ECLI:NL:GHARL:2020:2848

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 april 2020
Publicatiedatum
8 april 2020
Zaaknummer
200.160.728/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake pensioenverevening en zekerheidstelling voor afstorting van pensioen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep over de pensioenverevening tussen een vrouw en haar ex-echtgenoot, vertegenwoordigd door hun respectieve advocaten. De vrouw, appellante in het principaal hoger beroep, heeft haar vordering gewijzigd en vraagt het hof om de man, vertegenwoordigd door de besloten vennootschap [geïntimeerde1] Holding B.V., te veroordelen tot het stellen van zekerheid voor de afstorting van haar pensioenaanspraken. Het hof heeft eerder in een tussenarrest van 19 juni 2018 overwogen dat de man op dat moment niet in staat was om het benodigde kapitaal voor de pensioenaanspraken van de vrouw af te storten bij een externe pensioenverzekeraar. De vrouw heeft een voorwaardelijke aanspraak op afstorting, en het hof heeft bepaald dat de man zekerheid moet stellen door middel van een hypotheek op een onverdeelde helft van een pand en pandrechten op zijn vorderingen op de vrouw. De partijen zijn het eens geworden over het bedrag waarvoor zekerheid moet worden gesteld, zijnde € 195.000, te vermeerderen met rente en kosten. Het hof heeft de vordering van de vrouw tot betaling van de maandelijks aan haar toekomende pensioentermijnen afgewezen, omdat de man deze tot nu toe heeft voldaan en er geen reden is om aan te nemen dat hij in de toekomst tekort zal schieten. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2014 bekrachtigd, voor zover dat in dit hoger beroep is bestreden, en de proceskosten in het incidenteel hoger beroep gecompenseerd.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.160.728
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 351105)
arrest van 7 april 2020
in de zaak van
[appellante],
wonende te [A] ,
appellante in het principaal hoger beroep,
geïntimeerde in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: eiseres in conventie, verweerster in reconventie,
hierna: de vrouw,
advocaat: mr. J. van Ravenhorst,
tegen

1.de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid[geïntimeerde1] Holding B.V.,

gevestigd te [B] ,
2.
[geïntimeerde2],
wonende te [B] ,
geïntimeerden in het principaal hoger beroep,
appellanten in het incidenteel hoger beroep,
in eerste aanleg: gedaagden in conventie, eisers in reconventie,
hierna: [geïntimeerde1] , respectievelijk de man,
advocaat: mr. G. de Gelder.

1.Het verdere verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Het hof neemt de inhoud van het tussenarrest van 19 juni 2018 hier over.
1.2
Het verdere verloop blijkt uit:
 de akte uitlating arrest 19 juni 2018 van de vrouw;
 de antwoordakte uitlating arrest van de man (met producties H9-H11).
1.3
Vervolgens hebben partijen arrest gevraagd en heeft het hof arrest bepaald.

2.De verdere motivering van de beslissing in hoger beroep

in het principaal hoger beroep
2.1
De vrouw heeft haar vordering in het principaal hoger beroep gewijzigd en vordert nu dat het hof :
[geïntimeerde1] zal veroordelen zekerheid te stellen als is beschreven in het tussenarrest van het hof van 19 juni 2018, uitvoerbaar bij voorraad en met dwangsommen;
[geïntimeerde1] zal veroordelen de maandelijks aan haar toekomende pensioentermijnen te betalen.
vordering 1 (nieuw) in het principaal hoger beroep
2.2
In het tussenarrest van 19 juni 2018 is overwogen dat [geïntimeerde1] op dit moment niet in staat is tot afstorting bij een externe pensioenverzekeraar van het kapitaal dat nodig is voor de pensioenaanspraken van de vrouw. Dat kapitaal kan wel geheel of gedeeltelijk beschikbaar komen, indien [geïntimeerde1] op enig moment de onverdeelde helft van het pand aan de [a-straat] en/of haar vorderingen op de man te gelde zal maken. Op die momenten zal (telkens) moeten worden berekend welke bedragen dan (nog) nodig zijn voor afstorting ten behoeve van de pensioenaanspraken van de vrouw en welk bedrag ('kapitaal') in de vennootschap moet blijven om de pensioenaanspraken van de man te dekken. Zijn de beschikbaar gekomen gelden niet voldoende om alle pensioenaanspraken te dekken, dan zullen ze moeten worden verdeeld naar evenredigheid van die pensioenaanspraken. [geïntimeerde1] zal dan het aan de pensioenaanspraken van de vrouw toe te rekenen bedrag afstorten. Het aan de pensioenaanspraken van de man toe te rekenen bedrag ('kapitaal') blijft in de vennootschap. Het is niet mogelijk nu al te berekenen welke bedragen dat zullen zijn.
2.3
De vrouw heeft aldus een voorwaardelijke aanspraak jegens [geïntimeerde1] op afstorting. Het hof heeft in het tussenarrest al beslist dat [geïntimeerde1] zekerheid moet stellen voor de nakoming van haar voorwaardelijke verplichtingen tot afstorting jegens de vrouw. [geïntimeerde1] moet ten behoeve van de vrouw hypotheek vestigen op de aan [geïntimeerde1] toebehorende onverdeelde helft van het pand aan de [a-straat] te [A] en pandrechten op de vorderingen van [geïntimeerde1] op de man.
2.4
In dat tussenarrest is overwogen dat [geïntimeerde1] ook aan de man zekerheid moet geven. Bij nader inzien is dat niet nodig. Doordat de bedragen die bij tegeldemaking beschikbaar komen, naar evenredigheid van de pensioenaanspraken van de vrouw en de man moeten worden verdeeld en het kapitaal dat nodig is voor de dekking van de pensioenaanspraken van de man in de vennootschap achterblijft, is het niet nodig dat [geïntimeerde1] daarnaast ook nog zekerheid aan de man verleent. Zijn zekerheid is immers dat het kapitaal in de vennootschap beschikbaar blijft.
2.5
Partijen zijn het eens geworden over het bedrag waarvoor [geïntimeerde1] zekerheid moet stellen. Dat bedrag is € 195.000.
2.6
Het hof zal bepalen dat [geïntimeerde1] ten behoeve van de vrouw (1) hypotheek moet vestigen op de aan [geïntimeerde1] toekomende onverdeelde helft van het pand aan de [a-straat] te [A] en (2) pandrecht moet vestigen op de vorderingen die [geïntimeerde1] op de man heeft. Deze hypotheek en pandrechten worden verleend tot zekerheid voor de afstorting van de bedragen die nodig zijn voor de pensioenaanspraken van de vrouw. Deze hypotheek en pandrechten worden verleend tot een bedrag van € 195.000, te vermeerderen met rente en kosten, die worden begroot op 35% van € 195.000 of op € 68.250, dat is in totaal tot € 263.250. Voor de vestiging van hypotheek en pandrechten is een notariële akte nodig. In die akte moeten worden opgenomen de in een geval als dit in de notariële praktijk gebruikelijke bepalingen en bedingen. De keuze van de notaris is aan [geïntimeerde1] . De kosten voor vestiging van hypotheek en pandrechten zijn voor rekening van [geïntimeerde1] . Het hof zal aan de veroordeling van [geïntimeerde1] geen dwangsommen verbinden. Er is geen aanleiding te veronderstellen dat [geïntimeerde1] de aan haar op te leggen verplichting zekerheid te stellen niet zal nakomen.
vordering 2 (nieuw) in het principaal hoger beroep
2.7
Het hof zal vordering 2 afwijzen. [geïntimeerde1] heeft de verschuldigde pensioentermijnen tot nu toe voldaan. Er is geen enkele aanleiding te veronderstellen dat [geïntimeerde1] in de toekomst tekort zal schieten in de nakoming van haar verplichtingen. Bovendien zijn partijen het niet geheel eens over de omvang van de verschuldigde termijnen. De bedragen die zij opvoeren verschillen overigens niet of nauwelijks. Partijen hebben het hof onvoldoende informatie gegeven om de verschuldigde bedragen te berekenen. Het hof gaat ervan uit dat partijen dit met hulp van deskundigen zelf kunnen en zullen regelen.
in het incidenteel hoger beroep
2.8
Gelet op de uitkomst van deze procedure ziet het hof geen aanleiding de vrouw alsnog te veroordelen in de kosten van deze procedure in eerste aanleg. De grief in het incidenteel hoger beroep faalt.
slotsom
2.9
De grieven in het principaal hoger beroep slagen in zoverre deze leiden tot toewijzing van vordering 1 (nieuw). Het hof zal het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2014, voor zover dat in dit principaal hoger beroep is bestreden, bekrachtigen en daarnaast vordering 1 (nieuw) toewijzen en deze veroordeling uitvoerbaar bij voorraad verklaren. Het hof zal vordering 2 (nieuw) afwijzen. In het principaal hoger beroep is geen proceskostenveroordeling gevraagd.
2.1
De grief in het incidenteel hoger beroep faalt. Het hof zal het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2014, voor zover dat in dit incidenteel hoger beroep is bestreden, bekrachtigen en de proceskosten in dit hoger beroep compenseren, nu partijen met elkaar gehuwd zijn geweest en deze procedure voortvloeit uit de ontbinding van dat huwelijk door echtscheiding.

3.De beslissing

Het hof, recht doende:
in het principaal en het incidenteel hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 23 juli 2014, voor zover dat in dit principaal en incidenteel hoger beroep is bestreden;
in het principaal hoger beroep
veroordeelt [geïntimeerde1] tot het stellen van zekerheid als is bepaald in rov. 2.6;
verklaart dit arrest wat deze veroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders gevorderde af;
in het incidenteel hoger beroep
compenseert de proceskosten, zodat ieder de eigen kosten draagt.
Dit arrest is gewezen door mrs. M.L. van der Bel, J.H. Lieber en M.H.H.A. Moes en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 7 april 2020.