ECLI:NL:GHARL:2020:1978

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
6 maart 2020
Publicatiedatum
6 maart 2020
Zaaknummer
21-008505-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van gemeenschap met iemand met een verminderd bewustzijn en de afwijzing van de vordering tot schadevergoeding

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het seksueel binnendringen van een persoon die zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak en vorderde een gevangenisstraf en een taakstraf, evenals schadevergoeding voor de benadeelde partij.

Tijdens de zitting op 21 februari 2020 heeft het hof het dossier bestudeerd en de verklaringen van de betrokken partijen gehoord. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, zoals vereist voor een veroordeling op basis van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht. De verklaringen van de aangeefster over haar toestand werden niet ondersteund door objectieve bewijsmiddelen, zoals camerabeelden, en er was geen duidelijkheid over de hoeveelheid alcohol die zij had genuttigd.

Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen dat de gestelde schade zou hebben veroorzaakt. De kosten werden door beide partijen gedragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van objectief bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de staat van bewustzijn van de betrokkenen.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-005805-18
Uitspraak d.d.: 6 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 12 oktober 2018 met parketnummer 18-830450-16 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1991,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De officier van justitie heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 21 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot gevangenisstraf voor de duur van honderdtweeëntachtig dagen, waarvan honderdtachtig dagen voorwaardelijk, met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van voorarrest en tot een taakstraf voor de duur van tweehonderdveertig uren, subsidiair honderdtwintig dagen hechtenis. Daarnaast heeft de advocaat-generaal toewijzing van de vordering van de benadeelde partij gevorderd tot een bedrag van vijfduizend zeshonderdnegenentwintig euro en zevenentwintig cent, te verhogen met de wettelijke rente en met oplegging van de schadevergoedingsmaatregel tot dat bedrag. Voor het overige heeft de advocaat-generaal gevorderd dat de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk zal worden verklaard. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. N.A. Heidanus, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft de verdachte vrijgesproken van hetgeen aan hem is ten laste gelegd en heeft de benadeelde partij in haar vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen en opnieuw rechtdoen.
De tenlastelegging
Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 25 augustus 2016 te [plaats] , tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, met [benadeelde partij] , van wie hij, verdachte, wist dat deze in staat van bewusteloosheid, verminderd bewustzijn of lichamelijke onmacht verkeerde, dat deze niet of onvolkomen in staat was haar wil daaromtrent te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden, een of meer handelingen heeft gepleegd, die bestonden uit of mede bestonden uit het seksueel binnendringen van het lichaam van die [benadeelde partij] , te weten:
  • het brengen van de penis en/of vinger(s) in de vagina en/of tussen de schaamlippen van die [benadeelde partij] en/of
  • het brengen van de penis in de mond van die [benadeelde partij] .
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
Het hof overweegt daaromtrent het volgende.
Voor een veroordeling op grond van het bepaalde in artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht moet in de onderhavige zaak komen vast te staan dat aangeefster in staat van verminderd bewustzijn verkeerde waardoor zij niet of onvolkomen in staat was haar wil omtrent de door verdachte verrichte ontuchtige handelingen te bepalen of kenbaar te maken of daartegen weerstand te bieden. Daarbij doet op zichzelf het gedrag van aangeefster gedurende de avond, voorafgaand aan – en tijdens het ten laste gelegde gebeuren niet zozeer ter zake, maar gaat het er veeleer om of haar gebruik van alcohol en/of drugs zodanig is geweest dat zij daardoor in een voor een bewezenverklaring vereiste staat van verminderd bewustzijn is geraakt. Vervolgens moet voor een veroordeling wegens dit feit nog komen vast te staan dat verdachte hiervan op de hoogte was, dan wel dat hij willens en wetens de aanmerkelijke kans heeft aanvaard dat aangeefster in zodanige toestand verkeerde.
Vast staat dat alcoholhoudende drank, eenmaal genuttigd, de bewustheidstoestand van een mens beïnvloedt. Anders dan de advocaat-generaal oordeelt het hof dat niet ieder gebruik van alcoholhoudende drank door een mens van zodanige invloed op de bewustheidstoestand is, dat daarmee al van ‘verminderd bewustzijn’ als bedoeld in artikel 243 Sr sprake is. Daartoe zal tevens moeten kunnen worden vastgesteld dat door die staat van verminderd bewustzijn de betreffende niet of onvolkomen in staat is zijn wil te bepalen of kenbaar te maken. Deze vaststelling kan geschieden aan de hand van verklaringen van personen, al dan niet gesteund door objectieve feiten en omstandigheden.
Aangeefster verklaart dat zij voordat zij naar de onderhavige horecagelegenheid ging een geringe hoeveelheid speed heeft gebruikt en bier heeft gedronken. Vast staat dat zij in de onderhavige horecagelegenheid gedurende haar verblijf aldaar van ongeveer tweeënhalf uur alcoholische drankjes heeft gedronken. Omtrent de precieze hoeveelheid van de door haar genuttigde hoeveelheid alcohol bestaat geen duidelijkheid. Onderzoek daarnaar is niet gedaan. Evenmin bestaat duidelijkheid over de staat waarin aangeefster verkeerde.
Het hof stelt voorts vast dat hetgeen aangeefster zelf heeft verklaard omtrent de staat waarin zij verkeerde geen steun vindt in de verklaringen van anderen en dat dit evenmin wordt ondersteund door objectieve bewijsmiddelen zoals de camerabeelden in het dossier. Reeds op grond hiervan kan niet tot een bewezenverklaring worden gekomen van hetgeen aan de verdachte is ten laste gelegd.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 57.658,93. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
De verdachte wordt niet schuldig verklaard ter zake van het ten laste gelegde handelen waardoor de gestelde schade zou zijn veroorzaakt. De benadeelde partij kan daarom in haar vordering niet worden ontvangen.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde partij]

Verklaart de benadeelde partij [benadeelde partij] niet-ontvankelijk in de vordering tot schadevergoeding.
Bepaalt dat de benadeelde partij en de verdachte ieder hun eigen kosten dragen.
Aldus gewezen door
mr. M.C. Fuhler, voorzitter,
mr. O. Anjewierden en mr. E. Pennink, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. A. Meester, griffier,
en op 6 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mrs. M.C. Fuhler en E. Pennink voornoemd zijn buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.