ECLI:NL:GHARL:2020:3096

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
15 april 2020
Zaaknummer
18/01246 en 18/01247
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Verzet
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Verzet tegen niet-ontvankelijkverklaring wegens niet-tijdige betaling griffierecht

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2020 uitspraak gedaan op het verzet van belanghebbende tegen de niet-ontvankelijkverklaring van zijn hoger beroep wegens het niet tijdig betalen van griffierecht. De belanghebbende had hoger beroep ingesteld tegen een uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2018. Het Hof had eerder, op 9 april 2019, het hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard omdat het griffierecht niet was betaald. Belanghebbende heeft verzet aangetekend, stellende dat hij de aangetekende brief met de betalingsverplichting niet had ontvangen. Het Hof heeft vastgesteld dat de brief op 25 februari 2019 was afgeleverd, maar er was geen bewijs van ontvangst. Hierdoor kon niet worden vastgesteld dat belanghebbende in verzuim was. Het Hof oordeelde dat het verzet gegrond was, en dat de eerdere uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer verviel. De zaak zal worden voortgezet in de stand waarin deze zich bevond. De uitspraak benadrukt het belang van bewijs van ontvangst bij het niet tijdig betalen van griffierecht.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummers 18/01246 en 18/01247
uitspraakdatum: 31 maart 2020
Uitspraak van de vierde meervoudige belastingkamer
op het verzet van
[X]te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de met toepassing van artikel 8:54 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) gedane uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer van dit Hof van 9 april 2019 op het hoger beroep van belanghebbende tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2018, met nummers AWB 17/2062 en AWB 17/2063 in het geding tussen belanghebbende en de inspecteur van de Belastingdienst/kantoor Enschede.

1.Procesverloop en behandeling verzet

1.1.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer van dit Hof is het hoger beroep van belanghebbende niet-ontvankelijk verklaard wegens het niet-betalen van griffierecht. Belanghebbende heeft daartegen verzet aangetekend.
1.2.
In overleg met belanghebbende heeft de zitting geen doorgang gevonden.
1.3.
Tot de stukken waarop het Hof bij de beoordeling van het verzet acht slaat behoren onder meer het hogerberoepschrift, het verzetschrift en de aanvullingen op het verzetschrift.

2.Vaststaande feiten en de gronden van het verzet

2.1.
Belanghebbende heeft hoger beroep ingesteld tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 12 november 2018.
2.2.
Bij brief van 4 januari 2019 heeft het Hof aan belanghebbende meegedeeld dat het hogerberoepschrift ambtshalve is gesplitst en dat er meerdere zaken zijn aangemaakt. Daarbij is tevens meegedeeld dat zal worden volstaan met het éénmaal heffen van griffierecht voor beide zaken en dat het griffierecht zal worden geheven in de zaak met nummer 18/01246.
2.3.
Bij brief van 21 februari 2019 heeft de griffier belanghebbende eraan herinnerd dat deze ter zake van het instellen van het hoger beroep een griffierecht is verschuldigd van € 253. In de brief is vermeld dat het verschuldigde bedrag binnen vier weken dient te zijn overgemaakt op de in de brief vermelde bankrekening. De griffier heeft belanghebbende er verder op gewezen dat bij niet tijdige betaling het hoger beroep niet-ontvankelijk kan worden verklaard.
2.4.
De vorenbedoelde brief is door het Dienstencentrum Rechtspraak aangetekend verzonden naar het laatstelijk bij Hof bekende adres van belanghebbende ( [a-straat 1] , [Z] ). Uit de van PostNL/Track en Trace afkomstige informatie kan worden afgeleid dat de zending op maandag 25 februari 2019 om 11:55 uur op voornoemd adres is afgeleverd. Tot het dossier behoort echter geen stuk waaruit blijkt dat voor ontvangst van de zending is getekend.
2.5.
Het verschuldigde griffierecht is niet binnen vier weken na 21 februari 2019 betaald.
2.6.
Bij de in verzet bestreden uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer van dit Hof is belanghebbendes hoger beroep niet-ontvankelijk verklaard.
2.7.
Op 21 mei 2019 is het verschuldigde griffierecht betaald.
2.8.
In het verzetschrift heeft belanghebbende onder meer aangevoerd dat zij de aangetekende brief van 21 februari 2019 niet heeft ontvangen.

3.Beoordeling van het verzet

3.1.
Het niet of niet tijdig betalen van het verschuldigde griffierecht leidt tot niet-ontvankelijkverklaring van het (hoger) beroep, tenzij redelijkerwijs niet kan worden geoordeeld dat de indiener van het (hoger) beroep in verzuim is geweest (artikel 8:41, zesde lid, van de Awb).
3.2.
Zoals het Hof onder de feiten heeft vastgesteld, is belanghebbende bij aangetekende brief uitgenodigd tot betaling van het voor het hoger beroep verschuldigde griffierecht. Uit de van PostNL/Track en Trace afkomstige informatie kan worden afgeleid dat de brief op 25 februari 2019 op het adres van belanghebbende is afgeleverd.
3.3.
Belanghebbende stelt echter dat zij de brief van 21 februari 2019 niet heeft ontvangen. Nu het Hof niet beschikt over informatie waaruit blijkt dat voor ontvangst van de brief is getekend, kan niet worden uitgesloten dat de brief niet op het adres van belanghebbende is bezorgd. Onder die omstandigheden kan niet worden geoordeeld dat belanghebbende in verzuim is geweest bij de niet tijdige betaling van het griffierecht, zodat het hoger beroep ten onrechte kennelijk niet-ontvankelijk is verklaard.
SlotsomHet verzet is gegrond.

4.Griffierecht en proceskosten

Niet gesteld of gebleken is dat belanghebbende voor vergoeding in aanmerking komende proceskosten heeft gemaakt.

5.Beslissing

Het Hof:
– verklaart het verzet gegrond,
– verstaat dat de uitspraak van de zevende enkelvoudige belastingkamer vervalt en dat de zaak zal worden voortgezet in de stand waarin het zich bevond.
Deze uitspraak is gedaan door mr. M.G.J.M. van Kempen, voorzitter, mr. I. Linssen en mr. P.L.M. van Gorkom, in tegenwoordigheid van drs. S. Darwinkel als griffier.
De beslissing is op
31 maart 2020in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter is verhinderd de
uitspraak te ondertekenen,
(S. Darwinkel)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 31 maart 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.