ECLI:NL:GHARL:2020:2876

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
9 april 2020
Publicatiedatum
9 april 2020
Zaaknummer
200.276.265
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Spoedmachtiging gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige

In deze zaak gaat het om een verzoek tot spoedmachtiging voor de gesloten uithuisplaatsing van een minderjarige, hier aangeduid als [minderjarige]. De kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland heeft op 15 maart 2020 een spoedmachtiging verleend, die op 9 april 2020 door het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden in hoger beroep is bekrachtigd. De ouders van [minderjarige] hebben ingestemd met het verzoek van de gecertificeerde instelling (GI) om de minderjarige in een gesloten accommodatie te plaatsen, vanwege ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen. De GI was sinds 4 februari 2020 betrokken bij [minderjarige], die op dat moment verbleef in een crisisgroep. De kinderrechter oordeelde dat de situatie van [minderjarige] zo ernstig was dat onmiddellijke plaatsing noodzakelijk was om haar veiligheid te waarborgen. Het hof heeft de gronden van de kinderrechter overgenomen en voegde hieraan toe dat er ook psychiatrische problematiek kan spelen. De beslissing van het hof houdt in dat de spoedmachtiging in stand blijft, met als doel de veiligheid en het welzijn van [minderjarige] te waarborgen. De ouders en de GI hebben verweer gevoerd, waarbij de GI verzocht om bekrachtiging van de beschikking. Het hof heeft de beschikking van de kinderrechter volledig bekrachtigd, met inachtneming van de noodzaak voor een veilige omgeving voor [minderjarige].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.276.265
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 499133)
beschikking van 9 april 2020
inzake
[minderjarige],
verblijvende te [plaats 1] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder: [minderjarige] ,
advocaat: mr. A.M.G. de Groot te Hilversum,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Samen Veilig Midden-Nederland,
gevestigd te Amersfoort,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbenden zijn aangemerkt:
[de moeder] en [de vader],
wonende te [woonplaats] ,
verder afzonderlijk te noemen: de moeder en de vader,
verder gezamenlijk te noemen: de ouders,
advocaat: mr. B.A.F. van Drimmelen te Amsterdam.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , van 15 maart 2020, ondertekend op 17 maart 2020, uitgesproken onder voormeld zaaknummer (hierna: de bestreden beschikking).

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit het beroepschrift, ingekomen op 25 maart 2020
.
2.2
Het hof heeft de Raad voor Rechtsbijstand op 6 april 2020 last tot toevoeging gegeven van mr. De Groot als advocaat aan [minderjarige] .
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 6 april 2020 plaatsgevonden. In verband met het Coronavirus heeft de mondelinge behandeling ten overstaan van de voorzitter als raadsheer‑commissaris plaatsgevonden door middel van een beeldverbinding. Via deze beeldverbinding waren aanwezig:
  • [minderjarige] in persoon, bijgestaan door haar advocaat;
  • de ouders in persoon, bijgestaan door hun advocaat; en
  • [vertegenwoordiger van de GI] namens de GI.
Met de raad voor de kinderbescherming kon geen beeld- of telefoonverbinding tot stand worden gebracht.

3.De feiten

3.1
De vader en de moeder zijn de ouders van [minderjarige] , geboren op [geboortedatum] 2005 te [woonplaats] . De ouders zijn gezamenlijk belast met het gezag over [minderjarige] .
3.2
De GI is sinds 4 februari 2020 in het vrijwillig kader betrokken bij [minderjarige] . [minderjarige] verbleef van 18 februari 2020 tot de bestreden beschikking op een crisisgroep van [naam instelling 1] in [plaats 2] .
3.3
De GI heeft op 15 maart 2020 mondeling en op 16 maart 2020 schriftelijk verzocht om een spoedmachtiging om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. De ouders hebben met dit verzoek ingestemd.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter een spoedmachtiging gesloten jeugdhulp verleend met ingang van 15 maart 2020 voor de duur van vier weken.
3.5
[A] , gekwalificeerd gedragswetenschapper, heeft op 19 maart 2020 ingestemd met het verzoek.
3.6
[minderjarige] verblijft op grond van de spoedmachtiging bij [naam instelling 2] te [plaats 1] .

4.De omvang van het geschil

4.1
[minderjarige] is met vier grieven (A tot en met D) in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Deze grieven beogen het geschil in hoger beroep in volle omvang aan het hof voor te leggen.
[minderjarige] verzoekt het hof de bestreden beschikking te vernietigen, kosten rechtens.
4.2
De ouders en de GI voeren mondeling verweer. De GI verzoekt het hof – zo begrijpt het hof – de bestreden beschikking te bekrachtigen. De ouders verzoeken het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen, althans deze te bekrachtigen voor zover deze betrekking heeft op de periode tot 8 april 2020 en te vernietigen voor het overige.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 6.1.1 lid 2 Jeugdwet (Jw) is [minderjarige] ontvankelijk in haar hoger beroep.
5.2
Artikel 6.1.3 lid 1 Jw bepaalt dat de kinderrechter, indien een machtiging niet kan worden afgewacht, op verzoek een spoedmachtiging kan verlenen om een jeugdige in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Ingevolge het tweede lid van dat artikel kan een spoedmachtiging slechts worden verleend indien naar het oordeel van de kinderrechter:
onmiddellijke verlening van jeugdhulp noodzakelijk is in verband met ernstige opgroei- of opvoedingsproblemen van de jeugdige die zijn ontwikkeling naar volwassenheid ernstig belemmeren, of een ernstig vermoeden daarvan, en
de opneming en het verblijf noodzakelijk zijn om te voorkomen dat de jeugdige zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken.
Het verzoek behoeft ingevolge artikel 6.1.3 lid 3 Jw instemming van een gekwalificeerde gedragswetenschapper die de jeugdige met het oog daarop kort tevoren heeft onderzocht, tenzij onderzoek feitelijk onmogelijk is.
5.3
Een machtiging voor een jeugdige die de leeftijd van achttien jaar nog niet heeft bereikt, kan gelet op artikel 6.1.3 lid 1 in verbinding met artikel 6.1.2 lid 3 Jw slechts worden verleend indien:
a. de jeugdige onder toezicht is gesteld;
b. de voogdij over de jeugdige berust bij een gecertificeerde instelling, of
c. degene die, anders dan bedoeld onder b, de wettelijke vertegenwoordiger is, met de opneming en het verblijf instemt.
5.4
De beschikking is ingevolge artikel 6.1.12 lid 1 Jw bij voorraad uitvoerbaar. Ingevolge het tweede lid van dit artikel geldt de spoedmachtiging tot het tijdstip waarop een beslissing op een verzoek om een machtiging is genomen, doch ten hoogste vier weken.
5.5
Het hof is net als de kinderrechter van oordeel dat onmiddellijke verlening van jeugdhulp voor [minderjarige] noodzakelijk is in verband met haar ernstige opgroei- en opvoedingsproblemen en dat opneming en verblijf in een gesloten accommodatie noodzakelijk zijn om te voorkomen dat [minderjarige] zich aan deze jeugdhulp onttrekt of daaraan door anderen wordt onttrokken. Daarom zal het hof de spoedmachtiging in stand laten. Het hof overweegt daartoe als volgt.
5.6
De kinderrechter heeft onder meer geoordeeld dat [minderjarige] sinds eind januari 2020 suïcidale uitspraken heeft gedaan, dat duidelijk was geworden dat [minderjarige] steeds bleef weglopen bij [naam instelling 1] en al langer en ook op dat moment last had van suïcidale gedachten. Naar het oordeel van de kinderrechter kon niet langer worden gewacht met een gesloten plaatsing omdat het gedrag van [minderjarige] te gevaarlijk voor haarzelf was geworden. De kinderrechter achtte een onmiddellijk besluit tot gesloten plaatsing verantwoord, ook omdat er al twee adviezen lagen van gedragswetenschappers om [minderjarige] gesloten te plaatsen.
Het hof neemt de gronden van de kinderrechter na eigen onderzoek over, maakt die tot de zijne en voegt daaraan nog het volgende toe.
5.7
Zoals onder 4.2 is weergegeven is [minderjarige] onderzocht door [A] , GZ‑psycholoog. Dat onderzoek is verricht op 17 maart 2020 om 11.00 uur, derhalve na de datum van de bestreden beschikking. [A] stemt in met het verzoek van de GI en verklaart daartoe onder meer (vanaf blz. 12, tweede regel):
“ [minderjarige] is een 14-jarige jongere die in de afgelopen jaren steeds meer gedragsproblemen vertoont. Er is zowel sprake van externaliserend en internaliserende gedragingen, waaronder zelfbepalend gedrag, schoolverzuim, claimend en verbaal en agressief gedrag richting haar ouders, suïcidale gedachten en uitspraken. Er lijkt zowel sprake van kindfactoren als systeem/omgevingsfactoren die van invloed zijn op het probleemgedrag. (…)
[minderjarige] komt door de gedragsproblemen niet in aanmerking voor plaatsing binnen de psychiatrie en hulpverlening thuis komt onvoldoende van de grond nu niet duidelijk is wat achterliggend is. (…)
Het is noodzakelijk dat er zicht komt op achterliggende factoren van haar zelfbepalende en internaliserende gedrag, alsmede op haar opvoedingsbehoeften en opvoedingsomgeving. Wanneer duidelijk is wat [minderjarige] nodig heeft, kan blijken of ouders haar dit kunnen bieden en met welke hulpverlening. (…)
Vanwege het vele onttrekken van [minderjarige] , het feit dat zij onvoldoende zicht heeft op gevolgen van haar gedrag en haar kwetsbaarheid/beïnvloedbaarheid, haar suïcidale uitlatingen en gedrag waarbij ze moeilijk te begrenzen is door haar ouders, is een gesloten plaatsing noodzakelijk.”
5.8
Het hof ziet in de instemmingsverklaring een bevestiging dat voldaan is aan de wettelijke vereisten voor een spoedmachtiging om [minderjarige] in een gesloten accommodatie te doen opnemen en te doen verblijven. Dat (mogelijk ook) sprake is van psychiatrische problematiek staat – anders dan de advocaat van [minderjarige] heeft betoogd – niet aan dat oordeel in de weg.
5.9
Tijdens de mondelinge behandeling is gebleken dat [minderjarige] zich nog somberder voelt sinds zij in [naam instelling 2] verblijft en dat inmiddels ook sprake is van automutilatie. Het hof acht het om die reden van groot belang dat zo snel mogelijk diagnostiek plaatsvindt en gestart wordt met een passende behandeling voor [minderjarige] .
Gebleken is dat met ingang van 8 april 2020 een vrijwillige plaatsing bij [naam instelling 3] , een instelling van Pluryn, te [plaats 3] mogelijk is. Volgens de GI is deze plek het meest passend voor [minderjarige] en kan men haar – en de ouders – daar bieden wat zij nodig heeft. Tijdens de mondelinge behandeling heeft [minderjarige] toegezegd te zullen meewerken aan deze plaatsing als dat betekent dat de spoedmachtiging vernietigd kan worden. Daarbij heeft [minderjarige] opgemerkt dat zij altijd nog kan bekijken hoe het verder gaat als zij [naam instelling 3] niets vindt.
5.1
Gelet op de voorbehouden die [minderjarige] maakt bij vrijwillige plaatsing bij [naam instelling 3] en gelet op het eerdere onttrekkingsgedrag van [minderjarige] , is het hof van oordeel dat de machtiging gesloten plaatsing voor de totale duur – te weten tot 12 april 2020 – noodzakelijk is als zekerheid en vangnet voor het geval dat [minderjarige] niet meewerkt aan plaatsing bij [naam instelling 3] . Het hof zal de bestreden beschikking daarom geheel bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht , van 15 maart 2020, ondertekend op 17 maart 2020.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.B. de Groot, A. Smeeïng-van Hees en H. Phaff, bijgestaan door mr. H. Bouhuys als griffier, is bij afwezigheid van de voorzitter getekend door mr. J.H. Lieber en is op 9 april 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.