ECLI:NL:GHARL:2020:2752

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
6 april 2020
Zaaknummer
200.264.937/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake voorlopige zorgregeling en kostenveroordeling in familiezaken

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 31 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een voorlopige zorgregeling voor een minderjarige, die onder toezicht staat van een gecertificeerde instelling. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland van 5 juni 2019 bestreden, waarin een voorlopige zorgregeling was vastgesteld. De moeder verzocht om wijziging van deze regeling, maar het hof oordeelde dat de huidige regeling in het belang van het kind moest blijven bestaan. Het hof benadrukte dat de procedure niet in het belang van het kind was en dat de moeder in de kosten van het hoger beroep werd veroordeeld. De zaak betreft de zorg- en opvoedingstaken van de ouders, die in een conflict zijn verwikkeld, wat de ontwikkeling van de minderjarige bedreigt. Het hof heeft de beschikking van de rechtbank bekrachtigd en de moeder veroordeeld in de proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.264.937/01
(zaaknummer rechtbank Noord-Nederland 119822)
beschikking van 31 maart 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M.J.J.M. van Roosmalen te Emmen,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.M. Thoenes-van der Veen te Zwolle.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
kantoorhoudende te Assen,
verder te noemen: de GI.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 juni 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 23 augustus 2019;
- het verweerschrift van de vader met productie(s);
- een brief van mr. Van Roosmalen van 18 september 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Van Roosmalen van 14 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Thoenes-van der Veen van 2 maart 2020 met productie(s).
2.2
Op 5 maart 2020 is de nader te noemen [de minderjarige] verschenen, die buiten aanwezigheid van de overige belanghebbenden door het hof is gehoord.
2.3
De mondelinge behandeling heeft op 5 maart 2020 plaatsgevonden te Zwolle.
De moeder is in persoon verschenen, bijgestaan door haar advocaat. Mr. Thoenes-van der Veen is namens de vader verschenen. Namens de GI is verschenen de heer [C] , gedragswetenschapper.

3.De feiten

3.1
Partijen hebben een affectieve relatie gehad die in september 2016 is verbroken.
3.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige] , geboren [in] 2007 te [A] , over wie zij gezamenlijk het gezag uitoefenen. [de minderjarige] woont bij de moeder.
3.3
[de minderjarige] staat sinds 30 mei 2018 onder toezicht van de GI.
3.4
Bij tussenbeschikking van 25 juli 2018 heeft de rechtbank als voorlopige regeling ter verdeling van de zorg- en opvoedingstaken (onder meer) het volgende bepaald:
" [de minderjarige] verblijft bij de vader:
- gedurende vier dagen per week, van donderdag uit school tot maandagochtend naar school, dan wel bij geen school donderdag 17.00 uur tot en met maandag 17.00 uur op de momenten dat de vader in Nederland is, gedurende twee weekenden maximaal achter elkaar;
- de vader brengt de moeder uiterlijk op de maandag in de week van het contactweekend op de hoogte van zijn verblijf in Nederland en de moeder brengt de vader vervolgens dinsdag voor 18.00 uur op de hoogte van de activiteiten van [de minderjarige] in dat contactweekend;
- de vader zal er voor zorgdragen dat [de minderjarige] uitvoering kan geven aan zijn hobby- en sportactiviteiten in de tijd dat hij bij de vader is (vioolles, orkest, karate). De moeder zal op die momenten afstand dienen te nemen en deze reguliere activiteiten niet bijwonen.
De moeder zal met de vader moeten overleggen alvorens het (extra) inplannen van dergelijke activiteiten (dus niet enkel mededelen). Het is de moeder wel toegestaan bij speciale gelegenheden/evenementen aanwezig te zijn (zoals bij wedstrijden, examens of uitvoeringen) op de momenten dat dit valt in een omgangsweekend van de vader;
- de vader haalt de viool bij de moeder op, in het geval [de minderjarige] zijn viool nodig is in de tijd dat hij bij de vader is. De viool zal de vader op maandag gelijktijdig met [de minderjarige] meegeven, zodra de vader [de minderjarige] naar school brengt (of bij geen school terug naar de moeder brengt);
- gedurende de zomervakantie 2018 de laatste drie weken (vanaf zondag 12 augustus) tot vrijdagmiddag 31 augustus om 17.00 uur;
- gedurende de overige vakanties, feestdagen en bijzondere dagen overeenkomstig
het schema dat aan de beschikking is gehecht;
- waarbij geldt dat deze zorgregeling in elk onderdeel kan worden bijgeschaafd/aangepast naar eigen inzicht van de gezinsvoogd in het kader van de ondertoezichtstelling van [de minderjarige] ;
-de gezinsvoogd heeft de bevoegdheid om zo nodig in het belang van [de minderjarige] en zo mogelijk in samenspraak met ouders, waarbij de gezinsvoogd uiteindelijk het laatste woord heeft, tot (kleine) aanpassingen van de hiervoor genoemde verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen ouders te komen."
Deze beslissing is uitvoerbaar bij voorraad verklaard. De rechtbank heeft iedere verdere beslissing aangehouden.
3.5
Bij de (bestreden) beschikking van 5 juni 2019 heeft de rechtbank (onder meer) en onder aanhouding van iedere verdere beslissing een forensisch onderzoek gelast waarbij
mw. [D] is benoemd tot deskundige.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de voorlopige verdeling van de zorg- en opvoedingstaken tussen hen betreffende [de minderjarige] . Bij de bestreden beschikking is, voor zover hier van belang, bepaald dat gedurende het bij die beschikking bevolen deskundigenonderzoek de huidige, bij beschikking van 25 juli 2018 vastgestelde voorlopige zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] voortgezet moet worden en dat de moeder de viool van [de minderjarige] naar de plaats brengt waar de viool nodig is.
4.2
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van
5 juni 2019. Deze grief ziet op de voorlopige zorgregeling en het brengen van de viool.
De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikking gedeeltelijk te vernietigen
- namelijk wat betreft de contactregeling en het brengen van de viool - en, opnieuw rechtdoende, te bepalen dat [de minderjarige] bij de vader zal verblijven tijdens schoolweken een weekend per veertien dagen van vrijdag na de vioolrepetitie tot zondagavond 19.00 uur, waarbij de moeder [de minderjarige] brengt naar de vader en de vader [de minderjarige] naar de moeder brengt, waarbij de vader zorgt voor een passende viool voor [de minderjarige] , welke viool met [de minderjarige] meegaat bij zijn verblijf bij de vader respectievelijk de moeder, althans een zodanige beslissing te nemen als het hof in goede justitie zal vermenen te behoren.
4.3
De vader voert verweer en hij verzoekt het hof om bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad:
I. de moeder niet-ontvankelijk te verklaren in haar beroep tegen de bestreden beschikking, althans dit beroep ongegrond te verklaren, althans de verzoeken van de moeder geformuleerd in haar grieven in hoger beroep af te wijzen;
II. de moeder te veroordelen in de kosten van dit geding.

5.De motivering van de beslissing

De ontvankelijkheid
5.1
Bij de bestreden tussenbeschikking is in het dictum bepaald dat de voorlopige zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] - zoals vastgesteld bij beschikking van 25 juli 2018 - voortgezet moet worden. Hiertegen staat, gelet op het onherroepelijk karakter van die beslissing, hoger beroep open. De moeder is daarom ontvankelijk in het door haar ingestelde hoger beroep.
De inhoudelijke beoordeling
5.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan, voor zover in deze procedure van belang, omvatten een toedeling aan ieder der ouders van de zorg- en opvoedingstaken.
5.3
Uit de stukken en het verhandelde ter zitting is naar voren gekomen dat er ernstige zorgen bestaan over de ontwikkeling van [de minderjarige] als gevolg van de heftige al jarenlang
(ook al tijdens de relatie) bestaande strijd tussen de ouders. Er is op 30 mei 2018 een ondertoezichtstelling uitgesproken omdat [de minderjarige] in zijn emotionele ontwikkeling wordt bedreigd, er sprake is van een loyaliteitsconflict en een onveilige, onstabiele en onbetrouwbare opvoedingsomgeving, een verstoorde relatie tussen de ouders en een gebrek aan onbelast contact met beide ouders. De vraag welke verdeling van de zorg- en opvoedingstaken het meest in het belang van [de minderjarige] is raakt de kern van het voortdurende conflict waarover in relatief korte tijd diverse gerechtelijke procedures zijn gevoerd.
5.4
De rechtbank heeft in de beschikking van 25 juli 2018 een voorlopige zorgregeling vastgesteld, zodat deze binnen de ondertoezichtstelling door de GI kon worden gemonitord, geëvalueerd en zo nodig bijgeschaafd. Uit die beschikking blijkt dat de vastgestelde regeling in lijn is met het advies van de raad voor de kinderbescherming (hierna: de raad) van 26 april 2018 en dat door de raad rekening is gehouden met alle bezwaren en belangen van de moeder.
5.5
De rechtbank heeft in de bestreden beschikking van 5 juni 2019 bepaald dat een ouderschapsonderzoek (forensische mediation) noodzakelijk is om de onderlinge communicatie en verstandhouding van partijen in het belang van [de minderjarige] te verbeteren.
De rechtbank heeft daarbij in aanmerking genomen dat beide ouders ter zitting zich bereid hebben verklaard daaraan mee te werken. De rechtbank heeft mevrouw [D] benoemd als deskundige om de door de rechtbank geformuleerde onderzoeksvragen te beantwoorden. Gedurende het deskundigenonderzoek moet in het belang van [de minderjarige] de huidige voorlopige zorgregeling met de vader voortgezet worden en dient de moeder de viool van [de minderjarige] naar de plaats te brengen waar de viool nodig is.
5.6
De moeder stelt zich op het standpunt dat de voorlopig vastgestelde omgangsregeling (tijdens schoolweken) moet worden gewijzigd en voert daartoe aan dat [de minderjarige] inmiddels naar de middelbare school in [A] gaat, terwijl de vader in [B] is gaan wonen.
Volgens de moeder speelt het leven van [de minderjarige] zich af in [A] en kan van hem niet verwacht worden dat hij door de week bij zijn vader in [B] verblijft.
Daarnaast dient de vader volgens de moeder te zorgen voor een passende viool voor [de minderjarige] .
De vader verzet zich tegen een wijziging van de voorlopig vastgestelde zorgregeling.
5.7
Het hof is, met de vader, van oordeel dat de omstandigheid dat [de minderjarige] naar de middelbare school gaat (ook in combinatie met de verhuizing van de vader naar [B] ) en hetgeen de moeder verder ter onderbouwing van haar verzoek heeft aangevoerd (over de viool en de frequentie van omgang met vader) onvoldoende grond is voor een wijziging van de huidige voorlopige zorgregeling. De definitieve verdeling van de zorg- en opvoedings-taken tussen ouders is aangehouden in afwachting van de beantwoording door de deskundige van de door de rechtbank aan haar gestelde vragen, die onder meer betrekking hebben op de persoon van de vader en de moeder en hun mogelijkheden en onmogelijkheden in relatie tot [de minderjarige] en in de relatie van [de minderjarige] met de andere ouder. Dit onderzoek is inmiddels ook daadwerkelijk gestart. Daarnaast zal [de minderjarige] hierin nog een (eigen) stem krijgen waarbij hij, gelet op zijn (knel)positie tussen zijn ouders in, hulp nodig heeft en zal krijgen. Het hof vindt het in dit kader voor [de minderjarige] bijzonder verdrietig dat hij zelfs zijn grote hobby vioolspelen niet onbelast kan doen omdat er bij voortduring gedoe is over waar zijn viool is of moet zijn en wie die viool dan haalt of brengt en zelfs daarover gerechtelijke beslissingen moeten worden genomen en/of schriftelijke aanwijzingen door de GI moeten worden gegeven.
Gelet op deze ontwikkelingen in combinatie met de complexiteit en hardnekkigheid van de situatie tussen de ouders en de forse loyaliteitsproblematiek waar [de minderjarige] als gevolg daarvan mee te kampen heeft, acht het hof het van groot belang voor [de minderjarige] dat er op dit moment niet aan het toch al zo fragiele evenwicht van de huidige voorlopige zorgregeling wordt getornd. Dit zou anders kunnen zijn op grond van nieuwe, zwaarwegende omstandigheden, maar het hof is van oordeel dat daar in dit geval geen sprake van is. Hetgeen door de moeder is aangevoerd acht het hof daartoe in ieder geval volstrekt onvoldoende. Het hof betreurt
het daarom dat de moeder de onderhavige procedure is gestart omdat dit niet alleen een negatieve invloed kan hebben op de verloop van het deskundigenonderzoek maar ook gelet op de loyaliteitsproblematiek bij [de minderjarige] , niet in zijn belang is. Onbetwist heeft de vader,
die niet op basis van een toevoeging procedeert, inmiddels € 50.000,-- aan advocaatkosten gemaakt. Het hof roept de moeder dan ook dringend op om procedureel pas op de plaats te maken en uitvoering te geven aan gerechtelijke beslissingen. Het voorgaande betekent dat het hof het verzoek van de moeder om de huidige voorlopige zorgregeling te wijzigen, zal afwijzen. Zoals ter zitting van het hof afgesproken, zal de GI [de minderjarige] op de hoogte brengen van deze beslissing.
5.8
Het hof zal, mede gelet op de uitkomst van deze procedure - anders dan te doen gebruikelijk in familiegerelateerde zaken - een proceskostenveroordeling uitspreken.
Het hof neemt daarbij in aanmerking dat, gezien de stand van de procedure bij de rechtbank en de wil van de ouders om aan forensische mediation mee te werken, in het belang van [de minderjarige] terughoudendheid mocht worden verwacht om wederom een procedure te voeren.
De kosten van deze procedure aan de zijde van de vader zullen worden vastgesteld op:
- griffierecht: € 324,--;
- salaris advocaat: € 2.148,-- (overeenkomstig het liquidatietarief tarief II, € 1.074,-- per punt, 2 punten: 1 punt voor het verweerschrift en 1 punt voor de mondelinge behandeling bij het hof);
in totaal € 2.472,--.

6.De slotsom

6.1
Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, faalt de grief. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen en die beschikking alsnog uitvoerbaar bij voorraad verklaren.
6.2
Het hof zal de moeder veroordelen in de kosten van de procedure in hoger beroep.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Noord-Nederland, locatie Assen, van 5 juni 2019, voor zover aan zijn oordeel onderworpen en verklaart die beschikking wat betreft de voorlopige zorgregeling (en de viool) alsnog uitvoerbaar bij voorraad;
veroordeelt de moeder in de kosten van de procedure in hoger beroep, tot aan deze beschikking aan de zijde van de vader vastgesteld op € 324,-- aan griffierecht en op
€ 2.148,-- voor salaris van de advocaat (totaal € 2.472,--);
verklaart de proceskostenveroordeling uitvoerbaar bij voorraad;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, E.B.E.M. Rikaart-Gerard en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 31 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.