ECLI:NL:GHARL:2020:2202

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
12 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
P19/0409
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht; Penitentiair strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Afwijzing vordering tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 12 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen de beslissing van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 december 2019. De rechtbank had de vordering van de officier van justitie tot verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met 18 maanden toegewezen. De jeugdige, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en het in bezit hebben van kinderporno. Het hof heeft de zaak beoordeeld aan de hand van de relevante stukken, waaronder het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg en het advies van een deskundige. De deskundige adviseerde om de maatregel te verlengen, maar het hof oordeelde dat de feiten niet kunnen worden gekarakteriseerd als misdrijven die gericht zijn tegen de onaantastbaarheid van het lichaam van personen. Het hof vernietigde de beslissing van de rechtbank en wees de vordering van de officier van justitie af, met als gevolg dat de maatregel geacht wordt voorwaardelijk te zijn beëindigd op 29 november 2019.

Uitspraak

PIJ P19/0409
Beslissing d.d. 12 maart 2020
De kamer van het hof als bedoeld in artikel 67 van de Wet op de rechterlijke organisatie heeft te beslissen op het beroep van
[jeugdige],
geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
verblijvende in [kliniek].
Het beroep is ingesteld tegen de beslissing van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 december 2019, inhoudende verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen met 18 maanden.
Het hof heeft gelet op dezelfde stukken als de rechtbank en daarnaast op:
 het proces-verbaal van het onderzoek in eerste aanleg;
 het bericht van selectiefunctionaris [selectiefunctionaris] van de Divisie Individuele Zaken van het ministerie van Justitie en Veiligheid van 5 december 2019;
 de beslissing waarvan beroep;
 de akte van het namens de jeugdige op 10 september 2019 ingestelde beroep;
 de registratiekaart van 3 januari 2020, afkomstig uit het Jeugd Volg Systeem;
 het uittreksel uit de Justitiële Documentatie van 6 januari 2020;
 het vierde perspectiefplan (conceptversie).
Het hof heeft ter zitting van 27 februari 2020 gehoord de jeugdige, bijgestaan door zijn raadsman, mr. I.T.H.L. van de Bergh, advocaat te Maastricht, de advocaat-generaal, mr. J.J.T.M. Pieters. Verder is ter zitting als deskundige gehoord: [deskundige], GZ‑psycholoog en verbonden aan de kliniek

Overwegingen

Het advies van de deskundige
De deskundige heeft het hof geadviseerd de maatregel te verlengen met 18 maanden. De jeugdige heeft een positieve ontwikkeling doorgemaakt, maar lijkt zichzelf te overschatten als het gaat om terugkeer in de vrije samenleving. Die stap zou op dit moment te groot zijn. Een aandachtspunt voor de jeugdige is de omgang met spanning en deze op een gezonde wijze laten afvloeien. Ten slotte is het wenselijk dat de jeugdige zal deelnemen aan een scholings- en trainingsprogramma en dat dit zes maanden zal duren.
Desgevraagd heeft de deskundige naar voren gebracht dat er geen plan is gemaakt voor het geval het hof zal beslissen dat verlenging van de maatregel niet mogelijk is.
Het standpunt van de jeugdige en zijn raadsman
De raadsman heeft bepleit dat het hof de vordering zal afwijzen. Hiertoe is aangevoerd – kort en zakelijk weergegeven – dat verlenging van de maatregel niet mogelijk is, omdat de maatregel niet is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen.
Het standpunt van het openbaar ministerie
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bevestiging van de beslissing van de rechtbank, met verbetering en aanvulling van gronden. Volgens de advocaat-generaal is verlenging van de maatregel wel mogelijk. Hiertoe is aangevoerd – kort en zakelijk weergeven – dat weliswaar in het vonnis waarbij de maatregel is opgelegd, de feiten niet zijn gekwalificeerd als feiten gericht tegen of gevaar opleverend voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen, maar uit bijkomende omstandigheden wel kan worden afgeleid dat de bewezenverklaarde brandstichting (feit 1) als zodanig te gelden heeft.
De advocaat-generaal heeft ter zitting medegedeeld dat het openbaar ministerie rekening houdt met de mogelijkheid dat het hof de vordering van de officier van justitie afwijst en voorbereidingen treft voor de situatie die dan zal ontstaan.
Het oordeel van het hof
Het hof zal de beslissing van de rechtbank vernietigen en de vordering van de officier van justitie afwijzen. Artikel 6:6:31, derde lid, van het Wetboek van Strafvordering houdt in dat verlenging van de maatregel van plaatsing in een inrichting voor jeugdigen slechts mogelijk is indien de maatregel is opgelegd ter zake van een misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Betrokkene is veroordeeld voor – kort gezegd – brandstichting met gemeen gevaar voor goederen en het in bezit hebben van kinderporno. Anders dan de rechtbank is het hof van oordeel dat geen van beide indexdelicten kan worden aangemerkt als misdrijf dat gericht is tegen of gevaar veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Voor beide delicten geldt dat de misdrijven waaronder het bewezenverklaarde is gekwalificeerd niet zonder meer kunnen worden gekarakteriseerd als gedragingen omvattend die onmiskenbaar zijn gericht tegen of gevaar veroorzaken voor de onaantastbaarheid van het lichaam van één of meer personen. Evenmin kunnen feiten of omstandigheden worden vastgesteld waaruit dergelijke gedragingen kunnen worden afgeleid (vgl. Hoge Raad 30 januari 2018, ECLI:NL:HR:2018:116). In het bestreden vonnis leest het hof geen argumenten die aanleiding geven tot een ander oordeel. Het voorgaande brengt mee dat verlenging van de maatregel niet mogelijk is.
De afwijzing van de vordering tot verlenging brengt mee, op grond van artikel 6:2:22, eerste lid, van het Wetboek van Strafvordering, dat de maatregel geacht moet worden voorwaardelijk te zijn beëindigd op 29 november 2019.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigtde beslissing van de rechtbank Limburg, zittingsplaats Roermond, van 9 december 2019 met betrekking tot de jeugdige,
[jeugdige].
Wijstde vordering van de officier van justitie
af.
Aldus gedaan door
mr. M.E. van Wees, voorzitter,
mr. G. Mintjes en mr. J.A.W. Lensing, raadsheren,
drs. A. Vissers en drs. C.J.J.C.M. van Gestel, raden,
in tegenwoordigheid van mr. D. van der Geld, griffier,
en op 12 maart 2020 in het openbaar uitgesproken.
De raden zijn buiten staat deze beslissing mede te ondertekenen.