ECLI:NL:GHARL:2020:2093

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
10 maart 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
21-006867-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Medeplegen van identiteitsfraude met gebruik van persoonsgegevens voor betalingscontract

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 10 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte, geboren in 1996, heeft samen met een medeverdachte opzettelijk en wederrechtelijk gebruik gemaakt van de identiteitsgegevens van een aangeefster. Dit gebeurde door haar persoonsgegevens, waaronder het BSN-nummer, te gebruiken voor een betalingscontract bij een tankstation. De verdachte heeft hoger beroep ingesteld tegen een eerdere veroordeling tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren voorwaardelijk.

Tijdens de zitting op 25 februari 2020 heeft het hof de zaak behandeld. De advocaat-generaal vorderde een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, maar het hof heeft uiteindelijk besloten om de verdachte een taakstraf van 40 uren op te leggen, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Het hof heeft het eerdere vonnis vernietigd en opnieuw recht gedaan, omdat het tot een andere strafoplegging kwam.

De verdachte heeft ter zitting betoogd dat zij niet wist dat haar medeverdachte gebruik maakte van de gegevens van de aangeefster. Het hof heeft echter geoordeeld dat het bewijs, waaronder verklaringen van de medeverdachte en camerabeelden, voldoende is om opzet aan te nemen. De verdachte heeft tegenstrijdige verklaringen afgelegd, wat haar geloofwaardigheid ondermijnt. Het hof heeft vastgesteld dat de verdachte samen met haar medeverdachte opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van de identiteitsgegevens van de aangeefster, waardoor deze benadeeld is geraakt. De verdachte is uiteindelijk veroordeeld tot een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006867-18
Uitspraak d.d.: 10 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 november 2018 met parketnummer 16-237327-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres]

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 25 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte ter zake van het ten laste gelegde tot een taakstraf van 80 uren, subsidiair 40 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en haar raadsvrouw,
mr. D.W.M. van Erp, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Verdachte is bij vonnis van de politierechter in de rechtbank Midden-Nederland van 30 november 2018 ter zake van – kort gezegd – het misbruiken van de persoonsgegevens van een ander veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, waarvan 40 uren, subsidiair 20 dagen hechtenis, voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg – tenlastegelegd dat:
zij op of omstreeks 14 augustus 2016 in [plaats] , in elk geval in het arrondissement Midden-Nederland, tezamen en in vereniging met een ander, althans alleen, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten [slachtoffer] , heeft gebruikt, immers heeft verdachte en/of haar mededader deze persoonsgegevens ingevuld en/of opgeschreven op een betalingscontract van het Esso tankstation, met het oogmerk om haar identiteit te verhelen en/of de identiteit van de ander te verhelen en/of te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Door de verdediging is ter zitting in hoger beroep vrijspraak bepleit. Hiertoe is aangevoerd dat verdachte niet wist dat haar medeverdachte bij het tanken gebruik maakte van de gegevens van aangeefster [slachtoffer] , zodat niet kan worden bewezen dat verdachte opzettelijk heeft gehandeld.
Het hof is van oordeel dat het door en namens verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen. Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt daarbij in het bijzonder het volgende.
Uit de aangifte van [slachtoffer] volgt dat zij op 11 augustus 2016 haar ID-kaart aan verdachte heeft gegeven. Toen zij even later bij een politiecontrole merkte dat zij haar ID-kaart niet meer had, heeft zij verdachte via WhatsApp gevraagd haar ID-kaart zo snel mogelijk terug te geven. Op 14 augustus 2016 lag haar ID-kaart met een roze formulier (inhoudende: een contract met daarop haar persoonsgegevens en BSN-nummer en de betaalverplichting ad
€ 71,96 plus € 6,- boete voor getankte benzine) afkomstig van de Esso te [plaats] op haar deurmat. Op de camerabeelden herkent zij verdachte als degene die de spullen in de brievenbus stopt.
Verdachte ontkent niet dat zij de ID-kaart van aangeefster in haar bezit heeft gehad, dat zij deze aan haar vriendin [medeverdachte] heeft gegeven en dat [medeverdachte] bij de Esso heeft getankt terwijl zij noch [medeverdachte] geld had, maar zij stelt dat zij niet wist dat [medeverdachte] voor de betaling gebruik heeft gemaakt van de gegevens van [slachtoffer] .
Vooropgesteld wordt dat verdachte tegenover de politie, de politierechter en het hof tegenstrijdige verklaringen heeft afgelegd. Verdachte verklaart onder meer wisselend over het WhatsApp-gesprek dat zij met aangeefster zou hebben gevoerd, alsook over haar betrokkenheid bij het deponeren van de spullen in de brievenbus. Desgevraagd kan verdachte het hof niet uitleggen waarom haar verklaring tegenover de politie over verschillende WhatsApp-contacten tussen haar en aangeefster niet overeenkomt met de verklaring die verdachte daarover aflegt bij het hof. Dit doet afbreuk aan de geloofwaardigheid van verdachtes ontkenning.
Daar komt bij de voor verdachte belastende verklaring van de medeverdachte, (toenmalige) vriendin [medeverdachte] . Medeverdachte [medeverdachte] heeft onder meer verklaard dat verdachte als enige de telefoon gebruikte, dat verdachte het Whatsapp-contact met [slachtoffer] onderhield, dat zij en verdachte in [plaats] hebben getankt terwijl zij geen geld bij zich hadden, dat zij de ID-kaart van [slachtoffer] van verdachte heeft gekregen, dat zij toen met de ID-kaart van [slachtoffer] een bon hebben ingevuld en dat dit verdachtes idee was. Het hof ziet geen reden om te twijfelen aan deze verklaring. De verklaring is gedetailleerd en vindt steun in ander bewijs, zoals de weergave van het WhatsApp-gesprek en de camerabeelden, alsook deels in de eigen verklaring van verdachte. Er zijn geen aanwijzingen dat de getuige [medeverdachte] de schuld op verdachte afschuift, te meer nu de getuige met haar verklaring ook zichzelf belast.
Op grond van het voorgaande stelt het hof vast dat verdachte op 14 augustus 2016 samen met haar medeverdachte opzettelijk en wederrechtelijk gebruik heeft gemaakt van de identiteitsgegevens van aangeefster [slachtoffer] door haar gegevens op het betalingscontract van de Esso in te vullen. Verdachte en haar medeverdachte hebben de persoonsgegevens bewust gebruikt zodat zij zonder te betalen konden tanken en [slachtoffer] voor de kosten zou opdraaien.
Het hof acht wettig en overtuigend bewezen dat verdachte zich samen met haar medeverdachte [medeverdachte] schuldig heeft gemaakt aan het ten laste gelegde.
Het verweer wordt verworpen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
zij op 14 augustus 2016 in [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander, opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander te weten [slachtoffer] , heeft gebruikt, immers hebben verdachte en haar mededader deze persoonsgegevens ingevuld op een betalingscontract van het Esso tankstation, met het oogmerk om de identiteit van de ander te misbruiken, waardoor enig nadeel kon ontstaan.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk en wederrechtelijk identificerende persoonsgegevens, niet zijnde biometrische persoonsgegevens, van een ander gebruiken met het oogmerk om de identiteit van een ander te misbruiken, waardoor uit dat gebruik enig nadeel kan ontstaan.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 14 augustus 2016 in [plaats] samen met een ander schuldig gemaakt aan identiteitsfraude door de persoonsgegevens, waaronder het BSN-nummer, van aangeefster [slachtoffer] te gebruiken voor een betalingscontract met de Esso, het zogenaamd ‘tanken op de pof’. Als gevolg hiervan kreeg [slachtoffer] de benzinerekening van ruim € 70,- gepresenteerd. Door haar handelen heeft verdachte misbruik gemaakt van het vertrouwen dat in het algemeen nodig is om een dergelijke dienstverlening mogelijk te maken.
Uit het verdachte betreffend uittreksel Justitiële Documentatie d.d. 27 januari 2020 blijkt dat verdachte niet eerder is veroordeeld wegens strafbare feiten.
Alles afwegende, ook gelet op de destijds nog jeugdige leeftijd van verdachte, acht het hof de oplegging van een taakstraf van 40 uren, waarvan 20 uren voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren, passend en geboden. De voorwaardelijke straf dient als stok achter de deur, om herhaling te voorkomen. Voor oplegging van een geheel voorwaardelijke taakstraf of een geldboete zoals verzocht door de raadsvrouw, ziet het hof vanwege de ernst van het feit geen ruimte.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 22c, 22d en 231b van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
40 (veertig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
20 (twintig) dagen hechtenis.
Bepaalt dat een gedeelte van de taakstraf, groot
20 (twintig) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
10 (tien) dagenhechtenis, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van de proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Aldus gewezen door
mr. A.H. toe Laer, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. A.J. Rietveld, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. J. Brink, griffier,
en op 10 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.