ECLI:NL:GHARL:2020:2383

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
18 maart 2020
Zaaknummer
200.270.131
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vernietiging van de beschikking van de rechtbank inzake voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 september 2019. De rechtbank had eerder op verzoek van de appellant, wonende te [A], een voorlopig getuigenverhoor bevolen bij beschikking van 29 mei 2019. Dit getuigenverhoor was bedoeld om duidelijkheid te verkrijgen over afspraken die gemaakt zijn tijdens een telefoongesprek op 26 juni 2018 en een bespreking op 27 juni 2018 tussen de appellant en de rechtsvoorgangster van de Coöperatieve Rabobank U.A. De rechtbank had echter het verzoek van de appellant om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten afgewezen, omdat de appellant de geluidsopname van de bespreking van 27 juni 2018 niet had overgelegd.

De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing. De Rabobank heeft in het hoger beroep geen verweer gevoerd en zich in haar brief van 7 februari 2020 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft vastgesteld dat het voor de appellant technisch onmogelijk was om de geluidsopname in het geding te brengen. Gezien het ontbreken van verweer van de Rabobank heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat het voorlopig getuigenverhoor alsnog dient plaats te vinden, zoals eerder bevolen door de rechtbank. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere afdoening. De kosten van beide instanties zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.270.131
(zaaknummer rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, 468412)
beschikking van 17 maart 2020
in de zaak van
[appellant],
wonende te [A] ,
appellant,
in eerste aanleg: verzoeker,
hierna: [appellant] ,
advocaat: mr. O. Albayrak,
tegen:
de coöperatie
Coöperatieve Rabobank U.A.,
gevestigd te Utrecht,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: verweerster,
hierna: Rabobank,
advocaat: mr. R.M. Vermaire.

1.Het geding in eerste aanleg

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de beschikkingen van 29 mei 2019 en 4 september 2019 die de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht (hierna: de rechtbank), heeft gegeven.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift, ingekomen op 2 december 2019,
- het faxbericht van mr. Albayrak van 23 december 2019,
- de brief van mr. Vermaire van 7 februari 2020,
- het faxbericht van mr. Vermaire van 12 februari 2020,
- het faxbericht van mr. Albayrak van 13 februari 2020.
2.2
Beide partijen hebben afgezien van een mondelinge behandeling van het hoger beroep.

3.De motivering van de beslissing in hoger beroep

3.1
De rechtbank heeft bij beschikking van 29 mei 2019 op verzoek van [appellant] een voorlopig getuigenverhoor bevolen. Met dit getuigenverhoor wil [appellant] onder meer duidelijkheid verkrijgen over wat er wel en niet is afgesproken tijdens het telefoongesprek van 26 juni 2018 en de bespreking van 27 juni 2018 tussen [appellant] en (FGH: de rechtsvoorgangster van) Rabobank. Verder heeft de rechtbank naar aanleiding van een verzoek daartoe van Rabobank bij beschikking van 29 mei 2019 [appellant] verzocht de geluidsopnames (en de transcripties van die opnames) van het telefoongesprek van 26 juni 2018 en van de bespreking van 27 juni 2018 over te leggen. Vervolgens heeft de rechtbank bij beschikking van 4 september 2019 het verzoek van [appellant] om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten alsnog afgewezen. Daaraan heeft de rechtbank onder meer ten grondslag gelegd dat [appellant] de geluidsopname van de bespreking van 27 juni 2018 niet heeft verstrekt.
3.2
[appellant] heeft hoger beroep ingesteld tegen de beschikking van de rechtbank van 4 september 2019. Rabobank heeft geen verweerschrift ingediend en heeft in haar brief van 7 februari 2020 verklaard zich te refereren aan het oordeel van het hof. Daarnaast heeft Rabobank in de brief van 7 februari 2020 onder meer aangegeven dat zij aanneemt dat [appellant] er alles aan gedaan heeft om deze voor hem cruciale geluidsopname terug te (laten) halen en dat dit voor hem na vele inspanningen technisch onmogelijk is gebleken.
3.3
Nu vaststaat dat het voor [appellant] technisch onmogelijk is de geluidsopname in het geding te brengen en Rabobank geen verweer heeft gevoerd tegen de stellingen van [appellant] , zal het hof de bestreden beschikking vernietigen. Het in de beschikking van 29 mei 2019 bevolen voorlopig getuigenverhoor zal alsnog doorgang vinden. Het hof zal de zaak terugverwijzen naar de rechtbank ter verdere afdoening. De kosten van beide instanties zullen worden gecompenseerd zoals hierna vermeld.

4.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
vernietigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 september 2019;
compenseert de kosten van het geding in beide instanties aldus, dat iedere partij de eigen kosten draagt;
verstaat dat een voorlopig getuigenverhoor dient plaats te vinden, zoals bevolen in de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 29 mei 2019;
verwijst de zaak terug naar de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, ter verdere afdoening;
wijst af het meer of anders verzochte.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.H. Lieber, H. Wammes en S.B. Boorsma en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 17 maart 2020.