ECLI:NL:GHARL:2020:2244

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
16 maart 2020
Zaaknummer
21-005598-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Niet-ontvankelijkheid van de officier van justitie in hoger beroep wegens gebrek aan kennisgeving aan verdachte

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1986 en woonachtig in het buitenland, was niet op de hoogte van het hoger beroep dat door de officier van justitie was ingesteld. Het hof heeft vastgesteld dat de officier van justitie op 19 oktober 2016 tijdig hoger beroep heeft ingesteld, maar dat de betekening van de dagvaarding niet op de juiste wijze heeft plaatsgevonden. Tijdens eerdere zittingen op 24 januari 2018 en 26 maart 2019 is gebleken dat de oproep niet correct was betekend, waardoor de zaak telkens werd aangehouden.

Het hof heeft vervolgens vastgesteld dat er een rechtsgeldige betekening van de oproep in hoger beroep heeft plaatsgevonden, maar dat er geen bewijs is dat de verdachte op de hoogte was van deze betekening. De oproep was wel tijdig betekend aan een medewerker van het openbaar ministerie en er was een afschrift naar het buitenland gestuurd, maar er was geen betekening in persoon op het adres van de verdachte. Gezien deze omstandigheden en de ouderdom van de feiten, heeft het hof besloten dat de officier van justitie niet-ontvankelijk moet worden verklaard in het hoger beroep.

De beslissing van het hof is als volgt: de officier van justitie wordt niet-ontvankelijk verklaard in het hoger beroep, wat betekent dat het hoger beroep niet verder kan worden behandeld.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005598-16
Uitspraak d.d.: 27 februari 2020
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 10 oktober 2016 met parketnummer 18-133914-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] ( [land] ) op [geboortedatum] 1986,
zonder bekende woon- of verblijfplaats hier te lande,
laatstelijk bekend adres van verdachte: [adres] , [plaats] ( [land] ).

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 27 februari 2020.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot niet-ontvankelijkverklaring van de officier van justitie in het ingestelde hoger beroep. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Het hof stelt vast dat de officier van justitie op 19 oktober 2016 tijdig hoger beroep heeft ingesteld. De aanzegging hoger beroep is betekend aan de griffie.
Voorts is tijdens de behandeling van de zaak op 24 januari 2018 en 26 maart 2019 bij dit hof gebleken dat de dagvaarding/oproep voor de betreffende zitting in hoger beroep niet op de juiste wijze was betekend. De zaak is beide keren aangehouden voor onbepaalde tijd teneinde het openbaar ministerie in de gelegenheid te stellen verdachte op de juiste wijze te dagvaarden.
Het hof stelt vast dat thans sprake is van een rechtsgeldige betekening van de oproep in hoger beroep. Deze is tijdig betekend aan een medewerker van het openbaar ministerie. Voorts is een afschrift (vertaald in het Pools) gestuurd naar het adres in [land] en het adres in [land] . Van een betekening in persoon op het adres in [land] of [land] is echter niet gebleken. Verdachte is niet ter terechtzitting verschenen.
Voorgaande betekent dat niet is gebleken dat verdachte op enig moment op de hoogte is geraakt van het door de officier van justitie ingestelde hoger beroep. Na een afweging van alle in deze zaak spelende belangen verbindt het hof hieraan, mede gelet op de ouderdom van de verweten feiten en gelet op de vordering van de advocaat-generaal, de conclusie dat de officier van justitie niet ontvankelijk dient te worden verklaard in het hoger beroep.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de officier van justitie niet-ontvankelijk in het hoger beroep.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. H.J. Deuring en mr. A.H. toe Laer, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Dörholt, griffier,
en op 27 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.