In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 6 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder vrijgesproken van het ten laste gelegde feit, namelijk het seksueel binnendringen van een persoon die zich in een staat van verminderd bewustzijn bevond. De officier van justitie had hoger beroep ingesteld tegen deze vrijspraak en vorderde een gevangenisstraf en een taakstraf, evenals schadevergoeding voor de benadeelde partij.
Tijdens de zitting op 21 februari 2020 heeft het hof het dossier bestudeerd en de verklaringen van de betrokken partijen gehoord. Het hof concludeerde dat er onvoldoende bewijs was om te stellen dat de aangeefster in een staat van verminderd bewustzijn verkeerde, zoals vereist voor een veroordeling op basis van artikel 243 van het Wetboek van Strafrecht. De verklaringen van de aangeefster over haar toestand werden niet ondersteund door objectieve bewijsmiddelen, zoals camerabeelden, en er was geen duidelijkheid over de hoeveelheid alcohol die zij had genuttigd.
Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van het ten laste gelegde. Tevens werd de vordering van de benadeelde partij tot schadevergoeding niet-ontvankelijk verklaard, omdat de verdachte niet schuldig was bevonden aan het handelen dat de gestelde schade zou hebben veroorzaakt. De kosten werden door beide partijen gedragen. Deze uitspraak benadrukt het belang van objectief bewijs in strafzaken, vooral wanneer het gaat om de staat van bewustzijn van de betrokkenen.