ECLI:NL:GHARL:2020:2260

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
21-003615-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Tussenuitspraak
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Tussenarrest in onderzoek Bosnië met getuigenverzoeken en deskundigenbenoeming

In deze zaak, die voor het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden diende, betreft het een hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Gelderland. De verdachte, geboren in 1994, heeft hoger beroep ingesteld tegen een vonnis van 26 juni 2019. Het hof heeft op 12 maart 2020 een tussenarrest gewezen, waarin het de verzoeken van de verdediging om getuigen te horen heeft beoordeeld. De verdediging heeft verzocht om verschillende getuigen te horen, waaronder [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3], [getuige 4] en [getuige 5]. Het hof heeft vastgesteld dat het in het belang van de verdediging is om getuigen [getuige 1], [getuige 2], [getuige 3] en [getuige 5] te horen, maar heeft het verzoek om [getuige 4] te horen afgewezen. Het hof heeft ook de verzoeken van de verdediging om kennis te nemen van een dossier in een andere zaak en om professor D.F. Swaab als deskundige te benoemen beoordeeld. Het hof heeft het verzoek om kennisname van het dossier toegewezen, maar het verzoek om Swaab als deskundige te benoemen afgewezen. De zaak is geschorst tot 11 mei 2020, waarbij de verdachte persoonlijk moet verschijnen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-003615-19
Uitspraak d.d.: 12 maart 2020
TEGENSPRAAK
Tussenarrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Gelderland van
26 juni 2019 met parketnummer 05-880583-16 in de strafzaak tegen
[verdachte],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1994,
thans verblijvende in [detentie] .
Het hoger beroep
De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.
Onderzoek van de zaak
Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 17 december 2019 en 18 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van wat door verdachte en zijn raadsvrouw, mr. F.L.C. Schoolderman, naar voren is gebracht.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van wat door de advocaten-generaal naar voren is gebracht.
Getuigenverzoeken
Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij appelschriftuur van 23 juli 2019 verzocht om de volgende personen als getuigen te horen:
[getuige 1] ;
[getuige 2] ;
[getuige 3] ;
[getuige 4] ;
[getuige 5] (de moeder van verdachte);
De raadsvrouw heeft bovengenoemde getuigenverzoeken ter terechtzitting van 18 februari 2020 gehandhaafd en nader toegelicht. In aanvulling op deze verzoeken heeft de raadsvrouw ter zitting ook nog verzocht om de volgende personen als getuigen te horen:
6. [getuige 6] ;
7. [getuige 7] (medeverdachte).
Ter onderbouwing van de verzoeken met de nummers 1 tot en met 4 heeft de raadsvrouw aangevoerd dat deze personen toegang hadden tot het [bedrijfssysteem] .
[getuige 1] en [getuige 2] zijn de spil in het bedrijf [bedrijf] . [getuige 1] is de oprichter van dit bedrijf. Zijn positie en de verdenkingen aan zijn adres gerelateerd aan criminele connecties vormen aanknopingspunten om hem te bevragen. Voor [getuige 2] geldt dat uit het dossier blijkt dat hij “interventies” doet op de servers en dat hij in technische zin verdergaande mogelijkheden en verantwoordelijkheden heeft ten aanzien van die servers dan de medewerkers van [bedrijf] die al zijn bevraagd.
Volgens de raadsvrouw is [getuige 3] een belangrijke technische man binnen [bedrijf] en ligt het voor de hand dat hij - onder meer - vragen over de toegang tot en de werking van het [bedrijfssysteem] kan beantwoorden.
Met betrekking tot [getuige 4] heeft de verdediging naar voren gebracht dat hij een centraal figuur lijkt in relatie tot [bedrijf] en dat hij toegang had tot de servers. De raadsvrouw wenst [getuige 4] te bevragen over veiligheidsissues, toegang tot de servers van [bedrijf] en retentiebeleid.
Ter onderbouwing van het verzoek om [getuige 5] (de moeder van verdachte) als getuige te horen, heeft de raadsvrouw naar voren gebracht dat verdachte door derden werd gebeld op de telefoon van zijn moeder. De verdediging wil [getuige 5] bevragen over andere telefoongesprekken die via haar telefoon zijn ontvangen en haar wetenschap hierover.
Verder heeft de raadsvrouw verzocht om onderzoekswensen die worden toegewezen in de zaken tegen de medeverdachten [getuige 7] en [medeverdachte 1] , ook toe te wijzen in deze zaak.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat de verzoeken tot het horen van [getuige 1] , [getuige 2] en [getuige 4] moeten worden afgewezen. Met betrekking tot de verzoeken om [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen te horen, hebben zij opgemerkt dat er wel een belang is voor de verdediging om hen te horen, maar dat niet valt te verwachten dat deze getuigen binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord omdat hun verblijfplaats niet bekend is. Ten aanzien van [getuige 4] is door het openbaar ministerie aangevoerd dat de verdediging geen belang heeft bij het horen van deze getuige.
Het openbaar ministerie heeft zich niet verzet tegen toewijzing van de verzoeken tot het horen van [getuige 3] , [getuige 5] , [getuige 6] en [getuige 7] als getuigen.
Oordeel van het hof
Het hof stelt allereerst vast dat alle hiervoor onder 1 tot en met 5 genoemde getuigenverzoeken beoordeeld moeten worden aan de hand van het verdedigingsbelang. Het hof is van oordeel dat het in het belang van de verdediging is om de getuigen [getuige 1] , [getuige 2] , [getuige 3] en [getuige 5] te horen. Het hof acht het noodzakelijk om de getuigen [getuige 6] en [getuige 7] te horen. Deze getuigenverzoeken zullen daarom worden toegewezen.
Met betrekking tot de getuigen [getuige 1] en [getuige 2] overweegt het hof dat in eerste aanleg al is geprobeerd om deze getuigen te horen, maar dat dit toen niet is gelukt omdat zij onvindbaar bleken te zijn. Omdat de verblijfplaats van deze getuigen, ondanks recent nieuw onderzoek, nog steeds niet bekend is, heeft het hof thans niet zonder meer de verwachting dat [getuige 1] en [getuige 2] tijdens de procedure in hoger beroep binnen een aanvaardbare termijn kunnen worden gehoord. Omdat deze getuigen in eerste aanleg zijn toegewezen, het openbaar ministerie op zich het belang van het horen van deze getuigen onderkent en omdat er in hoger beroep ook nog andere getuigen gehoord moeten worden waarmee de nodige tijd gemoeid zal zijn, zal het hof ook in deze zaak opdracht geven tot het laten horen van [getuige 1] en [getuige 2] als getuigen. Om onevenredige vertraging van de afdoening van de strafzaak te voorkomen, stelt het hof hierbij de voorwaarde dat de verhoren van deze getuigen bij de raadsheer-commissaris alleen doorgang zullen vinden als deze binnen een aanvaardbare termijn kunnen plaatsvinden. Het hof verwacht dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van de genoemde getuigen te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Over de getuige [getuige 3] merkt het hof op dat hij weliswaar ook in eerste aanleg als getuige is gehoord door de rechter-commissaris, maar dat hij zich destijds heeft beroepen op zijn verschoningsrecht. Het hof zal het verzoek om deze getuige te horen toewijzen en daartoe de zaak verwijzen naar de raadsheer-commissaris. Het hof geeft de raadsheer-commissaris in overweging voorafgaand aan de oproeping van deze getuige te onderzoeken, of contact op te nemen met de advocaat van deze getuige, om te vernemen of de getuige al dan niet opnieuw een beroep zal doen op zijn verschoningsrecht.
Daarnaast is het hof ambtshalve van oordeel dat de getuige [getuige 8] - die is toegewezen in de zaak tegen de medeverdachte [medeverdachte 1] - ook in de strafzaak tegen verdachte moet worden gehoord bij de raadsheer-commissaris. De getuige [getuige 8] zal worden gehoord over het tenlastegelegde in het onderzoek [naam onderzoek] . Het tenlastegelegde in dit onderzoek is ook bij verdachte op de dagvaarding vermeld. Verder beslist het hof ambtshalve dat ook de medeverdachte [medeverdachte 1] , die net als verdachte in het onderzoek [naam onderzoek] voorkomt, in deze zaak bij de raadsheer-commissaris als getuige moet worden gehoord.
Voor wat betreft het verzoek om [getuige 4] als getuige te horen, overweegt het hof het volgende. Volgens de verdediging had [getuige 4] toegang tot de servers van [bedrijf] en was hij een centraal figuur in relatie tot [bedrijf] . Het hof stelt op grond van de inhoud van het strafdossier vast dat [getuige 4] uitsluitend de serveromgeving van [bedrijf] heeft verhuurd. Anders dan door de verdediging is aangevoerd, blijkt uit niets dat hij als verhuurder van deze serverruimte daadwerkelijk toegang heeft gehad tot de [bedrijfsdata] . Daarom is de verdediging niet in haar belangen geschaad als [getuige 4] niet als getuige wordt gehoord. Het hof wijst het verzoek om hem als getuige te horen af.
In de zaak tegen de medeverdachte [getuige 7] heeft het hof ook het verzoek om de medeverdachte [medeverdachte 2] als getuige te horen toegewezen. [medeverdachte 2] zal in die zaak alleen worden gehoord over de zogenaamde [bedrijf] -accounts die aan [getuige 7] worden toegeschreven. De verdediging heeft niet gemotiveerd waarom het noodzakelijk is dat [medeverdachte 2] ook in de onderhavige zaak wordt gehoord. Nu ook anderszins de noodzaak om [medeverdachte 2] in deze zaak als getuige te horen niet is gebleken, zal het verzoek van de raadsvrouw om voornoemde in een andere strafzaak toegewezen onderzoekswens ook in de strafzaak tegen verdachte toe te wijzen, worden afgewezen.
In de zaken tegen de medeverdachten [getuige 7] en [medeverdachte 1] heeft het hof - afgezien van voornoemd verzoek om [medeverdachte 2] te horen - geen onderzoekswensen toegewezen die niet ook al in de strafzaak tegen verdachte zijn toegewezen. Het verzoek van de raadsvrouw om bij in andere zaken toegewezen onderzoekswensen te mogen aansluiten, behoeft daarom geen verdere bespreking.
Overige verzoeken

1.Kennisneming dan wel voeging van het dossier [naam dossier]

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij appelschriftuur verzocht om kennis te mogen nemen van het dossier in de zaak [naam dossier] dan wel om dit dossier te voegen in de onderhavige zaak.
De raadsvrouw heeft dit verzoek ter terechtzitting van 18 februari 2020 gehandhaafd en nader toegelicht. Ter zitting heeft zij duidelijk gemaakt dat zij primair verzoekt om kennisname van het dossier [naam dossier] ten behoeve van het eventueel nader kunnen onderbouwen van overige verzoeken. Subsidiair heeft de raadsvrouw verzocht om het dossier [naam dossier] - althans delen daarvan - te voegen in de onderhavige zaak.
Standpunt van het openbaar ministerie
Ter zitting van het hof van 18 februari 2020 hebben de advocaten-generaal laten weten dat zij de officieren van justitie in de zaak [naam dossier] zullen vragen of er bezwaren bestaan tegen inzage in het dossier in deze zaak door de raadsvrouw. Als die bezwaren er niet zijn, zullen zij zich niet verzetten tegen kennisname door de raadsvrouw van het dossier in de zaak [naam dossier] .
Oordeel van het hof
Het hof stelt vast dat dit verzoek beoordeeld dient te worden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium.
De raadsvrouw heeft primair verzocht om kennisname van het dossier in de zaak [naam dossier] . Het openbaar ministerie heeft zich niet tegen toewijzing van dit verzoek verzet als de officieren van justitie in de zaak [naam dossier] geen bezwaren hebben tegen deze kennisname. Inmiddels heeft het openbaar ministerie het hof schriftelijk laten weten dat de officieren van justitie in voornoemde zaak er geen bezwaar tegen hebben als de raadsvrouw het dossier in die zaak komt inzien. Daarom wijst het hof het primaire verzoek van de verdediging tot kennisname van dit dossier toe. Aan het subsidiaire verzoek van de raadsvrouw tot toevoeging (van bepaalde onderdelen) van het dossier in de zaak [naam dossier] aan het strafdossier van verdachte komt het hof derhalve niet toe.

2.Benoemen en bevragen van prof. D.F. Swaab als deskundige

Standpunt van de verdediging
De raadsvrouw heeft bij appelschriftuur verzocht om professor D.F. Swaab, emeritus hoogleraar neurobiologie (o.a. aan de Universiteit van Amsterdam), als deskundige te benoemen. De verdediging heeft verzocht om hem op te dragen informatie te geven over zijn kennis over de ontwikkeling van het puber- en adolescentenbrein in relatie tot de handelwijze van een jongvolwassene en over de invloed van een levenslange gevangenisstraf op de verdere ontwikkeling van een jong brein. De raadsvrouw wenst Swaab hierover ook te bevragen.
De raadsvrouw heeft dit verzoek ter terechtzitting van 18 februari 2020 gehandhaafd en nader toegelicht. Ter zitting heeft zij toegelicht dat haar verzoek om Swaab als deskundige te benoemen twee pijlers heeft. De eerste is om inzicht te krijgen in de mechanismen die kunnen hebben bijgedragen aan het handelen zoals is omschreven in de tenlastelegging. De tweede pijler ziet op de gevolgen van een mogelijk levenslange gevangenisstraf, onder meer bezien in het licht van artikel 3 EVRM. De raadsvrouw zou van Swaab willen weten wat de invloed is van de oplegging van een levenslange gevangenisstraf op de resocialisatiemogelijkheden van verdachte. Verder heeft de raadsvrouw ter zitting van het hof opgemerkt dat naast het onderzoek door Swaab wellicht ook een gedragskundig onderzoek door een psycholoog aangewezen zou zijn, indien en voor zover Swaab dat noodzakelijk acht.
Standpunt van het openbaar ministerie
De advocaten-generaal hebben zich op het standpunt gesteld dat dit verzoek moet worden afgewezen. Het openbaar ministerie stelt voorop dat verdachte geen enkel inzicht heeft gegeven in zijn gedachten en motieven. Over zijn persoonlijke omstandigheden heeft hij nauwelijks iets verklaard en hij heeft niet willen meewerken aan rapportages door de reclassering, een psycholoog en een psychiater. Dit zou tot gevolg hebben dat Swaab slechts in algemene zin antwoord kan geven op de vragen van de verdediging. Ook is Swaab gelet op zijn deskundigheid niet in staat om wat te zeggen over de persoon van verdachte. Daarbij komt dat het opleggen en motiveren van straffen bij uitstek de taak is van de strafrechter. Ook zonder de inzet van Swaab is het hof volgens het openbaar ministerie in staat om de impact van een op te leggen straf op een relatief jonge verdachte in te schatten. Volgens het openbaar ministerie zou een afzonderlijk gedragskundig onderzoek door een psycholoog en/of een psychiater wel aangewezen zijn.
Oordeel van het hof
Het hof begrijpt het verzoek aldus dat Swaab allereerst een rapport zou moeten opstellen en vervolgens daarover bevraagd zou moeten worden. Het hof stelt vast dat het verzoek van de verdediging tot het opstellen van een rapport beoordeeld dient te worden aan de hand van het noodzakelijkheidscriterium.
Het hof begrijpt het verzoek van de raadsvrouw aldus dat zij meer inzicht wenst te verkrijgen in de vraag wat de invloed van de oplegging van een levenslange gevangenisstraf kan zijn op de ontwikkeling van het brein in het algemeen en dat van verdachte in het bijzonder, en ook wat die invloed kan zijn op de resocialisatiemogelijkheden van verdachte. Voor zover de raadsvrouw een algemeen onderzoek door Swaab wenst naar de invloed van een levenslange gevangenisstraf op de ontwikkeling van een jong brein is het hof van oordeel dat niet valt in te zien welk belang verdachte heeft bij een dergelijk onderzoek. Voor zover de raadsvrouw heeft verzocht om Swaab een op verdachte toegespitst onderzoek te laten doen - te weten door hem te laten onderzoeken wat de invloed van een levenslange gevangenisstraf kan zijn op de resocialisatiemogelijkheden van verdachte - overweegt het hof dat op geen enkele wijze is gebleken dat Swaab als neurobioloog over de deskundigheid zou beschikken om dat onderzoek te doen. Het hof is daarom - gelet op de motivering die de raadsvrouw aan voornoemd verzoek ten grondslag heeft gelegd - niet van de noodzaak gebleken om het verzoek om Swaab als deskundige te benoemen en te laten rapporteren en hem over de bevindingen in dat rapport te bevragen, toe te wijzen. Het hof zal dit verzoek daarom afwijzen.
Verdachte heeft eerder niet willen meewerken aan enig gedragskundig onderzoek naar zijn persoonlijkheid. Ook ter zitting van het hof van 18 februari 2020 is gebleken dat verdachte aan een dergelijk onderzoek niet zonder meer wil meewerken. Het hof acht het echter wel wenselijk dat er meer inzicht komt in de persoonlijkheid van verdachte. Gelet hierop acht het hof het ambtshalve noodzakelijk om op de volgende zitting - de zitting van 11 mei 2020 - nader in te gaan op de mogelijkheden voor verdachte om het hof meer inzicht te geven in zijn geestvermogens. Het hof zal verdachte, zijn raadsvrouw en de advocaten-generaal ter zitting van 11 mei 2020 in de gelegenheid stellen om hierover een concreet standpunt in te nemen en hierover van gedachten te wisselen met het hof. Om dit mogelijk te maken, zal het hof de persoonlijke verschijning van verdachte gelasten tegen de nadere zitting van 11 mei 2020.
BESLISSING
Het hof:
Wijst afhet verzoek om [getuige 4] als getuige te horen.
Wijst afhet verzoek van de raadsvrouw om [medeverdachte 2] - een toegewezen onderzoekswens in de zaak tegen de medeverdachte [getuige 7] - ook in de strafzaak van verdachte als getuige te horen.
Wijst afhet verzoek om Swaab als deskundige te benoemen en te bevragen.
Verwijst de zaak naar de raadsheer-commissaris, belast met de behandeling van strafzaken in dit hof teneinde als getuigen te horen:
  • de heer
  • de heer
  • de heer
  • mevrouw
 de heer
[getuige 6] ,geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Marokko), thans verblijvende in [detentie] ;
 de heer
[getuige 7] ,geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] (Marokko), thans verblijvende in [detentie] ;
 de heer
[getuige 8] ,geboren op [geboortedag] 1990 te [geboorteplaats] , wonende te [adres] ;

de heer [medeverdachte 1] ,geboren op [geboortedag] 1977 te [geboorteplaats] (Nederlandse Antillen), thans verblijvende in [detentie] .
Bepaalt dat alle procespartijen zich zullen inspannen om de verblijfplaatsen van [getuige 1] en [getuige 2] te achterhalen en dat zij eventuele nadere informatie hierover zo spoedig mogelijk doorgeven aan het kabinet van de raadsheer-commissaris.
Wijst toehet verzoek om kennis te mogen nemen van het dossier in de zaak [naam dossier] en geeft opdracht aan het openbaar ministerie om de raadsvrouw in de gelegenheid te stellen om dit dossier in te zien.
Schorst het onderzoek ter terechtzitting voor
bepaalde tijd tot 11 mei 2020 te 10.40 uur, welke schorsing in verband met de klemmende reden dat de onderzoekshandelingen naar verwachting niet binnen een maand zullen zijn voltooid, langer is dan één maand doch niet langer dan drie maanden.
Gelast de
persoonlijke verschijningvan verdachte tegen deze nadere terechtzitting.
Beveelt tevens de oproeping van de verdachte tegen dat tijdstip, met tijdige kennisgeving daarvan aan zijn raadsvrouw en de benadeelde partijen.
Aldus gewezen door
mr. G. Dam, voorzitter,
mr. R.H. Koning en mr. A.J. Smit, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mrs. A.C. Jochems en R. Jansen, griffiers,
en op 12 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 12 maart 2020.
Tegenwoordig:
mr. R.H. Koning, voorzitter,
mr. J. van Spanje, advocaat-generaal,
A. Dinzey, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het tussenarrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.