ECLI:NL:GHARL:2020:2259

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
TBS P19/0271
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Beschikking
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Beëindiging terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde met chronische psychiatrische stoornis

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2020 uitspraak gedaan over de terbeschikkingstelling van een terbeschikkinggestelde, geboren in Marokko in 1971. De terbeschikkingstelling was ingesteld na een eerdere uitspraak van de rechtbank Amsterdam, die op 23 juli 2019 de terbeschikkingstelling met een jaar had verlengd. De terbeschikkinggestelde ondergaat een behandeling voor schizofrenie van het paranoïde type en heeft aangegeven dat hij wil dat de terbeschikkingstelling wordt beëindigd. Het hof heeft de terbeschikkingstelling beoordeeld in het licht van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) en de Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz).

Het hof heeft vastgesteld dat de terbeschikkinggestelde voldoende behandeling en begeleiding nodig heeft, maar dat deze ook kan worden voortgezet onder een voorwaardelijke rechterlijke machtiging. De terbeschikkinggestelde werkt mee aan zijn behandeling en gebruikt zijn medicatie trouw. Het hof oordeelt dat de veiligheid van anderen niet langer een verlenging van de terbeschikkingstelling vereist, en dat de huidige zorg en begeleiding ook zonder deze maatregel gewaarborgd kunnen worden.

De beslissing van de rechtbank Amsterdam is vernietigd en de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de terbeschikkingstelling is afgewezen. Het hof concludeert dat de terbeschikkingstelling kan worden beëindigd, omdat de terbeschikkinggestelde in een veilige omgeving kan blijven en de noodzakelijke zorg zal worden voortgezet.

Uitspraak

TBS P19/0271
Beslissing d.d. 27 februari 2020
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[naam terbeschikkinggestelde],
geboren te [geboorteplaats] (Marokko) op [geboortedag] 1971,
verblijvende in [woonlocatie] , onder verantwoordelijkheid van Reclassering Nederland.
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2019, houdende verlenging van de terbeschikkingstelling met een termijn van een jaar.
Het hof heeft gelet op de stukken, waaronder:
  • de uitspraak van het gerechtshof Amsterdam van 16 juni 2010, waarbij de terbeschikkinggestelde werd ontslagen van alle rechtsvervolging en de terbeschikkingstelling met bevel tot verpleging van overheidswege werd opgelegd;
  • de beslissing van de rechtbank Amsterdam van 13 juli 2016, waarbij de verpleging van overheidswege voorwaardelijk werd beëindigd;
  • de pro justitia rapportage van psychiater C.J. van Gestel van 30 maart 2019;
  • het adviesrapport van Reclassering Nederland van 9 mei 2019;
  • het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 19 mei 2019;
  • de vordering van de officier van justitie, ingekomen op 31 mei 2019;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
  • de beslissing waarvan beroep;
  • de akte van beroep van de terbeschikkinggestelde van 30 juli 2019;
  • de aanvullende informatie van Reclassering Nederland van 22 oktober 2019 en 23 oktober 2019;
  • het proces-verbaal van het onderzoek in hoger beroep op 24 oktober 2019;
  • de tussenbeslissing van deze kamer van dit hof van 31 oktober 2019;
  • het voortgangsverslag van Reclassering Nederland van 12 november 2019;
  • de beschikking van de rechtbank Amsterdam, afdeling privaatrecht, van 16 december 2019, houdende verlening van een voorwaardelijke machtiging op grond van de Wet bijzondere opneming in psychiatrische ziekenhuizen (Wet BOPZ) met betrekking tot de terbeschikkinggestelde tot 12 juni 2010;
  • proces-verbaal van het onderzoek in hoger beroep op 30 januari 2020.
Het hof heeft ter zitting van 24 oktober 2019 en 13 februari 2020 gehoord de terbeschikkinggestelde, bijgestaan door zijn raadsman mr. N. Hendriksen, advocaat te Hoorn en de advocaat generaal mr. W.C.J. Stienen. Tevens is gehoord de deskundige mevrouw M.L. van der Wielen, reclasseringswerker bij Reclassering Nederland te Amsterdam.

Overwegingen:

Het standpunt van de terbeschikkinggestelde en zijn raadsman
De terbeschikkinggestelde heeft af en toe nog wel last van stemmen, maar verder gaat het goed met hem. Hij wil dat de terbeschikkingstelling wordt beëindigd. De terbeschikkingstelling is een ultimum remedium. Er is nu een alternatief voor een verlenging van de deze maatregel. De inmiddels verleende voorwaardelijke machtiging op grond van de Wet BOPZ biedt voldoende waarborgen. De terbeschikkinggestelde blijft, ook na beëindiging van de terbeschikkingstelling, ingebed in een veilige omgeving en de huidige zorg zal worden voortgezet. De terbeschikkinggestelde accepteert dat hij de rest van zijn leven zorg nodig zal hebben. Naar verwachting zal de voorwaardelijke rechtelijke machtiging telkens worden verlengd. De raadsman heeft bepleit de terbeschikkingstelling te beëindigen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De terbeschikkinggestelde kan verblijven in [woonlocatie] tot zijn plaatsing in de woonvoorziening [locatie] van [zorgorganisatie] . De wachttijd voor die plaatsing bedraagt waarschijnlijk meerdere jaren. Het is de vraag op basis van welke titel de terbeschikkinggestelde zal worden geplaatst bij de woonvoorziening als de terbeschikkingstelling nu wordt beëindigd en de voorwaardelijke rechterlijke machtiging niet zou worden verlengd totdat die plaatsing is gerealiseerd. Op grond van het verhandelde ter zitting is de advocaat-generaal gerustgesteld dat de terbeschikkinggestelde zonder de huidige titel niet zal terechtkomen in een situatie waarin er niet meer op hem wordt gelet. De voorwaardelijke rechterlijke machtiging waarborgt dat de huidige verzorging van terbeschikkinggestelde wordt vooruitgezet. Daarmee is de veiligheid zo goed mogelijk gewaarborgd. De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot beëindiging van terbeschikkingstelling.
Het oordeel van het hof
Vernietiging
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen, daar het tot een andere beslissing
komt.
Afwijzing van verlengingsvordering
Het hof is anders dan de rechtbank van oordeel dat de veiligheid van anderen dan wel de algemene veiligheid van personen niet langer verlenging van de terbeschikkingstelling vereist. Daartoe overweegt het hof als volgt.
De terbeschikkinggestelde lijdt aan een chronische psychiatrische stoornis, te weten schizofrenie van het paranoïde type. Naar de inschatting van de psychiater G.J. Van Gestel is het recidiverisico op termijn matig. Dit risico wordt overwegend bepaald door de positieve symptomen van de schizofrenie en de lijdensdruk die de terbeschikkinggestelde hiervan ervaart. Hij werkt optimaal mee aan de hem geboden behandeling, begeleiding en aan het risicomanagement om te voorkomen dat de lijdensdruk teveel bij hem oploopt. Het beëindigen van de terbeschikkingstelling heeft geen wezenlijke invloed op het recidiverisico. De terbeschikkinggestelde is immers erg gesteld op het handhaven van de status quo. Hooguit is er een risico dat begeleiders en behandelaars op termijn minder alert reageren op acute symptomen van destabilisatie van de terbeschikkinggestelde, waarmee een situatie kan ontstaan als onmiddellijk voorafgaand aan het indexdelict. Veranderende omstandigheden zullen tot in lengte van jaren (kortdurend, maar acuut) destabiliserend kunnen werken en een beroep doen op alerte en responsieve behandelaars en begeleiders. Het reclasseringstoezicht draagt daaraan niet direct bij. De responsiviteit van behandelaars en begeleiders is de belangrijkste risico reducerende factor. Zowel begeleiders als behandelaars zien de noodzaak ook zonder de onderhavige maatregel responsief te blijven. De behandelaars werken bovendien in een forensisch FACT-team, dat uit de aard van hun doelgroep altijd oog houdt voor de risico’s. Psychiater Van Gestel heeft geadviseerd de mogelijkheden voor de voortzetting van het huidige traject in het kader van een voorwaardelijke rechterlijke machtiging op grond van de Wet BOPZ te onderzoeken en - indien dit mogelijk blijkt te zijn - de terbeschikkingstelling niet langer te verlengen. Dit is eveneens geadviseerd door de reclassering.
Het hof heeft - op grond van de stukken en hetgeen ter zitting van 24 oktober 2019 naar voren is gekomen - in de tussenbeslissing van 31 oktober 2019 overwogen de terbeschikkingstelling te beëindigen, indien tevoren vaststaat dat de terbeschikkinggestelde aansluitend aan die beëindiging op grond van een voorwaardelijke rechterlijke machtiging op grond van de Wet BOPZ in een instelling kan verblijven. Die machtiging is verleend bij beschikking van de rechtbank Amsterdam van 16 december 2019.
De deskundige Van der Wielen heeft ter zitting van 13 februari 2020 verklaard dat de rechterlijke machtiging is verleend onder voorwaarden die onder meer betrekking hebben op het medicatiegebruik van de terbeschikkinggestelde en zijn verblijfplaats. Gelet op een recent overleg van de deskundige met de forensische zorg gaat zij ervan uit dat de voorwaardelijke machtiging telkens zal worden verlengd. De terbeschikkinggestelde zal altijd in zorg moeten blijven. De voorwaarden zijn nodig om dit te waarborgen. De situatie van de terbeschikkinggestelde zal niet veranderen door de beëindiging van de terbeschikkingstelling. [zorgorganisatie] zal hem ook zonder die titel plaatsen. Hij kan ook op basis van een gemeentelijke indicatie in de woonvoorziening verblijven. De deskundige heeft verder verklaard dat het huidige psychiatrische beleid ook zonder de maatregel zal worden voortgezet.
Het hof constateert dat de situatie van de terbeschikkinggestelde feitelijk niet zal veranderen indien zijn behandeling en begeleiding worden voortgezet in het kader van de thans verleende voorwaardelijke rechterlijke machtiging die geldig is tot 12 juni 2010. Het valt te verwachten dat behandeling en begeleiding na die datum zullen worden voortgezet in het kader van een zorgmachtiging op grond van de inmiddels in werking getreden Wet verplichte geestelijke gezondheidszorg (Wvggz). De terbeschikkinggestelde zal - gezien het chronische karakter van zijn stoornis - altijd voldoende behandeling, begeleiding en toezicht op het gebruik van medicatie nodig hebben om de risico's voldoende te beperken. Dit accepteert de terbeschikkinggestelde zelf ook. Hij werkt mee aan de behandeling en begeleiding en hij gebruikt zijn medicatie trouw. Mocht hij in de toekomst niet medicatietrouw blijven of niet langer vrijwillig meewerken aan behandeling en begeleiding dan biedt een civielrechtelijke machtiging voldoende waarborgen om de risico's tot een maatschappelijk aanvaardbaar niveau te beperken. Het hof acht het dan ook verantwoord de terbeschikkingstelling te beëindigen. Daarom zal de verlengingsvordering van de officier van justitie worden afgewezen.

Beslissing

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Amsterdam van 23 juli 2019 met betrekking tot de terbeschikkinggestelde
[naam terbeschikkinggestelde].
Wijst afde vordering van de officier van justitie.
Aldus gedaan door
mr. W.A. Holland als voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. A. van Maanen als raadsheren,
en drs. R.J.A. van Helvoirt en dr. R.A. Graaff als raden,
in tegenwoordigheid van mr. R. Hermans als griffier,
en op 27 februari 2020 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.