In deze zaak gaat het om een hoger beroep inzake partneralimentatie na het overlijden van de rechthebbende. De man, verzoeker in hoger beroep, heeft in eerste aanleg verzocht om te verklaren dat zijn alimentatieverplichting jegens de vrouw, die inmiddels is overleden, is geëindigd. De rechtbank Midden-Nederland heeft dit verzoek afgewezen. De man heeft in hoger beroep zijn verzoek herhaald en verzocht om de alimentatie met terugwerkende kracht op nihil te stellen. De erfgenaam van de vrouw, die als verweerder optreedt, heeft verweer gevoerd en stelt dat de man zijn verplichtingen niet kan ontlopen. Het hof heeft vastgesteld dat de man en de vrouw in hun echtscheidingsconvenant afspraken hebben gemaakt over de partneralimentatie. Het hof oordeelt dat de man tot en met april 2018 aan zijn verplichtingen heeft voldaan en dat de vrouw vanaf 1 mei 2018 in haar eigen levensonderhoud kan voorzien. Het hof heeft de bestreden beschikking van de rechtbank bekrachtigd voor de periode tot 1 mei 2018, maar vernietigd voor de periode daarna, waarbij de alimentatie op nihil is gesteld. De proceskosten in hoger beroep zijn gecompenseerd, wat betekent dat elke partij zijn eigen kosten draagt.