In deze zaak gaat het om een verzoek tot herroeping van een eerdere beschikking van het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, waarin de man en de vrouw betrokken zijn, die eerder gehuwd zijn geweest. De echtscheiding tussen partijen werd uitgesproken op 7 september 2009, en de verdeling van de huwelijksgoederengemeenschap is sindsdien onderwerp van juridische geschillen. De man heeft een verzoek tot herroeping ingediend op basis van artikel 390 van het Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering, omdat hij meent dat de vrouw bedrog heeft gepleegd door relevante informatie achter te houden die van invloed is op de verdeling van de gemeenschap. De vrouw heeft verweer gevoerd en stelt dat de man niet-ontvankelijk moet worden verklaard in zijn verzoek, omdat hij niet binnen de wettelijke termijn heeft gehandeld.
Tijdens de mondelinge behandeling op 21 februari 2020 heeft de man zijn verzoek toegelicht, waarbij hij stelde dat hij op 3 mei 2019 nieuwe informatie had ontvangen die zijn verzoek onderbouwde. Het hof heeft echter geoordeeld dat de man al eerder op de hoogte was van de relevante informatie, en dat de termijn voor het indienen van een herroepingsverzoek al was verstreken. Het hof heeft de man daarom niet-ontvankelijk verklaard in zijn verzoek en hem veroordeeld in de proceskosten van de vrouw. De beslissing is op 7 april 2020 uitgesproken in het openbaar.