Uitspraak
GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN
[Z](hierna: belanghebbende)
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Eindhoven(hierna: de Inspecteur)
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
In deze zaak gaat het om het hoger beroep van [X] [Z] (hierna: belanghebbende) tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland van 29 maart 2018, waarin de rechtbank het beroep van belanghebbende ongegrond verklaarde. De zaak betreft een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor het jaar 2013, waarbij de Inspecteur een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 59.079 heeft vastgesteld. Belanghebbende heeft bezwaar gemaakt tegen deze aanslag, maar de Inspecteur heeft dit ongegrond verklaard. Belanghebbende heeft vervolgens hoger beroep ingesteld bij het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden.
Tijdens de procedure heeft belanghebbende meerdere keren om uitstel gevraagd vanwege gezondheidsproblemen, maar het Hof heeft deze verzoeken afgewezen. De mondelinge behandeling vond uiteindelijk plaats op 4 maart 2020, waarbij belanghebbende niet aanwezig was, maar de Inspecteur wel. Het Hof heeft de zaak beoordeeld op basis van de beschikbare stukken.
Het geschil draait om de vraag of belanghebbende recht heeft op aftrek van kosten die samenhangen met zijn werkzaamheden als raadslid. De Inspecteur heeft gesteld dat er geen rechtsgeldige melding is gedaan van de opting-inregeling, waardoor de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt. Het Hof oordeelt dat de Inspecteur niet aannemelijk heeft gemaakt dat er een geldige melding heeft plaatsgevonden, en concludeert dat de inkomsten als resultaat uit overige werkzaamheden moeten worden aangemerkt. Hierdoor heeft belanghebbende recht op aftrek van kosten, en het Hof vermindert het belastbare inkomen tot € 50.111. Het hoger beroep is gegrond verklaard, en de Inspecteur moet het betaalde griffierecht vergoeden.