In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 25 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de economische politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, te vervangen door 10 dagen hechtenis, wegens het gebruik van een jachtgeweer op gronden die niet voldeden aan de eisen van de Wet natuurbescherming. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen dit vonnis. Tijdens de zitting op 11 maart 2020 heeft het hof de zaak behandeld, waarbij de advocaat-generaal heeft gepleit voor bevestiging van het vonnis.
De tenlastelegging betrof het gebruik van een geweer op 20 september 2017 in de gemeente [gemeente], waarbij de verdachte samen met anderen handelde in strijd met artikel 3.26 van de Wet natuurbescherming. De verdediging voerde aan dat het verbod om een geweer te gebruiken op kleine gronden alleen geldt voor de jacht en dat de verdachte het geweer enkel had gebruikt voor schadebestrijding. Het hof oordeelde echter dat het verbod ook van toepassing is op schadebestrijding en dat de gronden waarop het geweer was gebruikt niet voldeden aan de vereiste oppervlakte van ten minste 40 hectare.
Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte niet aannemelijk heeft gemaakt dat het perceel deel uitmaakte van een groter jachtveld dat aan de eisen voldeed. De verdediging kon niet aantonen dat er een ontheffing was verleend voor het gebruik van het geweer op de kleine gronden. Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de economische politierechter vernietigd en de verdachte opnieuw veroordeeld tot een geldboete van € 500,-, te vervangen door 10 dagen hechtenis, waarbij het hof de ernst van de overtreding en de omstandigheden van de verdachte in overweging heeft genomen.