ECLI:NL:GHARL:2020:2649

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
31 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
200.264.900/01 en 200.264.901/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep kort geding
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Executiegeschil over overeenkomst betreffende software voor patiëntenzuilen in ziekenhuizen met betrekking tot inzageverplichting en dwangsommen

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een hoger beroep in een kort geding tussen Ricoh Nederland B.V. en Logis.P B.V. over een geschil dat voortvloeit uit een samenwerkingsovereenkomst betreffende de implementatie van patiëntenzuilen in ziekenhuizen. De kern van het geschil draait om de vraag of Ricoh heeft voldaan aan een eerdere inzageverplichting die door de voorzieningenrechter was opgelegd, en of er dwangsommen zijn verbeurd. Het hof oordeelt dat Ricoh geen dwangsommen heeft verbeurd, omdat de eerdere veroordeling tot inzage niet zo geformuleerd was dat deze betrekking had op alle documenten die Logis.P wenste in te zien. Het hof stelt vast dat Ricoh inmiddels aan de verruimde inzageverplichting heeft voldaan op basis van een nieuw kort gedingvonnis, waardoor het spoedeisend belang in hoger beroep is komen te vervallen. Het hof vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter voor zover het de inzagevordering betreft, en bekrachtigt de kostenveroordeling. De zaak illustreert de complexiteit van contractuele verplichtingen en de gevolgen van dwangsommen in het kader van inzageverplichtingen in commerciële overeenkomsten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN
locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht, handel
zaaknummers gerechtshof 200.264.900/01 en 200.264.901/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/234842 / KG ZA 19-187 en C/08/235009 / KG ZA 19-193)
arrest in kort geding van 31 maart 2020
in de gevoegde zaken van
Ricoh Nederland B.V.,
gevestigd te 's-Hertogenbosch,
appellante,
hierna:
Ricoh,
advocaat: mr. M. Franke, kantoorhoudend te Eindhoven,
tegen
Logis.P B.V.,
gevestigd te Zwolle,
geïntimeerde,hierna:
Logis.P,
advocaat: mr. J.A.J. Werner, kantoorhoudend te Rotterdam.

1.De gedingen in eerste aanleg

Voor de gedingen in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
26 juli 2019 die de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle, heeft gewezen.

2.De gedingen in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedures in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaardingen in hoger beroep d.d. 31 juli 2019 in beide zaken;
- de memories van grieven (met producties) van 8 oktober 2019 in beide zaken;
- de akte van depot van 8 oktober 2019 in de zaak met zaaknummer 200.264/901/01;
- de memories van antwoord (met producties) van 19 november 2019 in beide zaken;
- de comparitiearresten van 14 januari 2020 in beide zaken;
- de akte overlegging producties van Ricoh genomen op de gelijktijdig gehouden comparitie in beide zaken;
- het proces-verbaal van de comparitie die is gehouden op 26 februari 2020;
Vervolgens is de zaak naar de rol van 10 maart 2020 verwezen. Partijen hebben op die rolzitting arrest gevraagd. Het hof heeft arrest bepaald op het comparitiedossier aangevuld met het proces-verbaal.
3.
Waar het in hoger beroep over gaat
Ricoh en Logis.P hebben met elkaar samengewerkt op het gebied van de implementatie van “patiëntenzuilen” bij ziekenhuizen. Ricoh en Logis.P zijn in een conflict verwikkeld geraakt nadat Logis.P de samenwerking heeft opgezegd. In een eerdere uitspraak heeft de voorzieningenrechter Ricoh opgedragen om Logis.P inzage te verlenen in gegevens met betrekking tot contracten die Ricoh met ziekenhuizen heeft afgesloten voor de levering van producten en diensten van Logis.P. Aan die inzageverplichting is toen een dwangsom verbonden.
Dit geschil gaat er om of Ricoh (tijdig) aan die inzageverplichting heeft voldaan en al dan niet een forse dwangsom heeft verbeurd. Het hof oordeelt dat geen dwangsommen zijn verbeurd. De veroordeling om inzage te geven was niet zo geformuleerd dat deze ook betrekking had op alle documenten waarvan Logis.P vond dat zij recht had om ze in te zien. Dat de voorzieningenrechter in een later vonnis iets over de bedoelde reikwijdte van deze veroordeling tot geven van inzage heeft gezegd - zonder dat Ricoh een verdergaande veroordeling kreeg -, betekent niet dat daarmee de eerdere veroordeling is gewijzigd en aangescherpt.
Inmiddels heeft Ricoh, na een nieuwe veroordeling, tijdig alle stukken aan Logis.P ter inzage verstrekt.

4.De vaststaande feiten

Het hof gaat in hoger beroep uit van de volgende feiten:
Algemeen
4.1
Logis.P ontwikkelt en levert onder meer computerprogrammatuur op het gebied van patiëntenlogistiek voor zorginstellingen. Ricoh levert onder meer diensten aan bedrijven op het gebied van document management en is actief op het werkterrein van ziekenhuizen, revalidatiecentra en verpleeg- en verzorgingshuizen. Ricoh en Logis.P hebben geruime tijd samengewerkt. Op 17 december 2012 hebben partijen een (opvolgende) “
Wederverkoop overeenkomst inzake Logis.P Patiëntenlogistiek” gesloten met een looptijd van vijf jaar (verder: de wederverkoopovereenkomst).
4.2
In het kader van deze samenwerking heeft Ricoh patiëntenzuilen geïmplementeerd in 30 van de circa 90 ziekenhuizen in Nederland. Deze patiëntenzuilen draaien op de software van Logis P. Ricoh is de contractspartij van deze ziekenhuizen, die een gebruiksrecht hebben op de software van Logis.P. Ook is een onderhoudscontract gesloten met de ziekenhuizen waarbij Ricoh formeel de opdrachtgever is van Logis.P voor de te leveren service aan de ziekenhuizen (de “eindgebruiker”). Logis.P mocht haar beloning voor de leveren service vooruit factureren aan Ricoh.
4.3
Bij brief van 31 augustus 2017 heeft Logis.P de wederverkoopovereenkomst tegen de einddatum daarvan opgezegd. Kort daarna zijn er tussen partijen verschillende disputen ontstaan over de facturering van de nog lopende licentie- en servicecontracten met de ziekenhuizen/eindgebruikers. Ricoh heeft in november 2017 een overzicht van deze looptijden aan Logis.P verstrekt, maar Logis.P heeft de juistheid daarvan betwist.
De veroordeling tot inzage en de daarop gestelde dwangsommen
4.4
Logis.P heeft op 23 april 2019 een kort geding aangespannen over de betaling van facturen. Logis.P heeft daarbij ook een inzagevordering ingesteld, te versterken met dwangsommen. Ricoh heeft een tegenvordering ingesteld die er kort gezegd op neerkwam dat Logis.P de lopende overeenkomsten met de ziekenhuizen moest respecteren en op moest houden met proberen om de ziekenhuizen te bewegen om de overeenkomsten met Ricoh op te zeggen en rechtstreeks met Logis.P te contracteren, ook te versterken met dwangsommen.
4.5
De voorzieningenrechter te Zwolle heeft bij vonnis van 16 mei 2019 de vorderingen van Logis.P deels toegewezen en ook de vordering van Ricoh grotendeels toegewezen, in beide gevallen versterkt met dwangsommen. Tegen dit vonnis heeft (alleen) Logis.P hoger beroep ingesteld, maar dat hoger beroep is niet doorgezet.
4.6
De inzagevordering was in dit kort geding als volgt door Logis.P geformuleerd (in het vonnis van 16 mei 2019 geciteerd onder 3.1):
A. Ricoh zal veroordelen om Logis P. binnen vijf (5) werkdagen na betekening van dit vonnis inzage te geven en afschrift te geven van de volgende fysieke en digitale bescheiden:
(1) de door Ricoh met eindgebruikers van door Ricoh aangeboden en/of geleverde producten en diensten van Logis P. (de “eindgebruikers”) gesloten EULA’s en BSS-en en andere overeenkomsten met ingangsdata en looptijden;
(2) alle correspondentie van Ricoh met eindgebruikers, waaronder in ieder geval maar niet uitsluitend:
a. orders;
b. orderbevestigingen;
c. bevestigingen van voorwaarden;
d. verlengingsbrieven;
e. opzeggingsbrieven, en;
f. facturen;
(3) alle overige fysieke en digitale bescheiden, waaruit blijkt van:
a. de namen en/of contactgegevens van alle eindgebruikers en hun contactpersonen;
b. de aan de eindgebruikers verleende gebruiksrechten;
c. de ten behoeve van eindgebruikers betrokken centrale verwerkingseenheden,
waarbij onder “eindgebruikers” dient te worden verstaan alle (rechts)personen waarmee Ricoh één of meerdere overeenkomsten heeft gesloten tot levering van (mede) goederen en/of diensten van Logis P., waaronder in ieder geval maar niet uitsluitend de rechtspersonen genoemd in productie 17 bij de dagvaarding,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,00 ineens en van
€ 10.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat Ricoh niet aan de veroordeling voldoet;
4.7
De voorzieningenrechter heeft de vordering tot het geven van afschrift afgewezen en overwoog over inzagevordering, voor zover van belang, het volgende:
5.5. (…)
dat Logis P. ingevolge artikel 17.2 van de Overeenkomst recht heeft op inzage in haar administratie met betrekking tot de (personen en contactgegevens van) de eindgebruikers, de daaraan verleende gebruiksrechten, met ingangsdata en looptijden en van de onderliggende documentatie en de centrale verwerkingseenheden. (…) Mede gelet op de ingevolge artikel 12 leden 3 en 4 van de Overeenkomst op Ricoh rustende (management)informatieplicht – op grond waarvan Logis P. onweersproken heeft gesteld dat de “
gemaakte vervolgafspraken” en “
status” ook de namen van de prospects en uiteindelijke klanten omvatten en de daardoor (beoogd) af te nemen aantallen, die volgens haar nodig zijn voor het maken van begrotingen en planningen – en met inachtneming van het bepaalde in artikel 22 lid 1 sub c van de Overeenkomst, is de gevorderde inzage van de in rechtsoverweging 3.1 sub A (1) en (3) bedoelde bescheiden toewijsbaar, met dien verstande dat de gevorderde inzage van “
andere overeenkomsten met ingangsdata en looptijden” onvoldoende is bepaald, zodat dat deel moet worden afgewezen. De gevorderde dwangsom zal, op de hierna te melden wijze, worden gematigd en gemaximeerd.
5.6.
Tegen de gevorderde inzage van de in rechtsoverweging 3.1 sub A (2) bedoelde bescheiden heeft Ricoh aangevoerd dat zij, in het geval een eindgebruiker opzegt, de opzeggingsbrief doorstuurt aan Logis P. en dat dit ook voor de hand ligt, omdat partijen dan geen leveringen en/of diensten meer hoeven te verrichten en Ricoh Logis P. ook geen opdracht meer verstrekt en Logis P. dus ook geen factuur meer aan Ricoh kan sturen. Voorts heeft Ricoh erop gewezen dat de gevorderde bescheiden onvoldoende bepaalbaar zijn (…). In dit verband betwist Ricoh dat PO’s (Purchase Orders) zouden afwijken van de looptijden van de overeenkomsten tussen Ricoh en de eindgebruiker. Bovendien zien de gevorderde bescheiden op bedrijfs- c.q. concurrentiegevoelige informatie, aldus Ricoh. Nu Logis P. dit alles onvoldoende heeft weersproken, dient dit deel van de vordering te worden afgewezen.
4.8
De veroordeling luidde vervolgens:
veroordeelt Ricoh om Logis P. binnen vijf (5) werkdagen na betekening van dit vonnis inzage te geven in:
(1) de door Ricoh met eindgebruikers van door Ricoh aangeboden en/of geleverde producten en diensten van Logis P. (de “eindgebruikers”) gesloten EULA’s en BSS-en;
(2) alle overige fysieke en digitale bescheiden, waaruit blijkt van:
a. de namen en/of contactgegevens van alle eindgebruikers en hun contactpersonen;
b. de aan de eindgebruikers verleende gebruiksrechten;
c. de ten behoeve van eindgebruikers betrokken centrale verwerkingseenheden,
waarbij onder “eindgebruikers” dient te worden verstaan alle (rechts)personen waarmee Ricoh één of meerdere overeenkomsten heeft gesloten tot levering van (mede) goederen en/of diensten van Logis P., waaronder in ieder geval maar niet uitsluitend de rechtspersonen genoemd in productie 17 bij de dagvaarding,
zulks op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 25.000,00 ineens en van
€ 5.000,00 per dag of gedeelte daarvan dat Ricoh niet aan de veroordeling voldoet, met een maximum tot € 250.000,00;
4.9
Na betekening op 21 mei 2019 door Logis.P heeft Ricoh Logis.P op 28 mei 2019 inzage verstrekt in een aantal documenten, bijeengebracht in twee ordners.
4.1
Op 28 mei 2019 heeft Logis.P een nieuwe dagvaarding in kort geding uitgebracht, waarbij zij vorderde om haar van haar dwangsomverplichting (tot het nakomen van haar veroordeling ten opzichte van Ricoh) te ontheffen. Die vordering heeft de voorzieningenrechter bij vonnis van 12 juni 2019 afgewezen en Logis.P in de kosten veroordeeld. Logis.P heeft tegen dat vonnis geen hoger beroep ingesteld. In dat vonnis heeft de voorzieningenrechter nog overwogen:
4.2.
Aan haar vordering legt Logis P., samengevat, ten grondslag dat Ricoh haar – in weerwil van het vonnis van 16 mei 2019 – geen (volledige) inzage heeft gegeven in bescheiden waaruit blijkt (1) welke producten en diensten van Logis P. de eindgebruikers thans via Ricoh afnemen en (2) de begin- en einddata van de lopende overeenkomsten tussen Ricoh en de eindgebruikers. Volgens Logis P. is het daardoor voor haar onmogelijk om aan de veroordeling in reconventie te voldoen, reden waarom zij ingevolge artikel 611d Rv opheffing van de daaraan verbonden dwangsommen vordert. Ricoh verweert zich hiertegen. De voorzieningenrechter overweegt als volgt.
4.3.
Met (rechtsoverweging 7.1 van) het vonnis van 16 mei 2019 heeft de voorzieningenrechter beoogd dat Ricoh Logis P. (ook) inzage zou geven in de hiervoor in rechtsoverweging 4.2 sub (1) en (2) bedoelde bescheiden. Zij veronderstelt immers dat die gegevens in de overeenkomsten zijn opgenomen. Logis P. heeft daarbij ook belang om te weten waarvan zij zich op basis van de veroordeling in reconventie dient te onthouden en voor hoe lang. Vast staat dat Ricoh deze inzage niet (volledig) heeft verschaft. Zo is ter zitting bijvoorbeeld gebleken dat Logis P. geen inzage heeft gekregen in de looptijd van de overeenkomst die Ricoh met Stichting Bronovo/Bronovo Ziekenhuis te Den Haag als eindgebruiker heeft gesloten. Ditzelfde geldt voor (het aantal en de aard van) de producten en diensten van Logis P. die de eindgebruikers op dit moment via Ricoh afnemen. Ricoh heeft om bedrijfseconomische redenen gemelde ordners selectief samengesteld en delen van de overeenkomsten weggelaten. Anders dan bijvoorbeeld de bedongen prijs, valt evenwel niet in te zien waarom de door Logis P. gewenste inzage in de hiervoor bedoelde bescheiden bedrijfs- c.q. concurrentiegevoelige informatie bevat.
4.11
Logis.P heeft, stellende dat Ricoh niet volledig aan de veroordeling tot inzage heeft voldaan, bij exploot van 8 juli 2019 aanspraak gemaakt op een bedrag van € 225.000,- aan verbeurde dwangsommen, en heeft op 9 juli 2019 executoriaal derdenbeslag voor dit bedrag doen leggen onder HSBC Bank Plc te Amsterdam.

5.De beslissingen in deze appelprocedures in eerste aanleg

5.1
Logis.P heeft bij dagvaarding van 12 juli 2019 gevorderd dat Ricoh veroordeeld wordt tot betaling van een bedrag van € 191.389,38 op grond van door Logis.P verzonden facturen, en dat Ricoh wordt veroordeeld tot het afschrift verstrekken van dan wel inzage verlenen in de bescheiden genoemd in het vonnis van 16 mei 2019 op straffe van verbeurte van een dwangsom van € 50.000,- in eens en € 10.000,- per dag tot een maximum van €500.000,-.
5.2
Ricoh heeft bij dagvaarding van 13 juli 2019 een executiegeschil opgeworpen, waarbij zij opheffing van het door Logis.P gelegde beslag vorderde en een verbod op (verdere) executie van het vonnis van 16 mei 2019.
5.3
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 26 juli 2019 - dat het voorwerp vormt van
appelprocedure 200.264.900- op de dagvaarding van Logis.P de geldvordering gedeeltelijk toegewezen (tot een bedrag van € 10.691,46). Deze veroordeling is in appel verder niet aan de orde.
5.4
De voorzieningenrechter heeft de inzagevordering toegewezen (de vordering tot het verschaffen van afschrift is weer afgewezen). Daartoe heeft de voorzieningenrechter overwogen dat de aan de voorgaande veroordeling verbonden dwangsommen als prikkel niet volstaan en dat dit reden is om de verhoogde dwangsom toe te wijzen. Volgens de voorzieningenrechter heeft Logis.P met het oog op de veroordeling in reconventie in het vonnis van 16 mei belang bij de bedoelde bescheiden. Volgens de voorzieningenrechter had Ricoh onvoldoende onderbouwing gegeven aan haar verweer dat Logis.P vanaf de ontwerpfase tot uitvoeringsfase steeds betrokken was bij de voorbereiding en de uitvoering van de leveringen en diensten en dat zij daarom reeds over alle vereiste gegevens beschikte.
5.5
De voorzieningenrechter heeft bij vonnis van eveneens 26 juli 2019 - dat het voorwerp vormt van
appelprocedure 200.264.901- op de dagvaarding van Ricoh de vorderingen afgewezen. De voorzieningenrechter heeft verwezen naar het vonnis van
12 juni 2019 en overwogen dat Ricoh ook na dit vonnis geen volledige inzage heeft gegeven in de in dat vonnis genoemde bescheiden.

6.De gebeurtenissen na de vonnissen in eerste aanleg

6.1
Op 26-28 augustus 2019 heeft Ricoh Logis.P inzage verleend in een ruimere selectie documenten (16 ordners).
6.2
Bij exploot van 2 augustus 2019 heeft Ricoh conservatoir eigenbeslag gelegd op de in derdenbeslag genomen vordering van Logis.P op Ricoh uit hoofde van door Ricoh verbeurde dwangsommen. Ricoh stelt dat Logis.P op haar beurt dwangsommen heeft verbeurd op grond van haar veroordeling in reconventie in het vonnis van 16 mei 2019.
Daartegen heeft Logis.P een executiekortgeding aangespannen bij de rechtbank Oost-Brabant. Bij vonnis van de voorzieningenrechter in die rechtbank van 23 september 2019 is de vordering van Logis.P afgewezen. Logis.P heeft daarvan appel ingesteld bij het gerechtshof ’s-Hertogenbosch.
6.3
Tussen partijen is verder een bodemprocedure aanhangig bij de rechtbank Overijssel, locatie Zwolle. In die procedure zal op 20 april 2020 een comparitie van partijen plaatsvinden.

7.De beoordeling van de grieven en de vorderingen in hoger beroep

IN ZAAK 900.264.900
ontbreken van spoedeisend belang in hoger beroep
7.1
Tussen 26 en 28 augustus 2019 hebben de gevraagde documenten voor Logis.P ter inzage gelegen. Hoewel Logis.P stelt dat er nog steeds stukken ontbreken - waartegenover Ricoh heeft aangevoerd dat alles wat er is aan Logis.P is getoond - heeft Logis.P ter zitting van het hof aangegeven dat er geen aanspraak is gemaakt noch zal worden gemaakt op verbeurde dwangsommen op basis van het vonnis van 26 juli 2019. Het hof stelt vast dat het spoedeisend belang bij de inzagevordering, wat daarvan verder ook zij, in hoger beroep niet meer bestaat, zodat het hof dit vonnis van de voorzieningenrechter op dat onderdeel zal vernietigen (de veroordeling tot betaling van een geldbedrag is in dit appel niet aangevochten). Aangezien er geen aanspraak is gemaakt op dwangsommen op grond van dat vonnis, hoeft het hof niet afzonderlijk te beoordelen of de dwangsomveroordeling in stand moet blijven. De voorzieningenrechter heeft de kosten gecompenseerd omdat beide partijen over en weer in het ongelijk zijn gesteld. Dat verandert niet als de inzagevordering wordt afgewezen, zodat ook de kostenveroordeling geen reden vormt om de vordering in zaak 200.264.900 verder te beoordelen.
IN ZAAK 200.264.901
7.2
Ricoh vordert dat het hof het vonnis van 26 juli 2019 vernietigt en alsnog haar vorderingen toewijst, met veroordeling van Logis.P in de kosten van de procedure, te vermeerderen met de wettelijke rente en de nakosten.
7.3
Ricoh heeft acht grieven opgeworpen. Deze hebben deels betrekking op de vaststelling van de feiten door de voorzieningenrechter en op het niet in voldoende mate citeren door de voorzieningenrechter van de voorafgaande kortgedingvonnissen. Bij bespreking van die grieven heeft Ricoh geen belang aangezien het hof hiervoor de feiten zelfstandig heeft vastgesteld en de van belang zijnde overwegingen uit de voorafgaande vonnissen heeft weergegeven. Voor het overige lenen de grieven zich voor gezamenlijke behandeling.
Is Ricoh dwangsommen verschuldigd geworden op grond van het vonnis van 16 mei 2019?
7.4
De centrale vraag is of Ricoh dwangsommen heeft verbeurd omdat zij op 28 mei 2019 in onvoldoende mate inzage heeft verstrekt in de bescheiden waartoe zij op grond van het vonnis van 16 mei 2016 was gehouden. In concreto gaat het daarbij, zoals Logis.P op de zitting bij het hof heeft aangegeven, om de acceptatieformulieren van de klant (het ziekenhuis in kwestie). De achtergrond daarvan is dat, naar de heer Stolwijk van Ricoh ter zitting van het hof heeft verklaard, er verschil kan zitten tussen het moment dat de klant het geleverde product feitelijk accepteert (waarbij iemand van Logis.P aanwezig is) en de datum van de formele acceptatie door het ziekenhuis (afhankelijk van hoe de bevoegdheid daartoe intern in het ziekenhuis is geregeld) door middel van het insturen van een acceptatieformulier of het verzenden van een acceptatie-e-mail. Logis.P heeft vaak gefactureerd vanaf het moment van de feitelijke acceptatie. Daardoor kan sprake zijn van verschillende looptijden van de overeenkomsten in de administratie van Logis.P, in de administratie van Ricoh en in de administratie van het betreffende ziekenhuis.
Een lijst van de volgens Ricoh geldende looptijden van de overeenkomsten met de ziekenhuizen had zij al in november 2017 aan Logis.P verstrekt. Omdat deze looptijden soms afweken van de looptijden in de administratie van Logis.P ontstonden disputen.
7.5
Het hof dient te beoordelen of Ricoh op grond van het vonnis van 16 mei 2019 gehouden was om inzage te verlenen in deze acceptatieformulieren. Logis.P had in haar dagvaarding van 23 april 2019 een zeer ruime inzagevordering geformuleerd, waarbij heel veel stukken worden opgesomd, maar waarin niet het woord acceptatieformulieren voorkomt. Gelet op de omschrijving daarvan ter zitting komt dit het meest overeen met de orders en de orderbevestigingen die in die dagvaarding onder 2 waren gevorderd. Dit onderdeel van de inzagevordering is echter door de voorzieningenrechter in het vonnis van 16 mei 2019 afgewezen. Deze afwijzing is gemotiveerd in rechtsoverweging 5.6 van dat vonnis (hiervoor geciteerd onder 4.7). Ook als deze formulieren zouden zijn begrepen in het onder 1 gevorderde - de ingangsdata en looptijden als een uitbreidende bepaling voor alle overeenkomsten waarin inzage was gevorderd - maakt dit het oordeel niet anders. In rechtsoverweging 5.5 is dit onderdeel van de vordering als zijnde te onbepaald afgewezen. In het dictum van het vonnis van 16 mei 2019 wordt Logis.P niet veroordeeld om inzage te verlenen in de bescheiden waaruit de begin- en de einddata van de lopende overeenkomsten tussen Ricoh en de eindgebruikers blijken.
7.6
De voorzieningenrechter heeft in het vonnis van 26 juli 2019 ten onrechte de nadere omschrijving in het vonnis in kort geding van 12 juni 2019 bepalend geacht voor de vraag of Ricoh dwangsommen heeft verbeurd op grond van het vonnis van 16 mei 2019. De voorzieningenrechter overweegt in het vonnis van 26 juli 219 dat de inzageveroordeling bedoeld in het vonnis van 16 mei 2019 in het vonnis van 12 juni 2019 nader is uitgelegd en dat daaruit volgt dat deze veroordeling ook de verplichting omvat om inzage te geven in de bescheiden waaruit de begin- en einddata van de lopende overeenkomsten tussen Ricoh en de eindgebruikers blijkt. Het hof overweegt dat het vonnis van 12 juni 2019 géén veroordeling van Ricoh behelst om wat dan ook maar te doen. Anders dan Logis.P heeft betoogd heeft dit kort geding vonnis geen gezag van gewijsde tussen partijen verkregen en betekent dit vonnis niet dat Ricoh met terugwerkende kracht een verdergaande inzageverplichting opgelegd heeft gekregen dan uit het dictum en de daaraan ten grondslag liggende overwegingen van het vonnis van 16 mei 2019 volgt. Ricoh heeft dan ook geen dwangsommen verbeurd omdat zij de acceptatieformulieren van de ziekenhuizen niet op grond van dit vonnis ter inzage heeft verstrekt aan Logis.P.
7.7
De grieven zijn terecht voorgedragen. Het hof zal dit vonnis van 26 juli 2019 van de voorzieningenrechter vernietigen en opnieuw rechtdoende, Logis.P veroordelen om alle beslagen die zij heeft gelegd op basis van de veroordeling tot inzage opgenomen in het vonnis in kort geding van 16 mei 2019 op te heffen en om de executie van die veroordeling te staken en gestaakt te houden, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom als hierna te melden. De vordering tot opheffing van de dwangsom aan Ricoh opgelegd in het vonnis van 19 mei 2019 - zo Ricoh daarbij, gelet op het voorgaande, nog belang heeft - gaat de reikwijdte van een executiekortgeding te buiten en zal worden afgewezen,

8.De slotsom

8.1
In zaak 200.246.900 zal het hof het vonnis waarvan beroep, uitsluitend voor zover het betreft de in hoger beroep aangevochten beslissing onder 5.2 van het dictum daarvan, vernietigen wegens het ontbreken van het vereiste spoedeisend belang in hoger beroep. Het hof zal de compensatie van proceskosten in eerste aanleg (de beslissing onder 5.4) bekrachtigen. Het hof ziet aanleiding om de kosten van de procedure in hoger beroep eveneens te compenseren.
8.2
In zaak 200.246.901 zal het hof het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoende, Logis.P veroordelen om de gelegde beslagen op te heffen zoals hiervoor is overwogen onder 7.7. Het hof zal Logis.P aanmerken als de in het ongelijk te stellen partij, en haar in de kosten van de procedure veroordelen, aan de zijde van Ricoh te begroten op
(in eerste aanleg)
- explootkosten € 86,40
- griffierecht €
639,00
subtotaal verschotten € 725,40
- salaris advocaat € 980,-
in hoger beroep
- explootkosten € 86,40
- griffierecht €
741,00
subtotaal verschotten € 827,40
- salaris advocaat € 7.838,- (2 punten x tarief VI)
8.3
Als niet weersproken zal het hof ook de gevorderde wettelijke rente over de proceskosten en de nakosten toewijzen zoals hierna vermeld.

9.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep in kort geding:
in zaak 200.246.900
9.1
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 26 juli 2019 (zaaknummer KG ZA 19-187) uitsluitend voor zover het de veroordeling onder 5.2 betreft en bekrachtigt dit vonnis, voor zover in hoger beroep aangevochten, voor het overige.
9.2
bepaalt dat elke partij de eigen kosten draagt van de procedure in hoger beroep;
9.3
wijst het meer of anders gevorderde af.
in zaak 200.246.901
9.4
vernietigt het vonnis van de voorzieningenrechter van 26 juli 2019 (zaaknummer KG ZA 19-193) en opnieuw rechtdoende:
veroordeelt Logis.P om binnen vijf werkdagen na betekening van dit arrest alle beslagen die zij heeft gelegd ter executie van de inzageveroordeling opgenomen in het vonnis van de voorzieningenrechter van 16 mei 2019 onder 7.1 op te heffen en opgeheven te houden, alsmede om de executie van die inzageveroordeling te staken en gestaakt te houden, alles op straffe van verbeurte van een dwangsom van €10.000,- per dag dat Logis.P nalaat aan deze veroordeling gehoor te geven, met een maximum van € 250.000,-.
9.5
veroordeelt Logis.P in de kosten van beide instanties, tot aan de bestreden uitspraak aan de zijde van Ricoh wat betreft de eerste aanleg vastgesteld op € 725,40 voor verschotten en op € 980,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief en tot aan deze uitspraak wat betreft het hoger beroep vastgesteld op € 827,40 voor verschotten en op € 7.838,- voor salaris overeenkomstig het liquidatietarief;
te voldoen binnen veertien dagen na dagtekening van dit arrest, en – voor het geval voldoening binnen bedoelde termijn niet plaatsvindt – te vermeerderen met de wettelijke rente te rekenen vanaf bedoelde termijn voor voldoening.
9.6
veroordeelt Logis.P in de nakosten, begroot op € 157,- met bepaling dat dit bedrag zal worden verhoogd met € 82,- in geval Logis.P niet binnen veertien dagen na aanschrijving aan deze uitspraak heeft voldaan én betekening heeft plaatsgevonden.
9.7
verklaart dit arrest ten aanzien van de daarin vervatte veroordelingen uitvoerbaar bij voorraad.
9.8
wijst het meer of anders gevorderde af.
Dit arrest is gewezen door mrs. J.H. Kuiper, O.E Mulder en S.E. Vlaanderen-Schüttenhelm en is door de rolraadsheer, in tegenwoordigheid van de griffier, in het openbaar uitgesproken op 31 maart 2020.