ECLI:NL:GHARL:2020:2262

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
21-003471-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in onderzoek Bosnië met betrekking tot getuigenverhoren en onderzoekswensen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2020 een tussenarrest gewezen in het hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in Indonesië in 1973, heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerder vonnis van 26 juni 2019. Het hof heeft het onderzoek op de terechtzittingen van 17 december 2019 en 18 februari 2020 in aanmerking genomen, evenals het onderzoek in eerste aanleg. De raadsvrouw van de verdachte heeft verschillende onderzoekswensen ingediend, waaronder het horen van getuigen. Het hof heeft besloten dat bepaalde getuigen, die in de zaken tegen medeverdachten zijn gehoord, ook in de zaak tegen de verdachte moeten worden gehoord. Dit betreft onder andere getuigen die eerder onvindbaar waren.

Het hof heeft echter ook verzoeken van de raadsvrouw afgewezen, zoals het horen van getuigen die in andere strafzaken zijn gehoord, omdat de noodzaak daartoe niet is aangetoond. Het hof heeft de zaak verwezen naar de raadsheer-commissaris voor het horen van getuigen en heeft alle procespartijen opgedragen zich in te spannen om de verblijfplaatsen van de getuigen te achterhalen. Het onderzoek ter terechtzitting is geschorst voor een periode van maximaal drie maanden, met de verplichting om de verdachte tijdig op te roepen voor de volgende zitting. Dit tussenarrest is uitgesproken in tegenwoordigheid van de griffiers en is openbaar gemaakt.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003471-19
Uitspraak d.d.: 12 maart 2020
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Badhoevedorp,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van
26 juni 2019 met parketnummer 05-881035-17 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] (Indonesië) op [geboortedag] 1973,
thans verblijvende in [detentie] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit tussenarrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2019 en 18 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. W.E.R. Geurts, naar voren is gebracht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van wat door de advocaten-generaal naar voren is gebracht.

Onderzoekswensen

Onderzoekswensen van de verdediging
Bij appelschriftuur van 10 juli 2019 heeft de raadsvrouw verzocht om [naam] als getuige te horen. Ter zitting van 17 december 2019 heeft zij laten weten dat zij dit verzoek niet handhaaft. De raadsvrouw heeft kenbaar gemaakt dat zij geen nieuwe zelfstandige onderzoekswensen heeft. Wel heeft zij verzocht om onderzoekswensen die worden toegewezen in de zaken tegen de medeverdachten ook toe te wijzen in de zaak tegen verdachte.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft zich ter zitting van het hof van 17 december 2019 op het standpunt gesteld dat de raadsvrouw betrokken moet worden bij onderzoekswensen die worden toegewezen in de zaken tegen de medeverdachten.
Oordeel van het hof
In de zaken tegen de medeverdachten heeft het hof (onder meer) beslist dat als getuigen moeten worden gehoord:
[getuige 1] ;
[getuige 2] ;
[getuige 3] ;
[getuige 4] ;
[getuige 5] ;
[getuige 6] ;
[getuige 7] .
Ten aanzien van de medeverdachten [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] geldt dat zij niet in hun eigen strafzaak door de raadsheer-commissaris zullen worden gehoord, maar wel als getuige in de strafzaken tegen de andere verdachten.
Het hof is van oordeel dat bovengenoemde getuigen (genummerd 1 tot en met 7) ook in de strafzaak tegen verdachte moeten worden gehoord bij de raadsheer-commissaris.
Met betrekking tot de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] overweegt het hof dat in eerste aanleg al is geprobeerd om deze getuigen te horen, maar dat dit toen niet is gelukt omdat zij onvindbaar bleken te zijn. Omdat de verblijfplaats van deze getuigen, ondanks recent nieuw onderzoek, nog steeds niet bekend is, heeft het hof thans niet zonder meer de verwachting dat [getuige 1] en [getuige 2] tijdens de procedure in hoger beroep binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. Omdat deze getuigen in eerste aanleg zijn toegewezen, het openbaar ministerie op zich het belang van het horen van deze getuigen onderkent en omdat er in hoger beroep ook nog andere getuigen gehoord moeten worden waarmee de nodige tijd gemoeid zal zijn, zal het hof ook in deze zaak opdracht geven tot het laten horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen. Om onevenredige vertraging van de afdoening van de strafzaak te voorkomen, stelt het hof hierbij de voorwaarde dat de verhoren van deze getuigen bij de raadsheer-commissaris alleen doorgang zullen vinden als deze binnen een aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden. Het hof verwacht dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van de genoemde getuigen te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Over de getuige [getuige 3] merkt het hof op dat hij weliswaar ook in eerste aanleg als getuige is gehoord door de rechter-commissaris, maar dat hij zich destijds heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Het hof zal het verzoek om deze getuige te horen toewijzen en daartoe de zaak verwijzen naar de raadsheer-commissaris. Het hof geeft de raadsheer-commissaris in overweging voorafgaand aan de oproeping van deze getuige te onderzoeken, of contact op te nemen met de advocaat van deze getuige, om te vernemen of de getuige al dan niet opnieuw een beroep zal doen op zijn verschoningsrecht.
In de zaak tegen de medeverdachte [getuige 7] heeft het hof ook het verzoek om de medeverdachte [medeverdachte] als getuige te horen toegewezen. [medeverdachte] zal in die zaak alleen worden gehoord over de zogenaamde [bedrijf] -accounts die aan [getuige 7] worden toegeschreven. De verdediging heeft niet gemotiveerd waarom het noodzakelijk is dat [medeverdachte] ook in de onderhavige zaak wordt gehoord. Nu ook anderszins de noodzaak om [medeverdachte] in deze zaak als getuige te horen niet is gebleken, zal het verzoek van de raadsvrouw om voornoemde in een andere strafzaak toegewezen onderzoekswens ook in de strafzaak tegen verdachte toe te wijzen, worden afgewezen.
In de zaak tegen de medeverdachte [getuige 6] heeft het hof ook het verzoek om [getuige 8] als getuige te horen toegewezen. De getuige [getuige 8] zal in die zaak uitsluitend worden gehoord over het tenlastegelegde in het onderzoek “ [naam onderzoek] ”. Omdat het tenlastegelegde in dit onderzoek niet bij verdachte op de dagvaarding is vermeld en ook anderszins niet valt in te zien waarom [getuige 8] ook in de onderhavige zaak als getuige zou moeten worden gehoord, wijst het hof het verzoek van de raadsvrouw om voornoemde in een andere strafzaak toegewezen onderzoekswens ook in deze zaak toe te wijzen af nu de noodzaak daartoe niet is gebleken.
In de zaak tegen de medeverdachte [getuige 5] heeft het hof ook het verzoek om [getuige 9] (de moeder van [getuige 5] ) als getuige te horen toegewezen. Zij zal in die zaak worden gehoord over - kort gezegd - het telefoongebruik door [getuige 5] . Niet gebleken is op welke wijze dat van belang zou kunnen zijn in de onderhavige zaak. Nu ook anderszins niet van de noodzaak om haar in de strafzaak tegen verdachte als getuige te horen is gebleken, is het hof van oordeel dat het niet noodzakelijk is dat de getuige [getuige 9] in de onderhavige zaak wordt gehoord. Het verzoek van de raadsvrouw om voornoemde in een andere strafzaak toegewezen onderzoekswens ook in deze zaak toe te wijzen, wordt daarom afgewezen.

BESLISSING

Het hof:
Wijst afde verzoeken van de raadsvrouw om [medeverdachte] , [getuige 8] en [getuige 9] - toegewezen onderzoekswensen in de zaken tegen één of meer medeverdachten - ook in deze zaak als getuigen te horen.
Verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof teneinde als getuigen te horen:
  • de heer
  • de heer
  • de heer
  • de heer
  • de heer
  • de heer
 de heer
[getuige 7] ,geboren op [geboortedag] te [geboorteplaats] (Marokko), thans verblijvende in [detentie] .
Bepaalt dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van [getuige 1] en [getuige 2] te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Schorst het onderzoek ter terechtzitting voor
bepaalde tijd tot 11 mei 2020 te 10.00 uur, welke schorsing in verband met de klemmende reden dat de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, langer is dan één maand doch niet langer dan drie maanden.
Beveelt de oproeping van de verdachte tegen dat tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mrs. A.C. Jochems en R. Jansen, griffiers,
en op 12 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 maart 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
A. Dinzey, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.