ECLI:NL:GHARL:2020:2865
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- M.H.H.A. Moes
- R. Prakke-Nieuwenhuizen
- J.U.M. van der Werff
- Rechtspraak.nl
Toetsing door de rechter bij verstek in een geschil over nabestaandenpensioen
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 april 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een geschil met betrekking tot een nabestaandenpensioen. De appellante, die in eerste aanleg eiseres was, vorderde dat het hof het vonnis van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 2 augustus 2019 zou vernietigen. De rechtbank had de vorderingen van de appellante afgewezen, omdat zij van mening was dat de vordering ongegrond was. De appellante stelde dat de rechtbank ten onrechte had geoordeeld dat er geen bijzondere omstandigheden waren die wanprestatie van de geïntimeerde opleverden. De geïntimeerde was niet verschenen in de procedure, waardoor verstek tegen haar was verleend.
De appellante voerde aan dat de heer [C], met wie zij gehuwd was, en de geïntimeerde, met wie hij eerder een geregistreerd partnerschap had, waren overeengekomen afstand te doen van het door [C] opgebouwde bijzonder partnerpensioen. De appellante stelde dat de geïntimeerde weigerde een afstandsverklaring te ondertekenen, wat leidde tot schade voor de appellante. Het hof oordeelde dat de bepalingen van de Pensioen- en Spaarfondsenwet van toepassing waren en dat er geen rechtsgeldige overeenkomst was tussen de geïntimeerde en [C] over het afstand doen van het nabestaandenpensioen, omdat de vereiste verklaring van het pensioenfonds niet was overgelegd.
Het hof concludeerde dat de grieven van de appellante faalden en bekrachtigde het vonnis van de rechtbank. De appellante werd veroordeeld in de kosten van het hoger beroep, die aan de zijde van de geïntimeerde op nihil werden vastgesteld.