In deze zaak gaat het om een echtscheiding tussen een man en een vrouw, waarbij de vrouw in Egypte woont en de man in Nederland. De vrouw heeft op 23 februari 2017 afstand gedaan van haar Egyptische nationaliteit, wat van belang is voor de rechtsmacht en het toepasselijke recht in deze echtscheidingsprocedure. Het hof heeft vastgesteld dat de vrouw ten tijde van de indiening van het echtscheidingsverzoek op 10 april 2018 geen Egyptische nationaliteit meer bezat, waardoor het verzoek om toepassing van Egyptisch recht niet kan worden toegewezen. Het hof concludeert dat Nederlands recht van toepassing is op het verzoek tot echtscheiding.
De man betwist dat het huwelijk duurzaam is ontwricht, maar het hof overweegt dat partijen sinds drie jaar feitelijk uit elkaar zijn en er geen communicatie meer is. De vrouw heeft verklaard dat zij niet meer met de man wenst te herenigen, wat het hof als voldoende bewijs ziet voor de duurzame ontwrichting van het huwelijk. De rechtbank heeft de echtscheiding terecht uitgesproken.
Daarnaast heeft het hof zich verenigd met de rechtbank over de rechtsmacht en het toepasselijke recht met betrekking tot het ouderlijk gezag en de omgangsregeling. Het hof oordeelt dat gezamenlijk ouderlijk gezag niet langer in het belang van het kind is en dat de vrouw alleen met het gezag dient te worden belast. De huidige omgangsregeling en informatieregeling blijven gehandhaafd, omdat er geen reden is om deze uit te breiden. Het hof bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland en compenseert de proceskosten in hoger beroep.