Uitspraak
[appellante],
[geïntimeerde],
1.1. De procedure bij de voorzieningenrechter
2.2. Het verloop van de procedure bij het hof
- de dagvaarding in spoedappel, die ook de grieven bevat (met producties);
- de memorie van antwoord (met producties).
3.3. De vaststaande feiten in hoger beroep
- € 100.000,-, te vermeerderen met de btw aan [appellante] ;
- € 165.434,24 aan [F] ;
“
Na hervatting van de zitting verzoeken partijen de rechtbank om de procedure twee weken aan te houden. Mr. Koelemaij deelt de rechtbank mee dat partijen de notaris, mr. Holland, willen vragen een conceptakte op te stellen waarin de reconventionele vorderingen zijn ‘verpakt’. Er moet worden vastgelegd dat een recht van hypotheek wordt gevestigd ter hoogte van de vorderingen die [geïntimeerde] ment te hebben, maar dat dit hypotheekrecht enkel zal gelden voor het bedrag dat in de bodemprocedure in eerste aanleg aan [geïntimeerde] zal worden toegewezen. In de tussenliggende periode mag [appellante] de kalvermesterij zelfstandig exploiteren, maar ze mag deze niet verpachten, vervreemden, bezwaren,
etcetera. Partijen gaan ter zitting over tot ondertekening van de depotovereenkomst”
Nadat de advocaat van [geïntimeerde] had verzocht de hiervoor vermelde passage met een zin aan te vullen, en de advocaat van [appellante] had laten weten daar bezwaar tegen te hebben, heeft de griffier in een brief aan partijen van 22 november 2019 laten weten dat het proces-verbaal op basis van de zittingsaantekeningen van de griffier zal worden aangepast, in die zin dat tussen de woorden “
etcetera” en “
Partijen gaan ter zitting” de volgende zin wordt toegevoegd:
“
De rechtsmaatregelen van [appellante] jegens [F] worden tot de datum vonnis in eerste aanleg opgeschort”.
“
(…)2. [appellante] verleent medewerking aan het vestigen van een recht van eerste hypotheek op [hof: de onroerende zaak], in te schrijven voor een bedrag van € 2.269.863,94. Het betreft de gepretendeerde vordering van [geïntimeerde] op [appellante] .3. Indien en zodra eindvonnis in de bodemprocedure in eerste aanleg is gewezen, geldt het recht van hypotheek van [geïntimeerde] tot het bedrag dat de rechter in eerste aanleg aan hem toewijst.4. [appellante] verleent ten behoeve van [geïntimeerde] medewerking aan het vestigen van een pandrecht - tot zekerheid van al hetgeen [geïntimeerde] uit hoofde van de overeenkomst van geldlening van 16 oktober 2017 van [appellante] te vorderen heeft - op:a) alle vorderingen die [appellante] uit welken hoofde heeft op alle derden welke vorderingen op moment van verpanding bestaan of door [appellante] rechtstreeks zullen worden verkregen uit een op het moment van verpanding reeds bestaande rechtsverhouding;
4.4. De beslissing van de voorzieningenrechter
5.5. De bespreking van het geschil in hoger beroep
[appellante] heeft niet duidelijk gemaakt welke concrete nadelen zij na de schorsing van de executie nog ondervindt van het gelegde executoriale beslag. Zij heeft dan ook niet voldoende onderbouwd dat zij een spoedeisend belang heeft bij de opheffing van dat beslag gedurende de periode van de bodemprocedure in eerste aanleg. In dit verband moet worden opgemerkt dat [geïntimeerde] niet alleen executoriaal beslag, maar ook conservatoir beslag op de onroerende zaak heeft laten leggen en dat [appellante] geen opheffing van het conservatoire beslag vordert. Indien de vordering van [appellante] zou worden toegewezen, rust nog steeds een conservatoir beslag op de onroerende zaak.
grief Ide beslissing van de voorzieningenrechter op dit punt aanvecht, faalt de grief.
grief II, over die reconventionele vorderingen, alleen de vordering tot medewerking aan de vestiging van een hypotheekrecht en pandrechten en de daarmee verband houdende positieve en negatieve zekerheidsverklaringen bespreekt. Het door de voorzieningenrechter uitgesproken verbod tot vervreemding en bezwaring van roerende en onroerende zaken bespreekt [appellante] niet. Voor zover [appellante] bedoeld heeft ook de toewijzing van die vorderingen aan te vechten, heeft zij haar beroep onvoldoende onderbouwd.
€ 2.014.658,-, te weten € 439.041,43 voor lening 1 en € 1.0000.000, - voor lening 2, samen € 1.439.041,43, vermeerderd met 40%. Volgens haar heeft de voorzieningenrechter ten onrechte geen rekening gehouden met de door haar terugbetaalde bedragen, in totaal
€ 1.330.005,36. Er resteert dan een bedrag van € 109.036,-, aanzienlijk lager dan het bedrag dat bij de notaris in depot is gestort, aldus [appellante] .
De brief van de advocaat van [geïntimeerde] aan de advocaat van [appellante] van 9 oktober 2019, daags na de mondelinge behandeling, sluit aan op de inhoud van het proces-verbaal.
Met deze stukken heeft [geïntimeerde] voldoende aannemelijk gemaakt dat partijen inderdaad zijn overeengekomen dat een recht van hypotheek en pandrechten gevestigd zullen worden. Het hof neemt daarbij in aanmerking dat [appellante] , hoewel zij daartoe wel in de gelegenheid is gesteld, niet heeft gereageerd op deze door [geïntimeerde] bij memorie van antwoord overgelegde stukken. [appellante] heeft de stelling van [geïntimeerde] dat partijen deze afspraken hebben gemaakt en deze moeten worden nagekomen, dan ook niet gemotiveerd weersproken.
Bij deze stand van zaken is [appellante] in hoger beroep grotendeels in het ongelijk gesteld. Zij zal daarom worden veroordeeld in de proceskosten in hoger beroep (geliquideerd salaris van de advocaat: 1 punt, tarief II), te vermeerderen met wettelijke rente en nakosten.
6.6. De beslissing
en in zoverre opnieuw rechtdoende: