ECLI:NL:GHARL:2020:2086

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
18 februari 2020
Publicatiedatum
10 maart 2020
Zaaknummer
21-002953-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Diefstal van een motorfiets met betrouwbaarheidsverweer over herkenning door verbalisanten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 18 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1996, is beschuldigd van diefstal van een motorfiets op 10 juni 2017. De politierechter had de verdachte eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, en had een schadevergoeding toegewezen aan de benadeelde partij. In hoger beroep heeft de advocaat-generaal eenzelfde straf geëist en de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding van € 2.214,28 ingediend.

Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 4 februari 2020 en heeft de herkenning van de verdachte door vier verbalisanten op basis van videobeelden van de diefstal beoordeeld. De verdediging heeft betoogd dat de herkenningen onbetrouwbaar zijn, omdat deze niet op basis van duidelijke beelden zijn gedaan. Het hof heeft echter geoordeeld dat de herkenningen betrouwbaar zijn, gezien de frequentie van de contacten van de verbalisanten met de verdachte en de omstandigheden waaronder de herkenningen plaatsvonden.

Het hof heeft het vonnis van de politierechter vernietigd voor zover het aan het oordeel van het hof onderworpen was en heeft opnieuw recht gedaan. De verdachte is schuldig bevonden aan diefstal door twee of meer verenigde personen. De straf is vastgesteld op tien weken gevangenisstraf, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De vordering van de benadeelde partij is toegewezen tot een bedrag van € 2.124,28 aan materiële schade, vermeerderd met wettelijke rente vanaf 10 juni 2017. De vordering tot immateriële schade is afgewezen, omdat er geen wettelijke grondslag voor was.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002953-19
Uitspraak d.d.: 18 februari 2020
TEGENSPRAAK

Arrest van de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof

Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de politierechter in de rechtbank Noord-Nederland van 17 mei 2019 met parketnummer 18-060143-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1996,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 4 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van de verdachte ter zake van het onder 1 ten laste gelegde tot oplegging van een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. De advocaat-generaal heeft daarnaast gevorderd dat de vordering van de benadeelde partij zal worden toegewezen tot een bedrag van € 2.214,28 aan materiële schade. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. A.W. Syrier, naar voren is gebracht.

Ontvankelijkheid van het hoger beroep

Voor zover het door verdachte ingestelde hoger beroep is gericht tegen de vrijspraak van het onder 2 ten laste gelegde, kan verdachte daarin niet worden ontvangen.

Het vonnis waarvan beroep

De politierechter heeft de verdachte bij vonnis van 17 mei 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, veroordeeld ter zake van het onder 1 ten laste gelegde tot een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren. Ter zake van het onder 2 ten laste gelegde heeft de politierechter de verdachte vrijgesproken. De politierechter heeft daarnaast de vordering van de benadeelde partij toegewezen tot een bedrag van € 2.374,28, waarvan € 250,- aan immateriële schade en
€ 2.124,28 aan materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf 10 juni 2017, en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel. De rechtbank heeft de benadeelde partij voor het overige niet-ontvankelijk verklaard in haar vordering.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen om proceseconomische redenen vernietigen en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is - voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen - ten laste gelegd dat:
1.
hij op of omstreeks 10 juni 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorfiets (Piaggio, kenteken [ketekennummer] ), in elk geval enig goed, geheel of ten dele toebehorende aan [benadeelde partij] , in elk geval aan een ander of anderen dan aan verdachte en/of zijn mededaders;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Ter terechtzitting van het hof is door de verdediging vrijspraak van het onder 1 ten laste gelegde bepleit. Daartoe is door de raadsman - kort gezegd - aangevoerd dat dit feit niet bewezen kan worden. Het bewijs voor de betrokkenheid van de verdachte bestaat slechts uit processen-verbaal van herkenning door verbalisanten op basis van (bewegende) beelden van de diefstal. Bij twee van de vier herkenningen, te weten de herkenningen van de verbalisanten [verbalisant 1] en [verbalisant 2] , is in het geheel niet beschreven waaraan verdachte wordt herkend en deze bevatten aldus geen feiten en omstandigheden door henzelf waargenomen en ondervonden, zodat die herkenningen om die reden al buiten beschouwing dienen te blijven. Voor alle vier herkenningen geldt dat de beelden van onvoldoende kwaliteit waren om een gezicht te herkennen. De herkenningen hebben plaatsgevonden aan de houding, het loopje, de kleding en het postuur van de verdachte. Dat is onvoldoende specifiek om verdachte te identificeren. Nu ook ieder steunbewijs ontbreekt, dient de verdachte te worden vrijgesproken.
Het hof is van oordeel dat het tenlastegelegde feit wettig en overtuigend kan worden bewezen.
Aan de hand van de onderstaande bewijsmiddelen, bevattende onder meer redengevende feiten en omstandigheden, zet het hof zijn overwegingen uiteen.
Bewijsmiddelen [1]
Aangeefster [benadeelde partij] heeft op 10 juni 2017 aangifte gedaan van diefstal van haar motorfiets, een Piaggio met kenteken [ketekennummer] , die diezelfde dag was weggenomen bij het Drents Museum in [plaats] . [2] Enkele dagen later verklaart zij aanvullend dat toen zij bij de plek terugkwam waar haar motorfiets stond, deze weg was. Haar sleutels kon zij ook niet meer vinden. De beveiligingsmedewerker heeft de politie gebeld en zijn collega’s gevraagd de beveiligingsbeelden op te zoeken. [3]
Verbalisant [verbalisant 3] heeft de beveiligingsbeelden bekeken. Zij heeft gerelateerd dat zij op de beveiligingsbeelden ziet dat aangeefster haar motorscooter parkeert op [adres] in [plaats] . Daarna ziet zij vier mannen in beeld komen. Zij verbaliseert: “Ik zie dat persoon 4 op een meter of 10 achter de andere drie loopt. Ik zie dat persoon 1, 2 en 3 achter de motorscooter stil blijven staan. Ik zie dat ze kijken naar de motorscooter en ondertussen met elkaar praten. Ik zie dat persoon 4 zich inmiddels bij de groep heeft gevoegd. Ik zie dat alle vier de personen om zich heen kijken en een stukje doorlopen. Ik zie dat persoon 4 en persoon 3 de capuchon over hun hoofden trekken. Ik zie dat persoon 3 terug loopt naar de motorscooter en links van de motorscooter gaat staan. Ik zie dat hij met zijn rechterhand iets onder het stuur lijkt te openen, vervolgens op de scooter gaat zitten en de motorscooter vermoedelijk direct start. Ik zie dat persoon 1 ook bij de motorscooter komt staan en wacht tot persoon 1 hem iets naar achteren heeft gereden. Ik zie dat persoon 1 bij persoon 3 achterop stapt en ik zie dat persoon 1 met een bocht naar rechts wegrijdt in de richting van de camera. Ik zie dat persoon 3 achterop zit. Ik zie dat beide personen wegrijden op de motorscooter.” [4]
Vervolgens is de verdachte door vier verbalisanten ambtshalve herkend.
Verbalisant [verbalisant 4] herkent twee personen en relateert: “Tijdens de briefing kwam een dia voorbij waar aandacht werd gevraagd voor de personen op de afbeelding. Op de afbeelding was te zien dat twee personen wegreden op een motorscooter. De personen op de motorscooter zouden de motorscooter gestolen hebben. De afbeelding was niet scherp. Ons werd verteld dat er bewegende beelden aanwezig waren op het politiebureau. Ik ben daarop de bewegende camerabeelden gaan bekijken.” Verbalisant [verbalisant 4] herkent de persoon met nummer 1 en voorts herkent zij de persoon met nummer 2 op de bijgevoegde afbeeldingen (het hof begrijpt: de persoon die achterop stapt), als [verdachte] . Zij verbaliseert over deze herkenning: “Ik, verbalisant, ken de bovengenoemde personen ambtshalve. Ik herken de personen omdat de personen bij de mij bekende overlast groep behoren. Ik ben de personen meerdere malen tijdens mijn politie werkzaamheden op straat tegen gekomen. Personen zijn vaak samen en rijden dan op een bromfiets door [plaats] heen. Ik herken de personen aan houding, loopje, kleding en postuur. Personen bevinden zich nagenoeg dagelijks in het centrum van [plaats] . Ze zijn regelmatig hinderlijk aanwezig en vragen door hun gedrag vaak de aandacht van de politie. Ik herkende de personen onmiddellijk toen ik de videobeelden zag. Over de identiteit van beide verdachten was door anderen aan mij geen informatie verstrekt.” [5]
Verbalisant [verbalisant 5] herkent drie van de vier personen. Hij relateert: “In verband met de diefstal van een motor werd mij verzocht om beelden te bekijken. Ik bekeek de beelden en zag dat de gezichten van de personen niet goed te zien waren, echter zijn deze personen dusdanig bekend bij de politie, waardoor zij ook bij mij ambtshalve zeer bekend zijn, dat zij aan de hand van het signalement te herkennen zijn. Ik herkende 3 van de vier personen op de beelden. De persoon die achterop de motor gaat zitten, herken ik als [verdachte] . (…). Ik, verbalisant, ken de bovengenoemde persoon ambtshalve. [verdachte] ken ik ambtshalve van meerdere meldingen aangaande zijn persoon en ik zie hem vrijwel dagelijks in de binnenstad van [plaats] . [verdachte] is de persoon die achterop de motor stapt, ik zie dat hij een donkere broek draagt, donkere schoenen een donkerrood shirt. Hij is op de beelden goed te herkennen aan zijn opvallende loopje. (…). Ik herkende de personen onmiddellijk toen ik de videobeelden zag. Over de identiteiten was mij door anderen geen informatie verstrekt.” [6]
Verbalisant [verbalisant 1] herkent alle vier de personen. Zij verbaliseert: “Naar aanleiding van een diefstal van een motorfiets vanaf [adres] te [plaats] werd mij verbalisant gevraagd om beelden te bekijken. (…). Alle personen zijn bij mij bekend als personen die onderdeel zijn van de [plaats] overlast groep. [naam] , [verdachte] en [naam] zie ik regelmatig in de stad [plaats] lopen. Daarnaast waren deze personen ook regelmatig in de horeca in [plaats] op stap en sprak ik met hen. [verdachte] heb ik, verbalisant, na een aanhouding op 8 juni 2017 overgebracht naar het politiebureau. (…). Ik herken [verdachte] als degene die achterop de motor stapt na de diefstal. (…). Ik herkende de persoon onmiddellijk toen ik de afbeeldingen zag. Over zijn identiteit was mij door anderen geen informatie verstrekt.” [7]
Tot slot relateert verbalisant [verbalisant 2] het volgende: “Op de beelden was te zien dat er vier personen bij een motorscooter stonden nabij het Drents Museum. Uiteindelijk is te zien dat er twee personen op de motorscooter stappen en weg rijden. De persoon die achterop ging
zitten herkende ik als [verdachte] . Ambtshalve heb ik meerdere malen met [verdachte] te maken gehad, de laatste keer op donderdag 8 juni 2017.” [8]
Overweging met betrekking tot de betrouwbaarheid van het bewijs
In de onderhavige zaak zijn beeldopnames van de diefstal van de betreffende motorfiets. Bij de beoordeling van de vraag naar de betrokkenheid van de verdachte bij deze diefstal zijn de herkenningen door verbalisanten gedaan op basis van dit beeldmateriaal van cruciaal belang.
Het hof stelt bij de beoordeling van de herkenningen het volgende voorop. Herkenning vindt plaats op basis van een in het geheugen opgeslagen beeld en niet slechts op basis van een gezicht, maar ook op grond van andere kenmerken zoals haardracht, handen, lengte, postuur, kleding en manier van lopen. Aldus spelen verschillende elementen daarbij een rol, waarbij steeds sprake is van een ‘holistisch’ proces, dat naar zijn aard moeilijk in objectief verifieerbare elementen is op te delen.
Bij de beoordeling van de betrouwbaarheid van de herkenningen in de onderhavige zaak acht het hof de volgende omstandigheden van belang. Alle vier de verbalisanten kenden en herkenden verdachte ambtshalve. Deze herkenningen vonden plaats nadat verbalisanten de bewegende beelden – en niet slechts de stills – hebben bekeken. Drie van hen verklaren verdachte onmiddellijk te herkennen en over zijn identiteit geen informatie van anderen verstrekt te hebben gekregen. Verbalisant [verbalisant 5] relateert de verdachte goed te herkennen aan zijn opvallende loopje. Ook verbalisant [verbalisant 4] benoemt het loopje van verdachte en verbaliseert hem daarnaast te herkennen aan zijn houding, kleding en postuur. Voorts volgt uit de verklaringen dat de verbalisanten (zeer) frequent contact met de verdachte hadden. Ook was het contact recent; twee van de vier verbalisanten hebben twee dagen voorafgaand aan het ten laste gelegde nog met de verdachte te maken gehad.
Tegen deze achtergrond is het hof van oordeel dat de herkenning van de verdachten door de vier verbalisanten betrouwbaar is. Dat de verbalisanten het gezicht van de verdachte niet hebben kunnen zien en niet alle vier relateren waaraan zij de verdachte exact herkennen, maakt het voorgaande niet anders. De verbalisanten waren dusdanig bekend met verdachte dat het hof in die omstandigheden geen aanleiding ziet om te twijfelen aan de betrouwbaarheid van de herkenningen. Op grond van voorgaande acht het hof het tenlastegelegde wettig en overtuigend bewezen.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
1.
hij op 10 juni 2017 te [plaats] tezamen en in vereniging met een of meer anderen, met het oogmerk van wederrechtelijke toe-eigening heeft weggenomen een motorfiets (Piaggio, kenteken [ketekennummer] ), toebehorende aan [benadeelde partij] .
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezen verklaarde

Het onder 1 bewezen verklaarde levert op:
diefstal door twee of meer verenigde personen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf

Ter terechtzitting van het hof is door de raadsman verzocht tot voeging van deze zaak met de zaak met parketnummer 21-006422-18, welke gelijktijdig met de onderhavige zaak ter terechtzitting van het hof is behandeld. In die zaak heeft de raadsman een lagere straf bepleit dan de periode die de verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht. Een straf in de onderhavige zaak kan dan met het overschot in de zaak met parketnummer 21-006422-18 worden verrekend. Indien dat onvoldoende is, verzoekt de raadsman alles daarboven voorwaardelijk op te leggen. Voorts heeft de raadsman naar voren gebracht dat het goed gaat met de verdachte. Hij heeft een leuke relatie en veroorzaakt geen overlast. Het is niet passend de verdachte weer de gevangenis in te sturen. Om die reden verzoekt de raadsman, indien het hof tot een onvoorwaardelijke straf komt, de verdachte een taakstraf op te leggen.
Het hof ziet voor het voegen van de onderhavige zaak met de zaak met parketnummer
21-006422-18 geen aanleiding. Artikel 285 van het Wetboek van Strafvordering biedt het hof de mogelijkheid om strafzaken in het belang van het onderzoek te voegen. Daarvan is niet gebleken. Het hof zal het verzoek van de raadsman daarom afwijzen.
Het hof overweegt met betrekking tot de strafoplegging voorts het volgende. Verdachte heeft zich schuldig gemaakt aan diefstal in vereniging van een motorfiets. Hij heeft daarmee getoond geen respect voor de eigendommen van een ander te hebben en bovendien heeft hij overlast en schade veroorzaakt voor het slachtoffer, mevrouw [benadeelde partij] . Daarvan is ter terechtzitting van het hof ook gebleken: zij voelde zich onthand, heeft niet op vakantie kunnen gaan en heeft veel ritten op haar motor gemist.
Uit een verdachte betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie van 9 januari 2020 blijkt dat verdachte eerder onherroepelijk is veroordeeld voor strafbare feiten, waaronder ook een vermogensdelict. Het hof zal hiermee in strafverzwarende zin rekening houden.
Alles in samenhang bezien is het hof van oordeel dat een taakstraf onvoldoende recht doet aan de ernst van het feit en acht het hof een gevangenisstraf voor de duur van tien weken, waarvan vier weken voorwaardelijk, met een proeftijd van drie jaren en met aftrek van de tijd die de verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, zoals door de advocaat-generaal is gevorderd en door de politierechter is opgelegd, een passende en noodzakelijke straf.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 2.624,28. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 2.374,28. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is het hof voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 bewezen verklaarde handelen van verdachte rechtstreeks materiële schade heeft geleden tot na een bedrag van € 2.124,28. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering tot dat bedrag zal worden toegewezen, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf het moment van ontstaan van de schade tot aan het moment van voldoening.
Voor vergoeding van de door de benadeelde partij gevorderde immateriële schade is naar oordeel van het hof, gelet op de aard van het feit, geen ruimte. Daartoe overweegt het hof dat uit de artikelen 6:95 juncto 6:106 van het Burgerlijk Wetboek volgt dat uitsluitend in limitatief in de wet opgesomde gevallen aanspraak bestaat op "smartengeld". Voor zover in deze zaak relevant heeft de benadeelde alleen recht op vergoeding van immateriële schadevergoeding indien (a) de aansprakelijke persoon het oogmerk had zodanig nadeel toe te brengen of (b) de benadeelde lichamelijk letsel heeft opgelopen, in zijn eer of goede naam is geschaad of op andere wijze in zijn persoon is aangetast.
In geval van vermogensdelicten bestaat die aanspraak niet zonder meer. Hoezeer ook invoelbaar is dat Verbeek (de gevolgen van) de diefstal als erg vervelend heeft ervaren, niet kan worden gezegd dat daarmee sprake is van enige vorm van aantasting in de persoon ‘op andere wijze’, zoals bedoeld in artikel 6:106, eerste lid, aanhef en onder b, van het Burgerlijk Wetboek. Dit houdt in dat een wettelijke grondslag voor de gevorderde immateriële schadevergoeding ontbreekt. Het hof zal dit deel van de vordering daarom afwijzen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.
Gelet op het vorenstaande dient verdachte, als de in het ongelijk gestelde partij, te worden veroordeeld in de kosten van het geding door de benadeelde partij gemaakt, tot aan deze uitspraak begroot op nihil, en in de kosten ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 63 en 311 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Verklaart de verdachte niet-ontvankelijk in het hoger beroep, voor zover gericht tegen de beslissing ter zake van het onder 2 ten laste gelegde.
Vernietigt het vonnis waarvan beroep voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en doet in zoverre opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
10 (tien) weken.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) weken, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde partij] ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 2.124,28 (tweeduizend honderdvierentwintig euro en achtentwintig cent) ter zake van materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Wijst de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding voor het overige af.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde partij] , ter zake van het onder 1 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 2.124,28 (tweeduizend honderdvierentwintig euro en achtentwintig cent) als vergoeding voor materiële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling die ten hoogste kan worden toegepast op 31 (eenendertig) dagen, met dien verstande dat de toepassing van die gijzeling de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet opheft. Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de materiële schade op 10 juni 2017.
Aldus gewezen door
mr. L.J. Bosch, voorzitter,
mr. L.G. Wijma en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. D. de Jong, griffier,
en op 18 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. E. Pennink is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.

Voetnoten

1.In de hierna in de voetnoten vermelde bewijsmiddelen wordt telkens verwezen naar de bijlagen van het in de wettelijke vorm opgemaakte proces-verbaal van politie, genummerd PL0100-2018062825, gesloten en getekend op 15 maart 2018 door [naam] , hoofdagent van politie, eenheid Noord-Nederland, tenzij anders vermeld.
2.Proces-verbaal van aangifte d.d. 10 juni 2017 (als bijlage op pagina 30 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] .
3.Aanvullend proces-verbaal d.d. 19 juni 2017 (als bijlage op pagina 33 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende de verklaring van [benadeelde partij] .
4.Proces-verbaal van bevindingen d.d. 11 juni 2017 (als bijlage op pagina 49 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 3] .
5.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 13 juni 2017 (als bijlage op pagina 60 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende het relaas van verbalisant
6.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 13 juni 2017 (als bijlage op pagina 66 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 5] .
7.Proces-verbaal herkenning persoon door opsporingsambtenaar d.d. 13 juni 2017 (als bijlage op pagina 73 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 1] .
8.Proces-verbaal bevindingen d.d. 13 juni 2017 (als bijlage op pagina 80 e.v. van voornoemd proces-verbaal) inhoudende het relaas van verbalisant [verbalisant 2] .