ECLI:NL:GHARL:2020:2154

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
12 maart 2020
Zaaknummer
200.259.717
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoger beroep over huurbetalingen en vereffenaarschap in vennootschap onder firma

In deze zaak gaat het om een hoger beroep dat is ingesteld door Van Heck Euro Plan B.V. tegen Blok Techniek B.V. over huurbetalingen en het vereffenaarschap van een vennootschap onder firma (vof). Blok is sinds 1 augustus 2014 huurder van een bedrijfspand dat werd geëxploiteerd door de vof Twintig-Twintig, waarvan Van Heck en Triple-A Holding B.V. de vennoten zijn. Na het ontdekken van ontbrekende huurbetalingen heeft Triple-A Holding B.V. de vof opgezegd, wat door Van Heck werd geaccepteerd. Van Heck, als vereffenaar van de vof, vorderde in deze procedure de contractuele boete en rente over de te late huurbetalingen van Blok. De kantonrechter had deze vordering afgewezen, omdat het beroep op de boetebepaling in de ROZ-voorwaarden naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar werd geacht.

In hoger beroep betoogt Van Heck dat de kantonrechter onterecht heeft geoordeeld over de toepassing van artikel 6:248 lid 2 BW. Het hof oordeelt dat Blok, als huurder, op redelijke gronden kon twijfelen aan wie als vereffenaar bevrijdend kon betalen, en dat de opschorting van de huurbetalingen door Blok gerechtvaardigd was. Het hof bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter en wijst de vordering van Van Heck af, waarbij het hof ook de proceskosten aan Van Heck oplegt. De beslissing van het hof is uitvoerbaar bij voorraad.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Arnhem
afdeling civiel recht, handel
zaaknummer gerechtshof 200.259.717
(zaaknummer rechtbank Gelderland 7086653)
arrest van 10 maart 2020
in de zaak van
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Van Heck Euro Plan B.V.,
gevestigd te Scherpenzeel,
appellante,
in eerste aanleg: eiseres,
hierna: Van Heck,
advocaat: mr. J.J.H. Post,
tegen:
de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid
Blok Techniek B.V.,
gevestigd te Scherpenzeel,
geïntimeerde,
in eerste aanleg: gedaagde,
hierna: Blok,
advocaat: mr. C.J. van Dijk.

1.Het verloop van het geding in eerste aanleg en in hoger beroep

Voor het geding in eerste aanleg verwijst het hof naar de inhoud van de vonnissen van
19 september 2018 en 20 februari 2019 die de kantonrechter te Arnhem (rechtbank Gelderland) heeft gewezen.
1.1
Het verloop van de procedure in hoger beroep blijkt uit:
- de dagvaarding in hoger beroep van 17 mei 2019,
- de memorie van grieven (met producties),
- de memorie van antwoord (met 1 productie).
1.2
Vervolgens heeft het hof arrest bepaald.

2.De beoordeling van het hoger beroep

2.1
Het gaat in dit geding kort samengevat om het volgende. Blok is vanaf 1 augustus 2014 huurder van een bedrijfspand te Scherpenzeel. Dit bedrijfspand werd geëxploiteerd door de vennootschap onder firma Twintig-Twintig (hierna: de vof). Deze vof had tot doel de exploitatie van één of meer onroerende zaken. De vennoten daarvan waren Van Heck en Triple-A Holding B.V. die ieder voor de helft van het pand gerechtigd zijn. De vennoten zijn houdstermaatschappijen waarvan respectievelijk mevrouw [A] en de heer [B] de bestuurders zijn. Het echtpaar [A] en de heer [B] kennen elkaar al heel lang en zijn zakelijk vanaf 1999 verbonden.
2.2
Blok is een werkmaatschappij van Triple-A Holding B.V. In 2016 heeft Triple-A Holding B.V. in de administratie van de vof ontbrekende huurbetalingen van en verrekeningen met dochtervennootschappen van Van Heck ontdekt. Dat heeft haar aanleiding gegeven om de vof bij brief van 6 april 2016 door opzegging te beëindigen. In de beëindiging heeft Van Heck berust.
2.3
In de vennootschapsakte staat dat Van Heck in beginsel de vereffenaar is bij ontbinding van de vof en de vof mag voortzetten. Triple-A Holding B.V. heeft het vereffenaarschap van Van Heck echter betwist vanwege het - volgens haar - niet integer handelen van Van Heck. Naast de ontbrekende huurbetalingen en verrekeningen heeft mevrouw [A] op 12 april 2016 nog een bedrag van ruim € 40.000 overgemaakt aan een dochtervennootschap van Van Heck waarvoor volgens Triple-A Holding B.V. geen rechtsgrond was. Blok heeft daarop de huur vanaf 1 mei 2016 niet meer betaald.
2.4
Triple-A Holding B.V., Blok en de vof in liquidatie hebben Van Heck, haar werkmaatschappijen en het echtpaar [A] gedagvaard. In een tussenvonnis van de rechtbank Gelderland van 20 juni 2018 heeft de rechtbank - niet bij dictum - beslist dat Van Heck de vereffenaar van de vof is, de voortzetter van de activiteiten van de vof zal zijn en het bedrijfspand mag exploiteren. In die procedure vorderde Van Heck ook nog huurpenningen van Blok, maar omdat zij in die procedure niet in hoedanigheid van vereffenaar optrad, heeft de rechtbank die vordering in het tussenvonnis niet toewijsbaar geoordeeld. Blok heeft na het wijzen van het tussenvonnis op 28 juni 2018 de achterstallige huurpenningen tot een bedrag van € 258.942,14 voldaan.
2.5
In dit geding vordert Van Heck als vereffenaar van de vof primair de contractuele boete over de te late huurbetalingen en subsidiair de contractuele rente daarover. De kantonrechter heeft geoordeeld dat het beroep van Van Heck op de boetebepaling in de ROZ-voorwaarden bij de huurovereenkomst naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid onaanvaardbaar is. De vordering Van Heck is afgewezen en zij is veroordeeld in de proceskosten.
2.6
Van Heck betoogt in hoger beroep dat de kantonrechter op onjuiste, dan wel te weinig zwaarwegende gronden toepassing heeft gegeven aan artikel 6:248 lid 2 BW. De kantonrechter heeft de verschillende verweren van Blok betrokken bij haar oordeel over artikel 6:248 lid 2 BW. De grieven keren zich tegen de verschillende onderdelen van die beoordeling. Het hof ziet aanleiding om eerst in te gaan op grief IV.
2.7
In dit geding betrekken partijen heel wat feiten en omstandigheden die vooral spelen tussen Van Heck en Triple-A Holding B.V. en de afwikkeling van de vof betreffen. De rechtsverhouding die hier aan de orde is, is alleen de huurverhouding tussen Blok en Van Heck als vereffenaar van de vof. Blok heeft aangevoerd dat zij met een beroep op artikel 6:37 BW haar betalingsverplichtingen heeft opgeschort, omdat zij op redelijke gronden kon twijfelen aan wie als vereffenaar of (toekomstig) eigenaar bevrijdend kon betalen.
2.8
Na de ontbinding van een vennootschap onder firma betaalt een schuldenaar in beginsel bevrijdend aan de deelgenoten van de gemeenschap gezamenlijk. Als er een beheersregeling is, zoals hier, neemt de vereffenaar de prestaties aan de gemeenschap in ontvangst (artikel 3:170 lid 2 BW). De vereffenaar van de gemeenschap is in dit geval dan ook bij uitsluiting degene aan wie bevrijdend betaald kan worden. Van Heck was weliswaar volgens de vennootschapsakte
in beginselde vereffenaar, maar het recht daarop werd door de andere vennoot, Triple-A Holding B.V., gemotiveerd betwist en daarover is een procedure gevoerd. Gedurende de betwisting en de procedure heeft Blok de huurbetalingen ingehouden. Op het moment dat voor haar duidelijk was wie de vereffenaar was, heeft Blok de huurpenningen alsnog aan de vereffenaar voldaan.
2.9
Van Heck voert hiertegen aan dat het een flauw verweer is omdat Blok wist op welke rekening zij moest betalen, namelijk het rekeningnummer van de vof. Daarmee miskent Van Heck dat na het einde van de vof de betaling alleen bevrijdend in handen van de vereffenaar kan geschieden. Wie dat was, was een geschilpunt. Dat Blok desondanks niet redelijkerwijs mocht twijfelen aan wie de vereffenaar was, heeft Van Heck onvoldoende toegelicht. De omstandigheid dat de bestuurder van Blok, Triple-A Holding B.V., degene was het vereffenaarschap van Van Heck betwistte, maakt niet dat Blok, als huurder, niet te goeder trouw was als bedoeld in artikel 3:11 BW in samenhang met 6:37 BW. Verder heeft Van Heck aangevoerd dat Blok het huurgenot heeft ontvangen. Dat klopt, maar dat staat aan haar opschortingsbevoegdheid niet in de weg. De opschorting van artikel 6:37 BW vereist tot slot geen tegenvordering, zodat ook dat verweer faalt.
2.1
Artikel 18 lid 1 van de toepasselijke ROZ-bepalingen verhindert een beroep op artikel 6:37 BW ook al niet. Het verbod op opschorting in dat artikellid ziet naar zijn aard op een verbod op opschorting ter verrekening met een – vermeende – tegenvordering op de verhuurder. Opschorting omdat niet duidelijk is wie de verhuurder is, staat daarbuiten.
2.11
Door de opschorting op grond van artikel 6:37 BW komt de schuldenaar, Blok, niet in verzuim. Daarom is er geen grondslag voor de gevorderde boete en contractuele rente. De kantonrechter heeft de vordering dus terecht afgewezen, zij het deels op andere gronden.
2.12
Van Heck heeft nog een verklaring voor recht gevorderd dat Blok de huurbetalingen per 1 augustus 2018 tijdig, dat wil zeggen uiterlijk de eerste dag van de maand, dient te voldoen. In grief VII keert zij zich tegen de afwijzing ervan. Dit omdat Blok de maandtermijnen vanaf juli 2018 wel eens één of enkele dagen na de eerste van de maand heeft voldaan. Het hof ziet geen grond de vordering alsnog toe te wijzen. De verplichting tijdig te betalen volgt rechtstreeks uit de huurovereenkomst en alleen al daarom is er geen belang bij de verklaring voor recht. De overschrijding van de betalingstermijn met enkele dagen – die te wijten kan zijn aan verwerking in het betalingsverkeer – vindt het hof daarnaast een onvoldoende belang.
2.13
De overige grieven, stellingen en verweren zal het hof niet bespreken. De bespreking daarvan maakt de beslissing namelijk niet anders.
Slotsom
2.14
Het hoger beroep faalt. Als de in het ongelijk te stellen partij zal het hof Van Heck in de kosten van het hoger beroep veroordelen. De kosten voor de procedure in hoger beroep aan de zijde van Blok zullen worden vastgesteld op € 5.382 aan griffierecht en op € 3.161 aan salaris advocaat (1 punt x tarief V).

3.De beslissing

Het hof, recht doende in hoger beroep:
bekrachtigt het vonnis van de kantonrechter te Arnhem (rechtbank Gelderland) van
20 februari 2019;
veroordeelt Van Heck in de kosten van het hoger beroep, tot aan deze uitspraak aan de zijde van Blok vastgesteld op € 5.382 voor griffierecht en op € 3.161 voor salaris advocaat overeenkomstig het liquidatietarief;
verklaart dit arrest voor zover het de hierin vermelde proceskostenveroordeling betreft uitvoerbaar bij voorraad.
Dit arrest is gewezen door mrs. I.A. Katz-Soeterboek, Th.C.M. Willemse en M. Schoemaker en is in tegenwoordigheid van de griffier in het openbaar uitgesproken op 10 maart 2010.