ECLI:NL:GHARL:2020:2383
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
- Hoger beroep
- Rechtspraak.nl
Vernietiging van de beschikking van de rechtbank inzake voorlopig getuigenverhoor in civiele procedure
In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Utrecht, van 4 september 2019. De rechtbank had eerder op verzoek van de appellant, wonende te [A], een voorlopig getuigenverhoor bevolen bij beschikking van 29 mei 2019. Dit getuigenverhoor was bedoeld om duidelijkheid te verkrijgen over afspraken die gemaakt zijn tijdens een telefoongesprek op 26 juni 2018 en een bespreking op 27 juni 2018 tussen de appellant en de rechtsvoorgangster van de Coöperatieve Rabobank U.A. De rechtbank had echter het verzoek van de appellant om een voorlopig getuigenverhoor te gelasten afgewezen, omdat de appellant de geluidsopname van de bespreking van 27 juni 2018 niet had overgelegd.
De appellant heeft hoger beroep ingesteld tegen deze afwijzing. De Rabobank heeft in het hoger beroep geen verweer gevoerd en zich in haar brief van 7 februari 2020 gerefereerd aan het oordeel van het hof. Het hof heeft vastgesteld dat het voor de appellant technisch onmogelijk was om de geluidsopname in het geding te brengen. Gezien het ontbreken van verweer van de Rabobank heeft het hof de beschikking van de rechtbank vernietigd en bepaald dat het voorlopig getuigenverhoor alsnog dient plaats te vinden, zoals eerder bevolen door de rechtbank. De zaak is terugverwezen naar de rechtbank Midden-Nederland voor verdere afdoening. De kosten van beide instanties zijn gecompenseerd, zodat iedere partij de eigen kosten draagt.