ECLI:NL:GHARL:2020:214

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
7 januari 2020
Publicatiedatum
13 januari 2020
Zaaknummer
200.266.239/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Uithuisplaatsing van een minderjarige bij de vader na bezwaren van de moeder

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep over de uithuisplaatsing van een minderjarige, geboren in 2012, bij zijn vader. De moeder, verzoekster in hoger beroep, was het niet eens met de eerdere beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, die op 12 september 2019 een machtiging tot uithuisplaatsing had verleend op verzoek van de gecertificeerde instelling Stichting Jeugdbescherming Overijssel. De moeder voerde aan dat zij beter voor de minderjarige kon zorgen en dat de rapportage van de GI onvoldoende was om een uithuisplaatsing te rechtvaardigen. De vader, die de minderjarige had erkend, voerde verweer en verzocht het hof om het hoofdverblijf van de minderjarige bij hem te bepalen.

Het hof heeft vastgesteld dat de minderjarige sinds 26 mei 2016 onder toezicht staat van de GI en dat er geen verbetering in zijn situatie was gekomen, ondanks hulpverlening. De moeder had de strijd tussen haar en de vader niet kunnen weghouden van de minderjarige, wat leidde tot loyaliteitsproblemen. Het hof oordeelde dat de situatie bij de moeder onhoudbaar was en dat de uithuisplaatsing bij de vader noodzakelijk was om verdere schade aan de minderjarige te voorkomen. De vader had meer mogelijkheden en ruimte om voor de minderjarige te zorgen, en de overplaatsing was goed verlopen. Het hof heeft de verzoeken van de moeder om de beschikking te vernietigen en om een nader deskundigenonderzoek te gelasten afgewezen, en bekrachtigde de eerdere beschikking van de kinderrechter.

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.266.239/01
(zaaknummer rechtbank Overijssel C/08/237195 / JE RK 19-1627)
beschikking van 7 januari 2020
inzake
[verzoekster],
wonende te [A] ,
verzoekster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. C.A.F. Schoemaker te Deventer,
en
de gecertificeerde instelling
Stichting Jeugdbescherming Overijssel,
locatie Zwolle,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de GI.
Als overige belanghebbende is aangemerkt:
[de vader],
wonende te [B] ,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. P.W.E. Hoezen te Winterswijk.

1.Het geding in eerste aanleg

Het hof verwijst voor het geding in eerste aanleg naar de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 12 september 2019, uitgesproken onder voormeld zaaknummer.

2.Het geding in hoger beroep

2.1
Het verloop van de procedure blijkt uit:
- het beroepschrift tevens verzoek tot schorsing met productie(s), ingekomen op
17 september 2019;
- een journaalbericht van mr. Schoemaker van 3 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Schoemaker van 9 oktober 2019 met productie(s);
- een brief van de raad voor de kinderbescherming van 11 oktober 2019;
- de beschikking van het hof van 22 oktober 2019 op het verzoek van de moeder tot schorsing;
- het verweerschrift van de GI van 24 oktober 2019 met productie(s);
- het verweerschrift van de vader tevens zelfstandig verzoek van 25 oktober 2019 met productie(s);
- twee journaalberichten van mr. Schoemaker van 30 oktober 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Schoemaker van 14 november 2019;
- een journaalbericht van mr. Schoemaker van 27 november 2019 met productie(s);
- het verweerschrift van de moeder op het zelfstandig verzoek van de vader van 27 november 2019 met productie(s);
- het verweerschrift van de GI op het zelfstandig verzoek van de vader van 17 december 2019 met productie(s).
2.2
Met instemming van partijen en zoals als mogelijkheid besproken op de zitting van 7 oktober 2019 in verband met het verzoek van de moeder tot schorsing heeft geen mondelinge behandeling plaatsgevonden en doet het hof op basis van de schriftelijke stukken uitspraak.

3.De feiten

3.1
Uit de in 2014 verbroken relatie tussen de ouders is [in] 2012 [de minderjarige] (verder te noemen: [de minderjarige] ) geboren. De vader heeft [de minderjarige] erkend. [de minderjarige] woonde bij zijn moeder in [A] .
3.2
In 2017 zijn de ouders gezamenlijk belast met het ouderlijk gezag over [de minderjarige] .
3.3
[de minderjarige] staat onder toezicht van de GI sinds 26 mei 2016, laatstelijk verlengd tot
26 mei 2020.
3.4
Bij de bestreden beschikking heeft de kinderrechter op verzoek van de GI machtiging verleend tot uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de gezaghebbende vader, met ingang van 10 september 2019 tot het einde van de ondertoezichtstelling, te weten tot 26 mei 2020 en deze beschikking uitvoerbaar bij voorraad verklaard.
3.5
[de minderjarige] is na de bestreden beschikking op 27 september 2019 bij de vader geplaatst in [B] . Hij gaat daar ook naar school.

4.De omvang van het geschil

4.1
De moeder is met één grief in hoger beroep gekomen van de beschikking van 12 september 2019. Deze grief beoogt het geschil in volle omvang aan de orde te stellen. De moeder verzoekt het hof primair de bestreden beschikking te vernietigen en (naar het hof begrijpt:) opnieuw rechtdoende het verzoek van de GI (alsnog) af te wijzen. Subsidiair verzoekt de moeder het hof (naar het hof begrijpt:) een nader deskundigenonderzoek te gelasten.
4.2
De GI voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen.
4.3
De vader voert verweer en verzoekt het hof het hoger beroep van de moeder af te wijzen. Ook heeft de vader bij zelfstandig verzoek het hof verzocht het hoofdverblijf van [de minderjarige] bij hem te bepalen.
4.4
De moeder voert verweer tegen het zelfstandig verzoek van de vader in hoger beroep en verzoekt het hof (primair) de vader niet-ontvankelijk te verklaren in dat verzoek dan wel (subsidiair) dat verzoek af te wijzen.
4.5
De GI verzoekt het hof het zelfstandig verzoek van de vader toe te wijzen.

5.Standpunten verzoekster en belanghebbenden

Standpunt van de moeder
5.1
De moeder is het niet eens met de machtiging uithuisplaatsing. Zij is van mening dat zij beter dan de vader voor [de minderjarige] kan zorgen. [de minderjarige] heeft het Klinefelter syndroom en deze ziekte heeft verstrekkende gevolgen die niet zijn meegewogen. Het probleem van het overgewicht van [de minderjarige] was door de moeder inmiddels goed opgepakt. De rapportage van de GI waarop de GI het verzoek tot uithuisplaatsing baseert vindt de moeder een onvoldoende zorgvuldig onderzoek waarop niet een uithuisplaatsing gebaseerd mag worden. De vader heeft in verband met zijn werk onvoldoende tijd voor [de minderjarige] en er is onvoldoende netwerk bij vader om dat op te vangen. Niet duidelijk is of de vader wel voldoende opvoedingsvaardigheden heeft. Hij stond in het verleden niet open voor hulpverlening voor hemzelf of bij de opvoeding van [de minderjarige] . De moeder zet haar vraagtekens bij het nu door de vader accepteren van ouderbegeleiding en therapie voor [de minderjarige] . Het hoofdverblijf kan door de vader niet voor het eerst in hoger beroep worden verzocht, subsidiair vindt de moeder dat het in het belang is van [de minderjarige] dat hij bij haar hoofdverblijfplaats houdt en is het verzoek voorbarig omdat [de minderjarige] nog maar kort bij de vader verblijft.
Standpunt van de GI
5.2
[de minderjarige] heeft vanwege het Klinefelter Syndroom meer dan een gemiddeld kind duidelijkheid en stabiliteit nodig in zijn leven. Voor [de minderjarige] is daarnaast belangrijk de aanpak van zijn ernstig overgewicht en contact met zijn beide ouders. Sinds mei 2016 is meermalen aangegeven naar de ouders dat, indien er geen of onvoldoende verbetering in de situatie van [de minderjarige] zou komen, hij uithuisgeplaatst zou moeten worden. Nu hierin ondanks hulpverlening inderdaad geen verbetering is gekomen en de situatie juist is verslechterd - zo is er een forse gewichtstoename geweest voorafgaand aan de uithuisplaatsing - heeft de GI gekozen voor overplaatsing van [de minderjarige] naar de vader omdat bij de vader [de minderjarige] de beste kans heeft voor verbetering in zijn situatie. Ook heeft de GI de verwachting dat de vader zich het meest wil inzetten voor samenwerking tussen de ouders en contact tussen [de minderjarige] en de andere ouder. De moeder heeft zich teruggetrokken uit eerder ingezette systeemtherapie (met focus op parallel ouderschap). Er zijn aan de vader duidelijke voorwaarden gesteld en afspraken met hem gemaakt. Bij niet nakomen zal [de minderjarige] in een neutraal pleeggezin worden geplaatst.
Sinds 27 september 2019 woont [de minderjarige] bij de vader. Er is een duidelijk verblijfsschema. [C] wordt ingezet voor thuisobservatie. De vader laat zien het contact tussen [de minderjarige] en de moeder te stimuleren en stelt zich open voor hulpverlening in de thuissituatie.
[de minderjarige] zit klem tussen de ouders en heeft loyaliteitsproblemen. De moeder kon de strijd die zij met de vader had niet bij [de minderjarige] weghouden. De GI heeft vastgesteld dat het contact tussen de vader en [de minderjarige] ontspannen is en dat [de minderjarige] het fijn vindt bij de vader. [de minderjarige] heeft een goede start gemaakt op zijn nieuwe school en wordt daar goed opgevangen. De GI zal goed volgen of de situatie van [de minderjarige] bij de vader goed genoeg is.
Standpunt van de vader
5.3
De vader is van mening dat [de minderjarige] het best bij hem kan blijven wonen. Er is al veel jaren strijd tussen de ouders; strijd over de omgangsregeling en de gewichtsproblemen van [de minderjarige] verergeren bij de moeder. De moeder wantrouwt de vader en geeft hem de schuld van problemen van [de minderjarige] , ook van de gewichtstoename. De opvoedingssituatie bij de moeder was onveilig voor [de minderjarige] en de moeder gaf [de minderjarige] onvoldoende ruimte voor contact met zijn vader.

6.De motivering van de beslissing

Zelfstandig verzoek hoofdverblijf
6.1
Het hof zal de vader in dit verzoek niet-ontvankelijk verklaren. De vader heeft in eerste aanleg geen zelfstandig verzoek gedaan en kan dit volgens artikel 362 Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering niet voor het eerst in hoger beroep doen.
Machtiging uithuisplaatsing
6.2
Het hof zal de bestreden beschikking bekrachtigen. De rechtbank heeft naar het oordeel van het hof deze beschikking op goede gronden gegeven, het hof neemt de overwegingen van de rechtbank na eigen onderzoek hierbij over en voegt het volgende hieraan toe:
[de minderjarige] is een jongen van 7 jaar met lichamelijke en gewichtsproblematiek die al ruim 5 jaar last heeft van de strijd tussen zijn ouders. De ouders hebben geen vertrouwen in elkaar, komen niet tot samenwerking, ook niet met hulpverlening. [de minderjarige] zit klem tussen de ouders en heeft loyaliteitsproblemen. Hij heeft het gevoel dat hij moet kiezen tussen de ouders. Deze strijd dreigde uit te lopen in een (mogelijk totale) verwijdering tussen [de minderjarige] en de vader. De moeder gaf [de minderjarige] geen ruimte om het fijn te vinden bij zijn vader. Zij bleef op allerlei gebieden beschuldigingen uiten naar de vader en hem een ongeschikte verzorger/opvoeder vinden.
Andersom heeft de vader evenmin vertrouwen in de moeder en haar opvoedingsmogelijkheden. De GI heeft tijdens de ondertoezichtstelling allerlei hulp ingezet zonder enig resultaat. Ook werd ouders voorgehouden dat bij onvoldoende verbetering [de minderjarige] uithuisgeplaatst zou moeten worden omdat de situatie schadelijk voor hem was. En die verbetering kwam maar niet. In de periode voorafgaand aan de uithuisplaatsing werd de situatie voor [de minderjarige] zelfs slechter. Zowel waar het de contacten met de vader betrof als ook het ernstig overgewicht van [de minderjarige] (een sterke toename in korte tijd).
De moeder heeft allerlei bezwaren tegen de rapportage voorafgaand aan het verzoek tot machtiging uithuisplaatsing. Het hof merkt hierover op dat wat hiervan zij, er een meer en ook verder in tijd teruggaande rapportage over de situatie rond [de minderjarige] in dit dossier zit en dat het hof uit deze rapportage duidelijk is geworden dat de situatie voor [de minderjarige] al lange tijd onhoudbaar, zeer schadelijk en als een vorm van kindermishandeling aan te merken was en dat er ingegrepen moest worden om verdere schade voor [de minderjarige] te voorkomen. Dat de GI hierbij heeft gekozen voor plaatsing bij de vader en (nog) niet een neutraal pleeggezin acht het hof begrijpelijk vanuit het belang van [de minderjarige] . De vader is voor [de minderjarige] vertrouwd, hij is gehecht aan de vader en de woonplek is ook vertrouwd voor [de minderjarige] . De vader lijkt meer dan de moeder ruimte en mogelijkheden te hebben voor:
- een ontwikkeling naar meer rust in de situatie van [de minderjarige]
- het contact tussen [de minderjarige] en zijn moeder
- het (met hulpverlening) verbeteren van de samenwerking tussen de ouders
- een adequate aanpak van het overgewicht van [de minderjarige] .
De GI heeft hierin een duidelijk traject met voorwaarden naar de vader uitgezet om te volgen of de verbeteringen bij de vader daadwerkelijk plaatsvinden. Tot nu toe werkt de vader mee.
De overplaatsing van [de minderjarige] op 27 september 2019 is goed verlopen en [de minderjarige] heeft zijn draai op de nieuwe school gevonden.
Contra-expertise ex artikel 810a Wetboek van Burgerlijke Rechtsvordering
6.3
De moeder heeft subsidiair verzocht een nader deskundigenonderzoek te gelasten in verband met de beslissing over de uithuisplaatsing van [de minderjarige] bij de vader. Het hof zal dit verzoek afwijzen nu een dergelijk onderzoek naar het oordeel van het hof naar verwachting niet afgerond zal zijn voor 26 mei 2020 en dus niet zal kunnen leiden tot een andere beslissing over de machtiging uithuisplaatsing die tot 26 mei 2020 loopt. Afgezien daarvan acht het hof een dergelijk onderzoek in strijd met zwaarwegende belangen van [de minderjarige] die zoals hierboven beschreven kwetsbaar is en al veel onrust, onveiligheid en onduidelijkheid heeft meegemaakt in zijn leven. Het is juist van belang voor [de minderjarige] dat aan die situatie een einde komt en hij in een rustfase komt waarin hij kan toekomen aan zijn ontwikkeling. Een onderzoek als verzocht zou hiermee in strijd zijn en weer onrust geven.

7.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, zal het hof beslissen als na te melden.

8.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
verklaart de vader niet-ontvankelijk in zijn zelfstandig verzoek;
bekrachtigt de beschikking van de kinderrechter in de rechtbank Overijssel, zittingsplaats Zwolle, van 12 september 2019;
wijs het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. M.P. den Hollander, J.G. Idsardi en
A.W. Beversluis, bijgestaan door mr. H.B. Fortuyn als griffier, en is op 7 januari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.