeerde2] wordt bepaald op de helft van het gebruikelijke tarief nu het verweer van [geïntimeerde2] in hoger beroep in het licht van de grieven van InfoSource zeer beperkt is geweest, hetgeen ook blijkt uit de beperkte omvang van de processtukken van [geïntimeerde2] in hoger beroep.