ECLI:NL:GHARL:2020:262
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Onmiddellijke invrijheidstelling van appellant na onterecht verlengen van verzekerde bewaring
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de verzekerde bewaring van de appellant, die zonder geldige titel in detentie was gesteld. De rechtbank Overijssel had op 27 november 2019 bevolen dat de appellant in verzekerde bewaring zou worden gesteld vanwege het niet voldoen aan zijn informatie- en medewerkingsverplichtingen op grond van artikel 87 lid 1 van de Faillissementswet (Fw). De appellant was op 3 december 2019 in verzekerde bewaring gesteld, maar de rechtbank verlengde op 3 januari 2020 de termijn van deze bewaring, terwijl de wettelijke termijn van 30 dagen reeds was verstreken. Hierdoor was de verlenging onterecht.
Het hof oordeelde dat de inbewaringstelling op grond van artikel 87 lid 3 Fw geldig was tot en met 1 januari 2020, en dat de verlenging op 3 januari 2020 niet meer mogelijk was. Dit leidde tot de conclusie dat de appellant zonder geldige titel gedetineerd zat. Het hof vernietigde de beschikking van de rechtbank Overijssel van 20 december 2019 en beval de onmiddellijke invrijheidstelling van de appellant. De curator had incidenteel hoger beroep ingesteld, maar het hof oordeelde dat dit niet relevant was voor de huidige situatie van de appellant, die zonder geldige titel in detentie zat.
De uitspraak benadrukt het belang van het naleven van de wettelijke termijnen in het kader van de inbewaringstelling en de rechten van de betrokkenen in faillissementsprocedures. Het hof heeft de belangen van de curator en de boedel afgewogen tegen de persoonlijke vrijheid van de appellant, en kwam tot de conclusie dat de belangen van de curator niet zwaarder wogen dan het recht van de appellant op vrijheid.