ECLI:NL:GHARL:2020:255

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
14 januari 2020
Publicatiedatum
14 januari 2020
Zaaknummer
18/01066
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Bestuursrecht; Belastingrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep inzake de absorptie van looninkomsten in de winst uit onderneming van een architect

In deze zaak gaat het om een hoger beroep van belanghebbende, een architect, tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland. De rechtbank had het beroep ongegrond verklaard tegen een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen voor het jaar 2015, opgelegd door de Inspecteur van de Belastingdienst. Belanghebbende had in 2015 een arbeidsovereenkomst met Stichting [B] en ontving loon uit deze dienstbetrekking. Daarnaast had zij een onderneming onder de naam [A] en deed zij aangifte van een belastbare winst. De Inspecteur corrigeerde de aangegeven winst en stelde deze lager vast, wat leidde tot het geschil over de vraag of de looninkomsten uit de dienstbetrekking als winst uit onderneming konden worden aangemerkt.

Tijdens de zitting voerde belanghebbende aan dat de werkzaamheden voor [B] ook als zelfstandige verricht hadden kunnen worden en dat het loon uit deze dienstbetrekking geabsorbeerd moest worden door de winst uit haar onderneming. Het Hof oordeelde echter dat er onvoldoende samenhang was tussen de werkzaamheden in dienstbetrekking en die als ondernemer. De werkzaamheden in dienstbetrekking namen een te grote plaats in ten opzichte van de ondernemersactiviteiten. Het Hof bevestigde de uitspraak van de rechtbank en verklaarde het hoger beroep ongegrond, zonder aanleiding te zien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM - LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
nummer 18/01066
uitspraakdatum:
14 januari 2020
Uitspraak van de eerste meervoudige belastingkamer
op het hoger beroep van
[X]te [Z] (hierna: belanghebbende)
tegen de uitspraak van de rechtbank Noord-Nederland van 27 september 2018, nummer LEE 18/876, in het geding tussen belanghebbende en
de
inspecteurvan de
Belastingdienst/Kantoor Groningen(hierna: de Inspecteur)

1.Ontstaan en loop van het geding

1.1.
Aan belanghebbende is voor het jaar 2015 een aanslag in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen opgelegd. Bij beschikking is belastingrente berekend.
1.2.
De Inspecteur heeft bij uitspraak op bezwaar het bezwaar ongegrond verklaard.
1.3.
Belanghebbende is tegen die uitspraak in beroep gekomen bij de rechtbank Noord-Nederland (hierna: de Rechtbank). De Rechtbank heeft het beroep ongegrond verklaard.
1.4.
Belanghebbende heeft tegen de uitspraak van de Rechtbank hoger beroep ingesteld. De Inspecteur heeft verweer gevoerd.
1.5.
Het onderzoek ter zitting heeft plaatsgevonden op 3 december 2019. Van de zitting is een proces-verbaal opgemaakt, dat aan deze uitspraak is gehecht.

2.Vaststaande feiten

2.1.
Belanghebbende exploiteert een onderneming onder de naam [A] .
2.2.
Op 19 januari 2015 heeft belanghebbende een arbeidsovereenkomst afgesloten met Stichting [B] (hierna: [B] ), waarbij belanghebbende in dienst is getreden in de functie van bouwkundig projectleider bij de [C] (hierna: [C] ). De arbeidsovereenkomst eindigde op 19 juli 2015. Daarna zijn voor hetzelfde jaar tussen belanghebbende en [B] een of meer nieuwe arbeidsovereenkomsten gesloten. Uit deze dienstbetrekking heeft belanghebbende in 2015 een loon genoten van € 42.401.
2.3.
Volgens een van belanghebbende afkomstig overzicht heeft zij in 2015 1.569,5 uren aan projecten gewerkt, waarvan 1.295,5 uren aan het in loondienst bij [B] voor de [C] verrichte project.
2.4.
Voor het belastingjaar 2015 deed belanghebbende aangifte van een belastbare winst van € 15.942. De aangegeven winst voor toepassing van de ondernemersaftrek bedroeg € 37.231, de ondernemersaftrek € 18.693, waarvan € 7.280 zelfstandigenaftrek en € 11.413 niet gerealiseerde zelfstandigenaftrek van vorige jaren, en de MKB-winstvrijstelling € 2.596.
2.5.
Bij de aanslagregeling heeft de Inspecteur de aangegeven winst gecorrigeerd met € 6.538 ter zake van de in aanmerking te nemen zelfstandigenaftrek uit voorgaande jaren, aangezien de stand van de niet-gerealiseerde zelfstandigenaftrek per 1 januari 2015 niet het door belanghebbende in aanmerking genomen bedrag van € 11.413, maar € 4.875 bedroeg. Hij heeft, onder toepassing van een vervolgcorrectie betreffende de MKB-winstvrijstelling, de belastbare winst nader vastgesteld op € 21.656 en het belastbare inkomen uit werk en woning op dat bedrag, verhoogd met de looninkomsten ten bedrage van € 42.401, ofwel op € 63.966.

3.Geschil

3.1.
In geschil is of belanghebbende de uit haar voor [B] verrichte werkzaamheden verkregen bedragen heeft genoten als winst uit onderneming, welke vraag door belanghebbende bevestigend en door de Inspecteur ontkennend wordt beantwoord.
3.2.
Belanghebbende stelt, na wijziging van haar standpunt in de loop van het geding, dat de aard van haar werkzaamheden voor [B] meebrengt dat zij deze ook als zelfstandige had kunnen verrichten en dat daarom de door haar daaruit genoten looninkomsten dienen te worden toegerekend aan de winst uit haar onder de naam [A] gedreven onderneming. Zij concludeert, naar het Hof begrijpt, tot vernietiging van de uitspraak van de Rechtbank, vernietiging van de uitspraak op bezwaar en vermindering van de aanslag tot een aanslag naar een belastbaar inkomen uit werk en woning van € 15.942.
3.3.
De Inspecteur heeft het standpunt van belanghebbende gemotiveerd bestreden en concludeert tot bevestiging van de uitspraak van de Rechtbank.

4.Beoordeling van het geschil

4.1.
Belanghebbende heeft ter zitting aangevoerd dat de baten uit de door haar bij de [C] verrichte werkzaamheden weliswaar zijn genoten uit de door haar met [B] gesloten arbeidsovereenkomst en dat deze baten op zichzelf beschouwd dienen te worden gekwalificeerd als loon uit dienstbetrekking, doch dat het haar bedoeling was geweest die werkzaamheden te verrichten in de door haar gedreven onderneming, waarmee [B] echter niet instemde. Daarom zou, aldus belanghebbende, die opbrengst moeten worden aangemerkt als te zijn geabsorbeerd door haar onderneming.
4.2.
De in artikel 2.14 van de Wet IB 2001 opgenomen rangorderegeling brengt mee dat belastbaar inkomen uit werk en woning dat tot de belastbare winst behoort als zodanig in de heffing wordt betrokken, ook als de betreffende bate tevens als belastbaar loon zou moeten worden gekwalificeerd. Onder omstandigheden kan een dergelijke bate worden geabsorbeerd door de onderneming. Daartoe is vereist dat een nauwe samenhang bestaat tussen de in de dienstbetrekking verrichte werkzaamheden en de werkzaamheden die zijn verricht als ondernemer en voorts dat de werkzaamheden verricht in dienstbetrekking in het geheel van de ondernemersactiviteiten een ondergeschikte plaats innemen.
4.3.
Belanghebbende heeft geen, althans onvoldoende feiten en omstandigheden naar voren gebracht op grond waarvan zou kunnen worden geoordeeld dat tussen de in de dienstbetrekking bij [C] verrichte werkzaamheden en haar werkzaamheden in haar onder de naam [A] gedreven onderneming een zodanige nauwe samenhang bestaat. Zij is in zoverre in haar stelplicht tekortgeschoten. Bovendien kan op basis van de omvang van het door belanghebbende genoten loon en die van de met [A] behaalde winst, alsmede van de omvang van haar werkzaamheden voor de [C] en die van haar werkzaamheden voor de met [A] ondernomen projecten, niet worden gezegd dat de werkzaamheden verricht in dienstbetrekking in het geheel van de ondernemersactiviteiten in het belastingjaar 2015 een ondergeschikte plaats hebben ingenomen.
4.4.
Het vorenoverwogene brengt mee dat geen plaats is voor de door belanghebbende voorgestane absorptie en dat het door belanghebbende uit haar dienstbetrekking bij [B] genoten loon niet tot de winst uit de door haar gedreven onderneming kan worden gerekend.
4.5.
Het hoger beroep wordt geacht mede betrekking te hebben op de belastingrente. Belanghebbende heeft hiertegen geen zelfstandige grieven aangevoerd. Het hoger beroep is ook in zoverre ongegrond.
SlotsomOp grond van het vorenstaande is het hoger beroep ongegrond.

5.Griffierecht en proceskosten

Het Hof ziet geen aanleiding voor vergoeding van het griffierecht of een veroordeling in de proceskosten.

6.Beslissing

Het Hof bevestigt de uitspraak van de Rechtbank.
Deze uitspraak is gedaan door mr. J.W. baron van Knobelsdorff, voorzitter, mr. A.R. van der Winkel en mr. P. van der Wal, in tegenwoordigheid van mr. H. de Jong als griffier.
De beslissing is op
14 januari 2020in het openbaar uitgesproken.
De griffier, De voorzitter,
(H. de Jong) (J.W. van Knobelsdorff)
Afschriften zijn aangetekend per post verzonden op 15 januari 2020
Tegen deze uitspraak kunnen beide partijen binnen zes weken na de verzenddatum beroep in cassatie instellen bij
de Hoge Raad der Nederlanden (belastingkamer),
Postbus 20303,
2500 EH DEN HAAG.
Daarbij moet het volgende in acht worden genomen:
1. bij het beroepschrift wordt een afschrift van deze uitspraak overgelegd;
2 - het beroepschrift moet ondertekend zijn en ten minste het volgende vermelden:
a. de naam en het adres van de indiener;
b. de dagtekening;
c. een omschrijving van de uitspraak waartegen het beroep in cassatie is gericht;
d. de gronden van het beroep in cassatie.
Voor het instellen van beroep in cassatie is griffierecht verschuldigd. Na het instellen van beroep in cassatie ontvangt de indiener een nota griffierecht van de griffier van de Hoge Raad. In het cassatieberoepschrift kan de Hoge Raad verzocht worden om de wederpartij te veroordelen in de proceskosten.