ECLI:NL:GHARL:2020:2994

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
15 april 2020
Publicatiedatum
14 april 2020
Zaaknummer
19/00486
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de rechtvaardiging voor beperking van het heffingsgebied van reclamebelasting door de gemeente Zutphen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 15 april 2020 uitspraak gedaan in het hoger beroep van [X] B.V. tegen de heffingsambtenaar Tribuut. De zaak betreft de aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2018, opgelegd door de gemeente Zutphen. De heffingsambtenaar had een aanslag van € 2.150 opgelegd, welke door belanghebbende werd betwist. De rechtbank Gelderland had het beroep van belanghebbende ongegrond verklaard, waarna belanghebbende hoger beroep instelde.

De kern van het geschil is of de beperking van het gebied waarin reclamebelasting wordt geheven, een objectieve en redelijke rechtvaardiging heeft. De heffingsambtenaar stelde dat de opbrengst van de reclamebelasting wordt gebruikt voor activiteiten die de bedrijventerreinen aantrekkelijker maken. Belanghebbende betwistte deze rechtvaardiging en voerde aan dat de heffingsambtenaar niet had aangetoond dat er kosten waren gemaakt en dat de uitgaven niet alleen ten goede kwamen aan de bedrijven op de bedrijventerreinen.

Het Hof oordeelde dat de heffingsambtenaar aannemelijk had gemaakt dat de begrote bedragen in overwegende mate ten goede komen aan de bedrijven op de bedrijventerreinen. Het Hof concludeerde dat er een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat voor de beperking van het heffingsgebied van de reclamebelasting. Het hoger beroep van belanghebbende werd ongegrond verklaard, en het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank. Er werd geen aanleiding gezien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Arnhem
nummer 19/00486
uitspraakdatum: 15 april 2020
Uitspraak van de derde meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X] B.V.te
[Z](hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 13 maart 2019, nummer AWB 18/4894, in het geding tussen belanghebbende en
de
heffingsambtenaarvan
Tribuut(hierna: de heffingsambtenaar)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
De heffingsambtenaar heeft aan belanghebbende een aanslag in de reclamebelasting voor het jaar 2018 opgelegd van € 2.150.
1.2.
Op het bezwaarschrift van belanghebbende heeft de heffingsambtenaar bij uitspraak op bezwaar de aanslag gehandhaafd.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Gelderland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De heffingsambtenaar heeft een verweerschrift ingediend.
1.5.
De griffier van het Hof heeft partijen bij brief van 11 oktober 2019 medegedeeld dat het Hof voornemens is om zonder mondelinge behandeling uitspraak te doen, en hun verzocht om binnen twee weken na dagtekening van deze brief aan te geven of zij gebruik willen maken van het recht ter zitting te worden gehoord. De heffingsambtenaar heeft verklaard niet van dat recht gebruik te willen maken. De gemachtigde van belanghebbende heeft niet binnen de gestelde termijn gereageerd. Daarop heeft het Hof met toepassing van artikel 8:57 van de Algemene wet bestuursrecht (hierna: Awb) bepaald dat het onderzoek ter zitting achterwege blijft en heeft het Hof het onderzoek gesloten.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende heeft een autobedrijf aan [a-straat 1] te [Z] . Op deze adressen waren in 2018 openbare aankondigingen aangebracht die zichtbaar waren vanaf de openbare weg.
2.2.
Ingevolge artikel 3 van de Verordening van de raad van de gemeente Zutphen houdende bepalingen over reclamebelasting 2018 (hierna: de Verordening), zoals vastgesteld bij raadsbesluit van 18 december 2017 en gepubliceerd op 28 december 2017 in het Gemeenteblad, nr. 230357, wordt onder de naam reclamebelasting binnen het gebied als bedoeld in artikel 2 een belasting geheven ter zake van openbare aankondigingen zichtbaar vanaf de openbare weg.
2.3.
[a-straat 1] behoren tot het Gebied 2 “Bedrijventerreinen” als bedoeld in artikel 2 van de Verordening. De heffing van reclamebelasting is voor wat betreft Gebied 2 beperkt tot de volgende drie bedrijventerreinen:
De Mars; wordt begrensd door De IJssel, Het Twentekanaal en de Spoorlijn;
De Stoven; met als enige straatnaam De Stoven;
De Revelhorst; wordt begrensd door de N314 vanaf de kruising Den Elterweg richting Vorden/Lochem, De Den Elterweg en aan de zuidzijde: de Zonnehorst, de Hekkehorst, Vierakkersestraatweg en de Lansinkweg.
Van de buitengrens van Gebied 2 behoren beide zijden van genoemde straten tot het gebied.
2.4.
De opbrengst van de reclamebelasting wordt door middel van een subsidie verstrekt aan Stichting Handel en Industrie Zutphen (HIZ). Deze stichting werkt nauw samen met Vereniging Parkmanagement Zutphen (VPMZ).
2.5.
De heffingsambtenaar heeft een door HIZ en VPMZ opgesteld “Activiteitenplan en begroting 2018” overgelegd. Daarin is onder meer opgenomen:

Activiteitenplan 2018
Algemeen
De activiteiten van VPMZ en HIZ worden goeddeels gefinancierd vanuit de gemeentelijke reclamebelasting voor de bedrijventerreinen De Mars, De Revelhorst en De Stoven. De geïnde reclamebelasting op deze bedrijventerreinen wordt gebruikt voor het Ondernemersfonds. (…) Uit de inkomsten van HIZ worden parkmanagement en collectieve beveiliging gefinancierd. Daarnaast kan via deze weg een materiële bijdrage worden geleverd in promotieactiviteiten voor Zutphen.
(…)
Bijlage 1
Begroting 2018
Begroting 2017
Realisatie 2016
Inkomsten:
Bijdrage uit reclamebelasting
335
335
310
Bijdrage voor Zutphen Promotie
50
Rechtstreekse bijdragen voor collectieve beveiliging
16
15
16.036
Leveranciersbijdragen
3.45
3.2
3.24
Overige bijdragen
1.5
7
7.198
Rente bank
250
400
256
Totaal inkomsten
356.2
360.6
386.73
Uitgaven:
Parkmanagement
Parkmanager
12
12
11.375
Collectieve beveiliging
Surveillance Veneberg
171
166.5
163.836
Uitleeskosten I-watch
61
61.2
58.938
Onderhoud camerasysteem
11
13.8
6.025
Glasvezelgebruik
43
44.2
42.117
Elektrakosten
13
15
13.828
Brandverzekering camerasysteem
2.7
2.5
2.411
KVO-certificering
2
-
-
Bijdragen/donaties
Promotie Zutphen
5
5
50
Bestuur en beheer
Accountantskosten
2.6
2.3
2.549
Administratiekosten
3
3
2.8
Bestuurs- en advieskosten
2
4
1.568
Website
150
1.2
120
Communicatie en bijeenkomsten
1.5
1.5
269
Bankkosten
250
400
166
Kapitaalslasten
Afschrijvingen
26
25.8
17.302
Rentelasten
-
2.2
2.49
Totaal uitgaven
356.2
360.6
375.794
Resultaat
-
-
10.936”
2.6.
De Rechtbank heeft de heffingsambtenaar uitgenodigd uiterlijk op 27 november 2018 zijn verweerschrift in te dienen. Op 5 februari 2019 heeft de Rechtbank het verweerschrift van de heffingsambtenaar ontvangen.

3.Geschil

In geschil is of de aanslag reclamebelasting 2018 terecht aan belanghebbende is opgelegd. Belanghebbende beantwoordt deze vraag ontkennend, de heffingsambtenaar beantwoordt deze bevestigend. Voorts is in geschil of de heffingsambtenaar ontvankelijk is in zijn verweer.

4.Beoordeling van het geschil

Verweerschrift eerste aanleg
4.1.
In artikel 8:42 van de Awb is bepaald dat het bestuursorgaan binnen vier weken na verzending van de beroepsgronden de op de zaak betrekking hebbende stukken aan de bestuursrechter zendt en dat het bestuursorgaan een verweerschrift kan indienen. De heffingsambtenaar heeft in de onderhavige zaak niet binnen de door de Rechtbank gestelde termijn een verweerschrift ingediend. Hoewel belanghebbende terecht klaagt over de late indiening van het verweerschrift, zal het Hof daaraan geen gevolgen verbinden. Anders dan belanghebbende stelt, is de termijn van artikel 8:42, eerste lid, van de Awb geen fatale termijn, maar een termijn van orde. Bovendien volgt uit de bewoordingen van artikel 8:42 van de Awb dat het bestuursorgaan niet verplicht is een verweerschrift in te dienen, maar wel de mogelijkheid heeft dit te doen. Belanghebbende heeft voldoende tijd gehad van het verweerschrift kennis te nemen en daarop eventueel schriftelijk te reageren, aangezien de Rechtbank het verweerschrift op 6 februari 2019 heeft doorgestuurd naar belanghebbende terwijl de zitting op 28 februari 2019 was. Daarmee is belanghebbende niet in haar procespositie geschaad. De Rechtbank heeft het verweerschrift dan ook terecht tot de gedingstukken gerekend en de zaak inhoudelijk behandeld.
Beperking heffingsgebied reclamebelasting
4.2.
Op grond van artikel 227 van de Gemeentewet kan ter zake van openbare aankondigingen die zichtbaar zijn vanaf de openbare weg een reclamebelasting worden geheven.
4.3.
Onder verwijzing naar het arrest van de Hoge Raad van 11 november 2011, nr. 10/04446, ECLI:NL:HR:2011:BR4564, moet voorop worden gesteld dat de reclamebelasting in artikel 227 van de Gemeentewet is voorzien als een algemene belasting, hetgeen meebrengt dat een gemeente vrij is in de besteding van de opbrengst van die belasting. Het karakter van een algemene belasting staat er niet aan in de weg dat een gemeente de heffing van deze belasting beperkt tot een gedeelte van haar grondgebied, mits voor die beperking een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Bij het bestaan van een dergelijke rechtvaardiging is de beperking niet in strijd met enig algemeen rechtsbeginsel; de gemeentelijke wetgever overschrijdt daarmee ook niet de grenzen van de regelgevende bevoegdheid die hem in artikel 227 van de Gemeentewet is toegekend.
4.4.
Indien een gemeente besluit de opbrengst van een reclamebelasting te besteden op een wijze als hiervoor bedoeld, en zij het object van de heffing heeft beperkt tot openbare aankondigingen in het desbetreffende gedeelte van haar grondgebied, is sprake van de eerder bedoelde objectieve en redelijke rechtvaardiging voor die beperking, indien die gemeente in redelijkheid heeft mogen uitgaan van de veronderstelling dat op deze wijze degenen die profijt kunnen hebben van de opbrengst van de belasting in de heffing worden betrokken (HR 11 november 2011, nr. 10/04446, ECLI:NL:HR:2011:BR4564).
4.5.
Belanghebbende heeft gemotiveerd bestreden dat sprake is van een objectieve en redelijke rechtvaardiging voor het beperken van het heffingsgebied. Belanghebbende heeft aangevoerd dat de heffingsambtenaar niet heeft aangetoond dat er kosten zijn gemaakt. Als er al kosten zijn gemaakt, heeft de heffingsambtenaar volgens belanghebbende niet onderbouwd waaraan deze kosten zijn besteed. Verder draagt belanghebbende aan dat de heffingsambtenaar onvoldoende heeft onderbouwd, waarom slechts de op de bedrijventerreinen gelegen bedrijven aan reclamebelasting worden onderworpen, terwijl de uitgaven, zoals de uitgaven voor de promotie van Zutphen, ten goede komen aan de gehele gemeente.
4.6.
Het Hof moet beoordelen of voor het beperken van het gebied waarin reclamebelasting wordt geheven, een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. De heffingsambtenaar draagt hiervoor aan dat de gemeente Zutphen met de invoering van de reclamebelasting voor de drie bedrijventerreinen, activiteiten en voorzieningen wil ondersteunen die deze bedrijventerreinen sterker en aantrekkelijker maken. Uit het “Activiteitenplan en begroting 2018” volgt volgens de heffingsambtenaar dat de daarin genoemde bestedingen zien op deze bedrijventerreinen.
4.7.
Naar het oordeel van het Hof heeft de heffingsambtenaar met de door hem overgelegde stukken aannemelijk gemaakt dat de voor het jaar 2018 begrote bedragen in overwegende mate tot profijt leiden voor de bedrijven op de genoemde bedrijventerreinen. Uit het “Activiteitenplan en begroting 2018” en de toelichting daarop volgt, dat in 2016 de opbrengst van de reclamebelasting hoofdzakelijk aan de beveiliging van deze bedrijventerreinen is besteed. Ook de voor 2017 en 2018 begrote belastingopbrengst zal hoofdzakelijk besteed worden aan de beveiliging van de drie bedrijventerreinen. Het zijn de op deze bedrijventerreinen gelegen bedrijven die gebaat zijn bij de beveiliging van die terreinen.
4.8.
Belanghebbende stelt dat ook andere in de gemeente Zutphen gevestigde bedrijven baat hebben bij de besteding van de reclamebelasting. Het Hof ziet echter onvoldoende reden aan te nemen, dat bedrijven die niet op één van de drie bedrijventerreinen zijn gelegen, meer dan bijkomstig profijt hebben van de beveiliging.
4.9.
De begrote uitgaven voor de promotie van Zutphen staan evenmin aan de beperking van het heffingsgebied in de weg. Gelet op de omvang van de begrote uitgaven en het nut dat de promotie van Zutphen ook voor bedrijven binnen het heffingsgebied kan hebben, kan niet gezegd worden dat voor de gekozen begrenzing van het heffingsgebied een objectieve of redelijke rechtvaardiging ontbreekt. Anders dan belanghebbende betoogt, behoeft niet elke activiteit direct ten goede te komen aan belastingplichtigen in het heffingsgebied, laat staan dat de heffingsambtenaar aannemelijk moet maken dat enige activiteit belanghebbende direct en individueel ten goede is gekomen.
4.10.
De stelling van belanghebbende dat zij zich afvraagt of de bedragen wel zijn uitgegeven, heeft zij onvoldoende onderbouwd.
4.11.
Het voorgaande brengt mee dat de heffingsambtenaar aannemelijk heeft gemaakt dat voor de beperking van het heffingsgebied voor de reclamebelasting in het jaar 2018 een objectieve en redelijke rechtvaardiging bestaat. Hetgeen belanghebbende overigens heeft aangevoerd, brengt het Hof niet tot een ander oordeel.
Slotsom
Op grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. R.F.C. Spek, voorzitter, mr. A. van Dongen en mr. T.H.J. Verhagen, in tegenwoordigheid van mr. E.D. Postema als griffier.
De beslissing is op 15 april 2020 in het openbaar uitgesproken.
De griffier is verhinderd de uitspraak De voorzitter,
te ondertekenen.
(R.F.C. Spek)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 april 2020.
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden via het webportaal van de Hoge Raad www.hogeraad.nl.
Bepaalde personen die niet worden vertegenwoordigd door een gemachtigde die beroepsmatig rechtsbijstand verleent, mogen per post beroep in cassatie stellen. Dit zijn natuurlijke personen en verenigingen waarvan de statuten niet zijn opgenomen in een notariële akte. Als zij geen gebruik willen maken van digitaal procederen kunnen deze personen het beroepschrift in cassatie sturen aan
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer), postbus 20303, 2500 EH Den Haag.Alle andere personen en gemachtigden die beroepsmatig rechtsbijstand verlenen, zijn in beginsel verplicht digitaal te procederen (zie
www.hogeraad.nl).
Bij het instellen van beroep in cassatie moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak gevoegd;
2 - ( alleen bij procederen op papier) het beroepschrift moet ondertekend zijn;
3 - het beroepschrift moet ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.