ECLI:NL:GHARL:2020:2264

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
21-003559-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in onderzoek Bosnië met getuigenverzoeken

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden is behandeld, betreft het een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in Indonesië in 1979, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 26 juni 2019. Het hof heeft op 12 maart 2020 een tussenarrest gewezen, waarin het hof de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen heeft beoordeeld. De verdediging heeft verzocht om getuigen te horen die toegang hadden tot bepaalde bedrijfsdata, en het hof heeft deze verzoeken toegewezen, ondanks dat het hof het niet strikt noodzakelijk achtte om deze getuigen te horen. Het hof heeft vastgesteld dat de verblijfplaatsen van de getuigen onbekend zijn, wat het horen van deze getuigen bemoeilijkt. Het hof heeft de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris om de getuigen te horen, en heeft alle procespartijen opgedragen zich in te spannen om de verblijfplaatsen van de getuigen te achterhalen. Het hof heeft ook een schorsing van het onderzoek ter terechtzitting bevolen, met de verwachting dat de onderzoekshandelingen niet binnen een maand zullen zijn voltooid. De zaak is geschorst tot 11 mei 2020, met de oproeping van de verdachte tegen die tijd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003559-19
Uitspraak d.d.: 12 maart 2020
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Badhoevedorp,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van
26 juni 2019 met parketnummer 05-880808-17 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortedag] 1979,
thans verblijvende in [detentie] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2019 en 18 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van wat door verdachte en zijn raadsman,
mr. A. Jhingoer, naar voren is gebracht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van wat door de advocaten-generaal naar voren is gebracht.

Getuigenverzoeken

Standpunt van de verdediging
De raadsman heeft bij brief van 16 december 2019 verzocht om de volgende personen als getuigen te horen:
[getuige 1] ;
[getuige 2] .
De raadsman heeft bovengenoemde getuigenverzoeken ter terechtzitting van 17 december 2019 gehandhaafd en nader toegelicht. Ter onderbouwing van deze verzoeken heeft hij aangevoerd dat [getuige 1] en [getuige 2] allebei toegang hadden tot de [bedrijfsdata] en dat zij hierover een verklaring kunnen afleggen. Daarnaast heeft hij naar voren gebracht dat de verzoeken om [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen ook in eerste aanleg zijn toegewezen. Verder heeft de raadsman verzocht om onderzoekswensen die worden toegewezen in de zaken tegen de medeverdachten en die betrekking hebben op de rechtmatigheid van de [bedrijfsdata] , ook toe te wijzen in deze zaak.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben over de verzoeken om [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen opgemerkt dat er wel een belang is voor de verdediging om hen te horen, maar dat niet valt te verwachten dat zij binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord omdat hun verblijfplaats niet bekend is.
Daarnaast heeft het openbaar ministerie zich op het standpunt gesteld dat de raadsman betrokken moet worden bij onderzoekswensen die worden toegewezen in de zaken tegen de medeverdachten.
Oordeel van het hof
Het hof stelt allereerst vast dat voornoemde getuigenverzoeken beoordeeld moeten worden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium. Hoewel het hof het strikt genomen niet noodzakelijk acht om [getuige 1] en [getuige 2] in deze zaak als getuigen te horen, zal het hof voornoemde getuigenverzoeken toch toewijzen omdat het hof deze verzoeken ook heeft toegewezen in de zaken tegen de verschillende medeverdachten.
Het hof overweegt in het bijzonder dat in eerste aanleg al is geprobeerd om deze getuigen te horen, maar dat dit toen niet is gelukt omdat zij onvindbaar bleken te zijn. Omdat de verblijfplaats van deze getuigen, ondanks recent nieuw onderzoek, nog steeds niet bekend is, heeft het hof thans niet zonder meer de verwachting dat [getuige 1] en [getuige 2] tijdens de procedure in hoger beroep binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. Omdat deze getuigen in eerste aanleg zijn toegewezen, het openbaar ministerie op zich het belang van het horen van deze getuigen onderkent en omdat er in hoger beroep ook nog andere getuigen gehoord moeten worden waarmee de nodige tijd gemoeid zal zijn, zal het hof ook in deze zaak opdracht geven tot het laten horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen. Om onevenredige vertraging van de afdoening van de strafzaak te voorkomen, stelt het hof hierbij de voorwaarde dat de verhoren van deze getuigen bij de raadsheer-commissaris alleen doorgang zullen vinden als deze binnen een aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden. Het hof verwacht dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van de genoemde getuigen te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Daarnaast is het hof ambtshalve van oordeel dat ook de volgende getuigen - die zijn toegewezen in de zaken tegen de medeverdachten - in deze zaak moeten worden gehoord bij de raadsheer-commissaris:
- [getuige 3] ;
- [getuige 4] ;
- [getuige 5] ;
- [getuige 6] ;
- [getuige 7] .
Over de getuige [getuige 3] merkt het hof op dat hij weliswaar ook in eerste aanleg als getuige is gehoord door de rechter-commissaris, maar dat hij zich destijds heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Het hof zal het verzoek om deze getuige te horen toewijzen en daartoe de zaak verwijzen naar de raadsheer-commissaris. Het hof geeft de raadsheer-commissaris in overweging voorafgaand aan de oproeping van deze getuige te onderzoeken, of contact op te nemen met de advocaat van deze getuige, om te vernemen of de getuige al dan niet opnieuw een beroep zal doen op zijn verschoningsrecht.
In de zaken tegen de medeverdachten heeft het hof geen onderzoekswensen toegewezen die betrekking hebben op de rechtmatigheid van de [bedrijfsdata] . Het verzoek van de raadsman om bij die onderzoekswensen te mogen aansluiten, behoeft daarom geen bespreking.

BESLISSING

Het hof:
Verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof teneinde als getuigen te horen:
  • de heer
  • de heer
  • de heer
  • de heer
  • de heer
  • de heer
 de heer
[getuige 7] ,geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Marokko), thans verblijvende in [detentie] .
Bepaalt dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van [getuige 1] en [getuige 2] te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Schorst het onderzoek ter terechtzitting voor
bepaalde tijd tot 11 mei 2020 te 11.00 uur, welke schorsing in verband met de klemmende reden dat de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, langer is dan één maand doch niet langer dan drie maanden.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen dat tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsman.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mrs. A.C. Jochems en R. Jansen, griffiers,
en op 12 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 maart 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
A. Dinzey, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.