ECLI:NL:GHARL:2020:2300

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
17 maart 2020
Publicatiedatum
17 maart 2020
Zaaknummer
200.267.961
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging van het gezag over minderjarigen en de toepassing van de twee-conclusieregel

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de beëindiging van het gezag van een moeder over haar twee kinderen, [kind 1] en [kind 2]. De moeder, vertegenwoordigd door haar advocaat mr. R.S. Pot, was in hoger beroep gegaan tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, waarin haar gezag was beëindigd en de GI tot voogd was benoemd. De kinderen waren sinds 15 maart 2017 uit huis geplaatst en woonden in een gezinshuis. Het hof heeft de procedure in hoger beroep volledig opnieuw beoordeeld, waarbij het belang van de kinderen voorop stond.

De moeder was het niet eens met de beslissing van de kinderrechter en verzocht het hof om de eerdere beschikking te vernietigen. De raad voor de kinderbescherming, als verweerder, vroeg het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen. Het hof oordeelde dat de moeder op dat moment niet in staat was om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van haar kinderen te dragen. De kinderen hadden behoefte aan stabiliteit en continuïteit in hun opvoedingssituatie, wat niet mogelijk was met de moeder als opvoeder.

Het hof concludeerde dat de rechtbank een juiste beslissing had genomen en dat de beëindiging van het gezag van de moeder noodzakelijk was. De moeder zou niet meer verantwoordelijk zijn voor de opvoeding van de kinderen, maar zou wel op de hoogte gehouden worden van belangrijke beslissingen die door de voogd genomen werden. De beslissing van het hof bevestigde de eerdere uitspraak van de rechtbank en benadrukte het belang van een stabiele omgeving voor de kinderen.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.267.961
(zaaknummer rechtbank Gelderland 356620)
beschikking van 17 maart 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [woonplaats],
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. R.S. Pot te Amsterdam,
en
raad voor de kinderbescherming,
gevestigd te Arnhem,
verweerder in het hoger beroep,
verder te noemen: de raad.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
de gecertificeerde instelling
William Schrikker Stichting Jeugdbescherming en Jeugdreclassering,
gevestigd te Amsterdam,
verder te noemen: de GI.

1.De rechtszaak bij de rechtbank

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer, verder ook te noemen: de bestreden beschikking.

2.De rechtszaak in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
  • het beroepschrift, ingekomen op 17 oktober 2019, en
  • het verweerschrift van de raad.
2.2
De mondelinge behandeling heeft op 27 februari 2019 plaatsgevonden. De moeder is verschenen, bijgestaan door haar advocaat. De persoonlijk begeleidster van de moeder, mevrouw [A.], heeft de mondelinge behandeling met toestemming van het hof als toehoorder bijgewoond. Namens de raad is [vertegenwoordiger van de raad] verschenen. Namens de GI zijn [vertegenwoordiger van de GI 1] en [vertegenwoordiger van de GI 2], jeugdbeschermers, en stagiaire [stagiaire bij de GI] verschenen.

3.De feiten

3.1
Het verzoek gaat over twee kinderen van de moeder:
  • [kind 1] (verder te noemen: [kind 1]),geboren op [geboortedatum 1] 2011 te [geboorteplaats], en
  • [kind 2], geboren op [geboortedatum 2] 2012 te [geboorteplaats].
De moeder is alleen belast met het gezag over [kind 1] en [kind 2].
3.2
De kinderrechter heeft de kinderen op 6 december 2016 onder toezicht gesteld van de GI. Deze ondertoezichtstelling is steeds verlengd, voor het laatst op 12 maart 2019 tot 6 april 2019.
3.3
[kind 1] en [kind 2] zijn vanaf 15 maart 2017 met een machtiging uithuisplaatsing uit huis geplaatst. Sinds 22 mei 2017 wonen zij in gezinshuis [naam gezinshuis].

4.Waar het nu over gaat

4.1
De moeder is het niet eens met de beslissing van de kinderrechter van 16 september 2019 waarbij haar gezag over [kind 1] en [kind 2] is beëindigd en de GI tot voogd is benoemd.
4.2
De moeder verzoekt het hof die beschikking te vernietigen. Zij wil dat het hof het verzoek van de raad om haar gezag te beëindigen alsnog zal afwijzen.
4.3
De raad is het niet eens met het verzoek van de moeder en vraagt het hof de bestreden beschikking te bekrachtigen.

5.De redenen voor de beslissing

Aanvullend beroepschrift
5.1
Op 16 januari 2020 heeft het hof van de advocaat van de moeder een aanvullend beroepschrift ontvangen. Uit artikel 347 lid 1 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering en vaste rechtspraak (HR 19 juni 2009, LJN: BI8771) volgt dat veranderingen of vermeerderingen van een verzoek en een nadere onderbouwing van een verzoek zo compleet mogelijk in het verzoek- of verweerschrift moeten worden ingediend. Hierop kan in principe later geen aanvulling worden gegeven. Dit is een strakke regel (de twee-conclusieregel) waarop alleen in bijzondere gevallen een uitzondering kan worden gemaakt. In deze zaak zijn geen bijzondere omstandigheden aangevoerd om een aanvullend beroepschrift in te mogen dienen. Het hof vindt daarom dat er geen aanleiding is om een uitzondering te maken en zal de inhoud van het aanvullend beroepschrift niet bij de beoordeling van het verzoek betrekken.
Wat staat er in de wet
5.2
In artikel 1:266 van het Burgerlijk Wetboek (BW) staat dat de rechter het gezag van een ouder kan beëindigen indien
een minderjarige zodanig opgroeit dat hij in zijn ontwikkeling ernstig wordt bedreigd, en de ouder de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding niet kan dragen binnen een voor de persoon en de ontwikkeling van de minderjarige aanvaardbaar te achten termijn, of
de ouder het gezag misbruikt.
5.3
Ook de artikelen 3 en 20 van het Verdrag inzake de rechten van het kind zijn van belang voor deze zaak. Daaruit volgt dat de belangen van het kind voorop staan bij het nemen van een beslissing over de beëindiging van het gezag van de ouders. Een kind dat niet in het eigen gezin verblijft, heeft recht op zekerheid, continuïteit en ongestoorde hechting in de alternatieve leefsituatie en duidelijkheid over zijn opvoedingsperspectief.
5.4
Tenslotte is van belang of een ouder bereid is (en blijft) om de kinderen in het pleeggezin te laten opgroeien. Maar ook dan staat het belang van het kind bij stabiliteit en continuïteit in zijn opvoedingssituatie voorop en kan beëindiging van het gezag nog steeds nodig zijn.
Het proces bij de rechtbank
5.5
De advocaat van de moeder was niet aanwezig bij de behandeling bij de rechtbank. Daarom vindt de moeder dat zij niet genoeg mogelijkheden heeft gehad om verweer te voeren tegen het verzoek tot beëindiging van het gezag over [kind 1] en [kind 2].
Het hof vindt dat de moeder geen belang heeft bij een inhoudelijke beoordeling van dit bezwaar. De zaak wordt nu bij het hof helemaal opnieuw en volledig beoordeeld. Dat de advocaat van de moeder vindt dat zij haar verhaal nu maar in één instantie goed kan doen, maakt het oordeel van het hof niet anders. In deze procedure bij het hof heeft de moeder voldoende gelegenheid om alsnog samen met haar advocaat haar standpunt duidelijk te maken.
Wat het hof vindt van de beëindiging van het gezag
5.6
Het hof vindt dat de rechtbank een goede beslissing heeft genomen. Het hof vindt , net zo als de rechtbank, dat de moeder op dit moment niet in staat is om de verantwoordelijkheid voor de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] te dragen. Het hof verwacht ook niet dat de moeder dat later wel kan, in ieder geval niet binnen een termijn die aanvaardbaar is voor [kind 1] en [kind 2].
5.7
[kind 1] en [kind 2] hebben opvoeders nodig die over extra opvoedvaardigheden beschikken. De kinderen hebben veel structuur, duidelijke regels en grenzen nodig.
Beide jongens hebben forse problematiek. Ze hebben allebei een cognitieve beperking: ze hebben moeite met leren en het begrijpen van de wereld om hen heen.
Verder heeft [kind 1] mogelijk ADHD.
[kind 1] en [kind 2] wonen nu al drie jaar in het gezinshuis. [kind 1] ontwikkelt zich positief.
[kind 2] laat problemen zien die het gevolg kunnen zijn van een trauma. Op zijn school en in zijn klas werd meer van hem gevraagd dan hij aankon. Daarom is in november 2019 besloten dat hij gaat wisselen van school. ZMLK-onderwijs past beter bij hem.
5.8
De moeder vindt dat het nog te vroeg is om haar gezag over [kind 1] en [kind 2] te beëindigen. Zij ontkent niet dat zij op dit moment niet in staat is om de kinderen te verzorgen en op te voeden. De moeder voert aan dat haar leerpunten door de GI niet zijn aangepakt. Er is niet voldoende geprobeerd haar vaardigheden te verbeteren. Zij ziet haar kinderen zo weinig dat zij niet kan laten zien of zij leerbaar is. Verder vindt de moeder het oneerlijk dat haar lichamelijke beperkingen ook als reden worden gebruikt om het gezag te beëindigen.
Zij heeft nooit negatief gesproken over het verblijf van [kind 1] en [kind 2] in het gezinshuis en zij heeft dit verblijf ook niet tegengewerkt. Voor de kinderen is de situatie voldoende duidelijk en een beëindiging van het gezag is dan ook niet nodig. De advocaat van de moeder heeft een aantal uitspraken van andere rechters genoemd waaruit volgens hem kan worden afgeleid dat in de situatie van de moeder en [kind 2] en [kind 1] “gezag op afstand” mogelijk is. Hij vindt dat de moeder bij de kinderen betrokken moet blijven en enige zeggenschap over de kinderen moet houden.
5.9
Het hof is het niet eens met de mening van de moeder en haar advocaat. De moeder heeft lange tijd twee keer in de vier weken contact gehad met [kind 1] en [kind 2]. Daarna is de moeder voor een langere periode naar Limburg gegaan vanwege een medische ingreep die zij moest ondergaan. Toen was het contact met [kind 1] en [kind 2] beperkt tot een keer in de vier weken een bezoek van de kinderen aan haar. Inmiddels woont de moeder weer in [woonplaats], en heeft zij nog steeds maar een keer in de maand contact met de kinderen. De moeder is vanwege haar medische situatie niet in staat om naar [kind 1] en [kind 2] te reizen; zij komen bij haar thuis op bezoek. Tijdens de mondelinge behandeling heeft de moeder verteld dat zij de kinderen anderhalve maand geleden voor het laatst één uurtje bij haar thuis heeft gezien.
Uit het dossier, uit wat hiervoor staat en uit wat gezegd is op de zitting blijkt dat de moeder onvoldoende beschikbaar is (geweest) als opvoeder voor [kind 1] en [kind 2]. Dat is niet haar schuld. Ze heeft veel ondersteuning en begeleiding nodig en er zijn in de afgelopen jaren niet genoeg mogelijkheden geweest om de moeder vaardigheden aan te leren. De GI had goede en begrijpelijke redenen om niet meer te werken aan een mogelijke terugplaatsing bij de moeder op langere termijn.
5.1
Het hof volgt het standpunt van de raad dat duidelijk is dat de kinderen in het gezinshuis moeten opgroeien. De aanvaardbare termijn om nog naar een terugplaatsing bij de moeder te kunnen werken is inmiddels verstreken. [kind 1] en [kind 2] zijn de afgelopen jaren ingegroeid en gehecht in het gezinshuis. Het is voor hen van groot belang dat deze situatie wordt voortgezet en dat daar duidelijkheid over is.
“Gezag op afstand” waarvoor de advocaat van de moeder heeft gepleit, is naar het oordeel van het hof niet passend in de situatie van de moeder en [kind 1] en [kind 2]. Dat brengt teveel onzekerheid met zich mee, terwijl de kinderen behoefte hebben aan een stabiele woonplek. Bij “gezag op afstand” blijft jaarlijkse verlenging van de kinderbeschermingsmaatregelen (ondertoezichtstelling en machtiging uithuisplaatsing) noodzakelijk. Ook voedt dit de hoop van de moeder om op langere termijn misschien toch nog weer voor [kind 1] en [kind 2] te kunnen zorgen. Dat de moeder die wens heeft is begrijpelijk maar niet realistisch.
Daar komt nog bij dat de samenwerking tussen de moeder en de jeugdbeschermer ook niet altijd goed is geweest. Het hof gaat er vanuit dat de samenwerking nu zal verbeteren omdat de GI een andere jeugdbeschermer heeft ingezet.
5.11
Op grond van de hiervoor door het hof genoemde redenen, vindt het hof dat een beëindiging van het gezag van de moeder nodig is en klopt met de eisen die in wet staan. Door het gezag van de moeder te beëindigen wordt voor [kind 1] en [kind 2] en alle anderen die bij de kinderen betrokken zijn duidelijk dat zij niet bij de moeder zullen opgroeien, maar in het gezinshuis.
5.12
Ook al eindigt het gezag van de moeder over [kind 1] en [kind 2], voor de jongens is het belangrijk dat hun moeder een rol in hun leven blijft spelen. De moeder is vanaf nu niet meer verantwoordelijk voor beslissingen over de verzorging en opvoeding van [kind 1] en [kind 2] maar de voogd. De moeder moet wel goed geïnformeerd worden over belangrijke beslissingen die door de voogd voor [kind 1] en [kind 2] worden genomen. Het hof gaat ervan uit dat de voogd daarvoor zal zorgen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Gelderland, zittingsplaats Zutphen, van 16 september 2019.
Deze beschikking is gegeven door mrs. K.A.M. van Os-ten Have, J.B. de Groot en I.G.M.Th. Weijers-van der Marck, bijgestaan door de griffier, en is op 17 maart 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.