ECLI:NL:GHARL:2020:2617

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
24 maart 2020
Publicatiedatum
31 maart 2020
Zaaknummer
200.274.403/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beoordeling van de spoed uithuisplaatsing van een minderjarige in het kader van de ontwikkeling en veiligheid

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 24 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de spoed uithuisplaatsing van een minderjarige, hierna te noemen [de minderjarige]. De moeder, verzoekster in hoger beroep, heeft de bestreden beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland van 13 december 2019 en 6 januari 2020 aangevochten. De kinderrechter had de gecertificeerde instelling, Stichting Jeugdbescherming Noord, machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor (crisis)pleegzorg. De moeder verzocht het hof om deze beschikkingen te vernietigen en de uithuisplaatsing onrechtmatig te verklaren.

Het hof heeft de feiten en het verloop van de procedure in eerste aanleg en hoger beroep in overweging genomen. De moeder is niet verschenen tijdens de mondelinge behandeling, maar was vertegenwoordigd door haar advocaat, mr. R.W. de Gruijl. De GI heeft verweer gevoerd en verzocht om bekrachtiging van de bestreden beschikkingen. Het hof heeft vastgesteld dat er ernstige zorgen waren over de veiligheid van [de minderjarige] in de thuissituatie bij de moeder, die ook te maken hadden met haar psychische gesteldheid.

De beoordeling van de uithuisplaatsing is gedaan aan de hand van de criteria uit het Burgerlijk Wetboek. Het hof heeft geconcludeerd dat de gronden voor de (spoed)uithuisplaatsing aanwezig waren en dat de GI zorgvuldig heeft gehandeld in het belang van [de minderjarige]. De ontwikkeling van [de minderjarige] na de uithuisplaatsing is positief, wat de zorgen over zijn welzijn in de thuissituatie bij de moeder onderstreept. Het hof heeft de bestreden beschikkingen bekrachtigd, waarbij het belang van [de minderjarige] voorop stond.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.274.403/01
(zaaknummers rechtbank Noord-Nederland 170511 en 196138)
beschikking van 24 maart 2020
inzake
[verzoekster],
wonende op een geheim te houden adres,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.W. de Gruijl te Rotterdam,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Noord en Veilig Thuis Groningen,
kantoorhoudende te Groningen,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende op een geheim te houden adres,
verder te noemen: de vader.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 december 2019 en 6 januari 2020, uitgesproken onder voormelde zaaknummers.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen op 21 februari 2020;
- het verweerschrift van de GI met productie(s).
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 5 maart 2020 plaatsgevonden te Zwolle.
De moeder is niet verschenen. Namens de moeder is mr. De Gruijl verschenen. Namens de GI zijn mevrouw [A] en mevrouw [B] verschenen. Tevens is de vader verschenen.
3. De feiten
3.1
Uit de affectieve relatie van de vader en de moeder is [in] 2012 [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren.
3.2
[de minderjarige] staat sinds 8 juli 2015 onder toezicht van de GI. Deze maatregel is nadien telkens verlengd.
3.3
Bij beschikking van 24 december 2019 heeft de rechtbank bepaald dat de vader en
de moeder voortaan samen het gezag over [de minderjarige] uitoefenen. De rechtbank heeft bij die beschikking tevens een zorgregeling tussen de vader en [de minderjarige] vastgesteld en heeft aan de nakoming daarvan door de moeder een dwangsom verbonden.
3.4
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 13 december 2019 heeft de kinderrechter de GI machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] in een voorziening voor (crisis)pleegzorg met ingang van 13 december 2019 voor de duur van vier weken en de beslissing voor het overige aangehouden.
3.5
Bij de bestreden - uitvoerbaar bij voorraad verklaarde - beschikking van 6 januari 2020 heeft de kinderrechter machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] tot
13 maart 2020. Deze machtiging is door de kinderrechter inmiddels verlengd voor de resterende tijd van de lopende ondertoezichtstelling, tot 8 juli 2020.
3.6
Op 13 december 2019 is [de minderjarige] geplaatst in een gezinshuis waar hij nu nog verblijft.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikkingen van 13 december 2019 en 6 januari 2020. De grief beoogt het geschil in hoger beroep in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof om de bestreden beschikkingen te vernietigen en alsnog als navolgt te beschikken:
1. het verzoek van de GI tot verlening van de (spoed)machtiging tot uithuisplaatsing van de minderjarige alsnog af te wijzen, dan wel per direct op te heffen;
2. de verleende spoedmachtiging tot uithuisplaatsing onrechtmatig, althans onjuist te verklaren.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof om de bestreden beschikkingen te bekrachtigen en het verzoek van de moeder af te wijzen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
Ingevolge artikel 1:265b, eerste lid, van het Burgerlijk Wetboek kan de kinderrechter de gecertificeerde instelling, bedoeld in artikel 1.1 van de Jeugdwet, die belast is met de uitvoering van de ondertoezichtstelling, op haar verzoek machtigen de minderjarige gedurende dag en nacht uit huis te plaatsen indien dit noodzakelijk is in het belang van de verzorging en opvoeding van de minderjarige of tot onderzoek van diens geestelijke of lichamelijke gesteldheid.
5.2
De vraag die in het onderhavige hoger beroep voorligt, is of er in de periode van 13 december 2019 tot 13 maart 2020 is voldaan aan de hiervoor, onder rechtsoverweging 5.1, genoemde criteria ten aanzien van [de minderjarige] .
5.3
Het hof onderschrijft het oordeel van de kinderrechter dat de gronden voor de (spoed) uithuisplaatsing aanwezig zijn en neemt de motivering daarvan - na eigen onderzoek - over. In aanvulling daarop overweegt het hof het volgende.
5.4
Uit de stukken en tijdens de mondelinge behandeling is naar voren gekomen dat er ten tijde van de uithuisplaatsing van [de minderjarige] ernstige zorgen bestonden over zijn veiligheid in de opvoedingssituatie bij de moeder. Ook waren er zorgen over de psychische gesteldheid van de moeder en haar draagkracht. Tijdens de zitting bij de rechtbank op 13 december 2019 is er gesproken over het mogelijk toekennen van gezag aan vader en een uitbreiding van de omgang tussen [de minderjarige] en vader. Er is toen ook door verschillende mensen uit het netwerk van de moeder aangegeven dat de moeder er volledig doorheen zat, zo heeft de GI ter zitting van het hof verklaard. Gelet op deze signalen en de forse zorgen die er al waren, mede gelet op de symbiotische relatie tussen de moeder en [de minderjarige] , achtte de GI een reëel veiligheids-risico voor [de minderjarige] aanwezig. Daarom heeft de GI aanleiding gezien om zich te oriënteren op de risico's van een gezinsdrama en de situatie voorgelegd aan een deskundige op dat gebied, mevrouw [C] . Na bestudering van het dossier heeft deze deskundige aangegeven dat het risico op een gezinsdrama groot was als de moeder zou weten dat een uithuisplaatsing dreigde. De GI heeft toen besloten de voorgenomen uithuisplaatsing niet vooraf met de moeder te bespreken en een spoeduithuisplaatsing verzocht. Naar het oordeel van het hof heeft de GI op deze wijze zorgvuldig en in het belang van [de minderjarige] gehandeld.
5.5
[de minderjarige] is gediagnosticeerd met een autismespectrumstoornis. Toen [de minderjarige] nog bij de moeder woonde ging hij naar een school voor speciaal onderwijs voor langdurig zieke kinderen en had hij veel fysieke klachten zoals migraine, pijn in zijn benen (waarvoor hij
dag en nacht maillots droeg), overgewicht en een glutenallergie. [de minderjarige] kon bijna niks eten, had weinig energie, sliep vaak na schooltijd en speelde daardoor niet buiten of met vriendjes. Ook was er sprake van fors schoolverzuim.
Gebleken is dat [de minderjarige] zich sinds de uithuisplaatsing op verschillende gebieden en met grote stappen positief ontwikkelt. [de minderjarige] gaat sinds de uithuisplaatsing naar een reguliere basisschool en kan daar goed meekomen. Hij heeft geen behoefte meer aan rustmomenten, vindt aansluiting bij leeftijdsgenootjes, doet mee met de gymlessen (wat voorheen zeer moeizaam ging) en heeft nu speelafspraken bij klasgenootjes thuis. De gezinshuisouders zien geen signalen van oververmoeidheid of overprikkeling na een schooldag. [de minderjarige] heeft voldoende energie voor naschoolse activiteiten zoals scouting en schaken. Ook op fysiek gebied laat [de minderjarige] in het gezinshuis geen klachten zien. Hij draagt geen maillots meer en klaagt niet over pijn in zijn benen. [de minderjarige] heeft een keer hoofdpijn gehad, wat met een kinderparacetamol over ging. Daarna zijn migraineaanvallen niet meer voorgekomen en de medicatie die [de minderjarige] daarvoor kreeg is gestopt. [de minderjarige] eet steeds beter en gevarieerder (ook gluten) en laat geen enkel symptoom zien van een glutenallergie.
Zoals hiervoor uiteengezet heeft [de minderjarige] sinds de plaatsing in het gezinshuis in korte tijd een grote ontwikkeling richting leeftijdsadequaat gedrag doorgemaakt en is er sindsdien sprake van een forse afname van de problematiek op het gebied van lichamelijk, psychisch en sociaal-emotioneel functioneren zoals die eerder in de thuissituatie bij de moeder zijn ervaren. Ook is er bij [de minderjarige] verdere ruimte ontstaan om een relatie met zijn vader aan te gaan. De omgang met de vader is sinds het begin van dit jaar uitgebreid en verloopt goed. [de minderjarige] heeft inmiddels een nachtje bij de vader gelogeerd en ook dat is goed verlopen.
De grote sprongen die [de minderjarige] in zijn ontwikkeling heeft gemaakt, zijn een sterke aanwijzing dat hij in de thuissituatie bij de moeder enorm tekort is gekomen en ernstig in
zijn ontwikkeling is geschaad. Het is voor het hof onbegrijpelijk dat de moeder na de uithuisplaatsing geen contact meer met [de minderjarige] heeft willen hebben, ondanks dat [de minderjarige] dit graag wilde en ondanks dat de GI daar erg op heeft ingezet. De moeder lijkt ook na de uithuisplaatsing, evenals in de periode daarvoor, toen [de minderjarige] nog thuis woonde, geen oog te hebben voor wat [de minderjarige] nodig heeft om zich goed en evenwichtig te kunnen ontwikkelen.
5.6
Concluderend vindt het hof dat vanwege de forse zorgen die er waren in en rond de thuissituatie van [de minderjarige] bij de moeder de (spoed)uithuisplaatsing van [de minderjarige] terecht door de GI is verzocht en door de kinderrechter voor de aan het hof voorliggende periode tot
12 maart 2020 op goede gronden is verleend.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen dient het hof de bestreden beschikkingen te bekrachtigen.
7. De beslissing
Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikkingen van de kinderrechter in de rechtbank Noord-Nederland, locatie Groningen, van 13 december 2019 en 6 januari 2020;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. E.B.E.M. Rikaart-Gerard, M.P. den Hollander en A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 24 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.