ECLI:NL:GHARL:2020:2456

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
19 maart 2020
Publicatiedatum
23 maart 2020
Zaaknummer
200.269.228
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vervangende toestemming tot erkenning en wijziging geslachtsnaam in het kader van familierecht

In deze zaak gaat het om de vervangende toestemming tot erkenning en wijziging van de geslachtsnaam van een minderjarige. De moeder, verzoekster in hoger beroep, is de moeder van twee kinderen, waarvan de vader de oudste heeft erkend. De moeder verzet zich tegen de wijziging van de geslachtsnaam van de jongste, [de minderjarige2], van haar achternaam naar die van de vader, [verweerder]. De rechtbank Midden-Nederland had eerder toestemming verleend aan de vader om [de minderjarige2] te erkennen en diens geslachtsnaam te wijzigen. De moeder stelt dat de wijziging van de geslachtsnaam in strijd is met de belangen van [de minderjarige2] en dat de wet geen ruimte biedt voor een naamswijziging zonder overeenstemming tussen de ouders. De vader daarentegen stelt dat de wet dwingend voorschrijft dat de geslachtsnaam van de kinderen gelijk moet zijn aan die van het eerste kind, dat de vader heeft erkend. Het hof overweegt dat de wet inderdaad geen ruimte biedt voor de erkenning zonder wijziging van de geslachtsnaam. De erkenning van [de minderjarige2] door de vader leidt automatisch tot de wijziging van de geslachtsnaam, conform artikel 1:5 BW. Het hof bekrachtigt de eerdere beschikking van de rechtbank, waarbij de geslachtsnaam van [de minderjarige2] is gewijzigd in die van de vader.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.269.228
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland 452630)
beschikking van 19 maart 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. M. Peeters te Woerden,
en
[verweerder],
wonende te [B] ,
verweerder in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. W. Ploeg te Nieuwegein.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikkingen van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 17 januari 2018, 26 juli 2018 en 16 augustus 2019 (welke laatste beschikking verder de bestreden beschikking zal worden genoemd), uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift met producties, ingekomen op 8 november 2019;
- het verweerschrift;
- een e-mailbericht van de raad van 8 januari 2020.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 6 februari 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) is met kennisgeving vooraf niemand verschenen.

3.De feiten

3.1
Partijen zijn de ouders van:
- [de minderjarige1] , geboren [in] 2016 te [A] , en
- [de minderjarige2] , geboren [in] 2017 te [A] .
De vader heeft [de minderjarige1] erkend en partijen zijn gezamenlijk belast met het gezag over haar.
De moeder is alleen belast met het gezag over [de minderjarige2] .
3.2
Bij de bestreden beschikking heeft de rechtbank vervangende toestemming verleend aan de vader tot erkenning van [de minderjarige2] . Voorts heeft de rechtbank de geslachtsnaam van [de minderjarige2] gewijzigd van ' [verzoekster] ' in ' [verweerder] '.

4.De omvang van het geschil

4.1
Tussen partijen is in geschil de wijziging van de geslachtsnaam van [de minderjarige2] .
4.2
De moeder is met drie grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Zij verzoekt het hof bij beschikking, zo mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, de bestreden beschikking te vernietigen voor zover de rechtbank heeft bepaald dat de geslachtsnaam van [de minderjarige2] wordt gewijzigd van [verzoekster] in [verweerder] .
4.3
De vader voert daartegen verweer en verzoekt het hof bij beschikking, voor zover mogelijk uitvoerbaar bij voorraad, het beroep van de moeder ongegrond te verklaren, dan wel af te wijzen en de bestreden beschikking, zo nodig onder verbetering of aanvulling van de gronden, te bekrachtigen.

5.De motivering van de beslissing

5.1
De moeder voert het volgende aan. De vader heeft [de minderjarige2] bij zijn geboorte niet erkend. Daardoor stond [de minderjarige2] bij de geboorte uitsluitend in een familierechtelijke betrekking tot de moeder en heeft hij haar achternaam gekregen. Nu een gezamenlijke naamkeuze van partijen ontbreekt dient [de minderjarige2] volgens de moeder haar naam te houden.
De wet biedt volgens de moeder niet de mogelijkheid om bij vervangende toestemming tot erkenning de geslachtsnaam van een kind te wijzigen in die van de vader als de ouders daarover geen overeenstemming hebben.
Volgens de moeder is het uitgangspunt van eenheid van naam niet bedoeld voor gevallen als deze waarin het tweede kind van partijen nooit onderdeel heeft uitgemaakt van het gezin met de vader en de moeder samen. Ook is wijziging van de geslachtsnaam van een kind vanwege het beginsel van eenheid van naam volgens de moeder achterhaald, nu er veel samengestelde gezinnen zijn waarbinnen ook geen eenheid is van naam, evenals bij samenwoners. Het is niet meer vanzelfsprekend dat kinderen de achternaam van de vader hebben of dat alle kinderen dezelfde achternaam hebben.
De moeder vindt het wenselijk dat [de minderjarige2] binnen het huidige eenoudergezin van de moeder zijn huidige geslachtsnaam blijft houden. Zij acht een naamswijziging in strijd met de belangen van [de minderjarige2] . In het algemeen geldt volgens haar dat een naamswijziging van verstrekkender aard is dan het verlenen van vervangende toestemming voor erkenning. Zij vindt dat de rechtbank lichtvaardig heeft besloten tot naamswijziging en de gevolgen daarvan heeft afgezwakt. De geslachtsnaam voert terug op de afstamming en op de identiteit van [de minderjarige2] . Wijziging daarvan kan een verandering van de beleving van die identiteit met zich meebrengen. Dat [de minderjarige2] nog jong is, is volgens de moeder onvoldoende reden om te concluderen dat hij geen last zal hebben van de naamswijziging.
[de minderjarige2] is gehecht aan de moeder, zijn identiteit wordt gevormd door zijn band met de moeder en haar familie, welke band ook tot uiting komt in zijn huidige achternaam. De moeder is de meest bestendige persoon in het leven van [de minderjarige2] , dit mag wat betreft haar ook doorklinken in zijn naam. Het is in het belang van [de minderjarige2] dat hij zich kan identificeren met de moeder. De moeder vreest dat de wijziging van de geslachtsnaam [de minderjarige2] zal belemmeren in zijn evenwichtige sociaalpsychologische en emotionele ontwikkeling. De moeder meent dat dit zwaarder weegt dan het belang van de vader en/of de eenheid binnen het gezin.
Ten slotte voert de moeder aan dat ook zij belang heeft bij het ongewijzigd laten van de geslachtsnaam van [de minderjarige2] . Doordat [de minderjarige1] de geslachtsnaam van de vader voert wordt de moeder steeds geconfronteerd met de negatieve wijze van uiteengaan van partijen en de conflicten die sindsdien zijn ontstaan. De vader draagt niet bij in het levensonderhoud van [de minderjarige2] . Door wijziging van de geslachtsnaam wordt het recht van de moeder op het doorgeven van haar geslachtsnaam achtergesteld bij dat van de vader, zonder dat daarvoor voldoende rechtvaardiging bestaat.
Erkenning leidt niet van rechtswege tot verkrijging van de achternaam van de vader. Het enkele feit dat de vader nu een rol speelt in het leven van [de minderjarige2] en dat [de minderjarige2] recht en belang heeft te weten van wie hij afstamt maakt niet dat geslachtsnaamswijziging gerechtvaardigd is.
Niet wijzigen van de geslachtsnaam zal volgens de moeder voor de vader nauwelijks gevolgen hebben.
5.2
De vader voert daartegen aan dat partijen bij gelegenheid van de erkenning van [de minderjarige1] gezamenlijk voor de geslachtsnaam van de vader hebben gekozen. De voorgeschreven eenheid van naam in het gezin leidt er toe dat de geslachtsnaam die het eerste kind heeft gekregen bepalend is voor de naam van een volgend kind dat wordt erkend. De geslachtsnaam van [de minderjarige2] wijzigt op grond van artikel 1:5 lid 8 BW volgens de vader dus zodra hij door hem wordt erkend.
Vanwege het dwingendrechtelijke kader van dit artikel is het niet aan de rechter om van de gevolgen van dit wetsartikel af te wijken in bijzondere gevallen. Er zijn aldus de vader geen mogelijkheden om de naamswijziging als gevolg van de erkenning buiten toepassing te verklaren.
Indien de moeder wenste dat [de minderjarige2] haar achternaam zou blijven dragen had zij hoger beroep moeten instellen van de beslissing van de rechtbank om aan de vader vervangende toestemming te verlenen voor erkenning van [de minderjarige2] .
5.3
Het hof overweegt als volgt. Artikel 1:5 van het Burgerlijk Wetboek (BW) bepaalt:
1. Indien een kind alleen in familierechtelijke betrekking tot de moeder staat, heeft het haar geslachtsnaam.
(…)
2. Indien een kind door erkenning in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, houdt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de erkenner ter gelegenheid van de erkenning gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. Van deze verklaring wordt melding gemaakt in de akte van erkenning.
(…)
Indien een kind door gerechtelijke vaststelling van het vaderschap in familierechtelijke betrekking tot de vader komt te staan, houdt het de geslachtsnaam van de moeder, tenzij de moeder en de man, wiens vaderschap is vastgesteld, ter gelegenheid van de vaststelling gezamenlijk verklaren dat het kind de geslachtsnaam van de vader zal hebben. De rechterlijke uitspraak inzake de vaststelling van het vaderschap vermeldt de verklaring van de ouders hieromtrent.
(…)
8. Een verklaring van de ouders als bedoeld in het tweede, derde, vierde of zesde lid, kan slechts ten aanzien van de geslachtsnaam van hun eerste kind worden afgelegd.
(…)Onverminderd het zevende lid, hebben volgende kinderen van dezelfde ouders dan wel kinderen over wie dezelfde ouder en dezelfde echtgenoot of geregistreerde partner die niet de ouder is, van rechtswege het gezag gezamenlijk zullen uitoefenen, dezelfde geslachtsnaam als het eerste kind, met dien verstande dat in het geval dat volgende kinderen blijkens de geboorteakte of krachtens toepasselijk recht een naam hebben die afwijkt van de naam van het eerste kind, de ouders kunnen verklaren dat het desbetreffende kind dezelfde geslachtsnaam zal hebben als het eerste kind.
(…)
5.4
Het hof is van oordeel dat de wet geen ruimte biedt voor de vader om [de minderjarige2] te erkennen zónder dat dit tot gevolg heeft dat zijn geslachtsnaam wordt gewijzigd in de geslachtsnaam van de vader.
Vaststaat dat de vader de dochter van partijen, [de minderjarige1] , heeft erkend en dat partijen toentertijd gezamenlijk hebben gekozen om haar de geslachtsnaam van de vader te geven. Op grond van het bepaalde in artikel 1:5 lid 8 BW geldt deze naam ook voor alle volgende kinderen van de ouders. De ratio van deze bepaling is, zo blijkt uit de toelichting, de eenheid van naam binnen een gezin.
Aangezien deze bepaling van dwingendrechtelijke aard is, is het niet aan de rechter om hiervan af te wijken in bijzondere gevallen, in tegenstelling tot hetgeen de moeder hieromtrent heeft aangevoerd. Het hof kan dan ook niet anders dan de gevolgtrekking maken dat de erkenning van [de minderjarige2] door de vader tot gevolg heeft dat zijn geslachtsnaam wordt gewijzigd van ‘ [verzoekster] ’ in ‘ [verweerder] ’.

6.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven. Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

7.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van
16 augustus 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen.
Deze beschikking is gegeven door mrs. H. Phaff, R. Feunekes en K.A.M. van Os-ten Have, bijgestaan door de griffier, en is op 19 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier. Deze beschikking is bij afwezigheid van de voorzitter ondertekend door mr. R. Feunekes