In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 17 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over een verzoek van de vrouw om een machtiging te verkrijgen voor de verkoop van de voormalige echtelijke woning. De vrouw, die in hoger beroep ging tegen een eerdere beschikking van de rechtbank Gelderland, stelde dat zij belang had bij de verkoop van de woning, omdat deze onverdeeldheid al meer dan tien jaar duurde. De man, verweerder in deze zaak, voerde verweer en stelde dat hij voldoende financiële zekerheden kon bieden en dat de verkoop van de woning op dat moment niet noodzakelijk was. Het hof overwoog dat het belang van de vrouw bij de verkoop van de woning prevaleerde boven dat van de man, die hoopte de woning na 2024 te kunnen overnemen. Het hof besloot dat de vrouw mocht overgaan tot verkoop, mits de man binnen zes maanden de gelegenheid kreeg om de woning aan zichzelf toe te eigenen. De proceskosten werden gecompenseerd, waarbij iedere partij zijn eigen kosten droeg. De beschikking van de rechtbank Gelderland werd vernietigd en de vrouw werd gemachtigd om de woning te gelde te maken, met de verplichting voor de man om zijn medewerking te verlenen aan de verkoop.