In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de gezagsbeëindiging en uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, had eerder in de procedure bij de rechtbank Noord-Nederland, locatie Leeuwarden, een verzoek ingediend tot het vernietigen van de beschikking van 31 juli 2019, waarin haar ouderlijk gezag over [de minderjarige] was beëindigd. De moeder was van mening dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat het gezag beëindigd moest worden en dat de GI, Stichting Leger des Heils Jeugdbescherming & Reclassering, als voogd moest worden benoemd. Het hof heeft de feiten en omstandigheden van de zaak in overweging genomen, waaronder de hechtingsproblematiek van [de minderjarige] en de stabiliteit die zij bij de pleegouders ervaart. Het hof heeft geoordeeld dat de beëindiging van het gezag van de moeder gerechtvaardigd is, gezien het belang van [de minderjarige] bij continuïteit en stabiliteit in haar opvoeding. Het hof heeft ook het verzoek van de moeder om een prejudiciële vraag aan de Hoge Raad te stellen afgewezen, omdat het hof van mening was dat dit niet nodig was voor de beslissing in deze zaak. De moeder had ook verzocht om de benoeming van een bijzondere curator, maar het hof heeft dit verzoek afgewezen, omdat er geen belangenconflict was en de mening van [de minderjarige] voldoende werd gehoord. Uiteindelijk heeft het hof de bestreden beschikkingen van de rechtbank bekrachtigd en het meer of anders verzochte afgewezen.