ECLI:NL:GHARL:2020:1903

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
21 februari 2020
Publicatiedatum
4 maart 2020
Zaaknummer
21-002399-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Brandstichting van een Volkswagen in Utrecht met gemeen gevaar voor goederen

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 21 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte is beschuldigd van brandstichting van een Volkswagen in Utrecht op 28 december 2018. De verdachte heeft de auto in brand gestoken, wat heeft geleid tot aanzienlijke schade en gevoelens van onveiligheid in de buurt, waar eerder al meerdere autobranden hadden plaatsgevonden. De eigenaresse van de auto heeft verklaard dat zij zich een tijdlang op de fiets heeft moeten verplaatsen omdat zij geen geld had voor een nieuwe auto. De advocaat-generaal eiste een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk. Het hof heeft echter, rekening houdend met de persoonlijke omstandigheden van de verdachte, besloten om een onvoorwaardelijke gevangenisstraf van vier maanden op te leggen, gelijk aan het voorarrest, en daarnaast een taakstraf van 100 uren. Het hof heeft het vonnis van de rechtbank vernietigd en opnieuw recht gedaan, waarbij het hof tot de conclusie kwam dat de verdachte opzettelijk open vuur in aanraking heeft gebracht met de auto, waardoor deze geheel is verbrand en gemeen gevaar voor goederen te duchten was. De verdachte is strafbaar verklaard en de opgelegde straf is in overeenstemming met de ernst van het delict en de omstandigheden waaronder het is gepleegd.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002399-19
Uitspraak d.d.: 21 februari 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 18 april 2019 met parketnummer 16-266229-18 en de van dat vonnis deel uitmakende beslissing op de vordering tot tenuitvoerlegging, parketnummer 21-000573-18, in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
wonende te [woonplaats] .

Het hoger beroep

De verdachte en de officier van justitie hebben tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 7 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennis genomen van hetgeen namens verdachte door zijn raadsman, mr. B.H.J. van Rhijn, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere strafoplegging komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
hij op of omstreeks 28 december 2018 te Utrecht tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen, opzettelijk open vuur in aanraking heeft gebracht met een personenauto (merk Volkswagen en met kenteken [kenteken] ), althans op een of andere manier die auto tot ontbranding heeft gebracht en/of in brand heeft gestoken, ten gevolge waarvan die personenauto geheel of gedeeltelijk is verbrand, in elk geval brand is ontstaan, en daarvan gemeen gevaar voor naastgeparkeerde auto's en/of naastgelegen gebouwen, in elk geval gemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd.
De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Overweging met betrekking tot het bewijs

Standpunt advocaat-generaal
De advocaat-generaal heeft gerekwireerd tot bewezenverklaring van de tenlastegelegde brandstichting.
Standpunt verdediging
De raadsman heeft aangevoerd dat behoedzaam moet worden omgegaan met de bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] . Herkenning van een persoon op basis van kleding, en zeker in het donker, is de minst betrouwbare wijze van herkenning. Uit het proces-verbaal van bevindingen blijkt bovendien dat er in totaal vier personen in de omgeving aanwezig waren. Twee van deze personen waren vuurwerk aan het afsteken. Verdachte ontkent dat hij de auto in brand heeft gestoken en het is mogelijk dat een van deze personen vuurwerk onder de auto heeft gegooid, waardoor deze in brand is gevlogen. Er wordt nu aangenomen dat de vierde persoon, verdachte, de auto in brand heeft gestoken, maar er is geen onderzoek gedaan naar de oorzaak van de brand. Het dossier bevat te weinig aanknopingspunten dat verdachte degene is geweest die de auto in brand heeft gestoken, zodat hij dient te worden vrijgesproken.
Oordeel hof
Het hof is van oordeel dat het door verdachte gevoerde verweer strekkende tot vrijspraak van het tenlastegelegde wordt weersproken door de gebezigde bewijsmiddelen, zoals deze later in de eventueel op te maken aanvulling op dit arrest zullen worden opgenomen.
Het hof heeft geen reden om aan de juistheid en betrouwbaarheid van de inhoud van die bewijsmiddelen te twijfelen.
Het hof overweegt in het bijzonder nog als volgt.
Uit het proces-verbaal van bevindingen van verbalisant [verbalisant 1] blijkt dat hij op
28 december 2018 omstreeks 23:16 uur op de [locatie 1] in Utrecht twee jongens tegen een hek zag leunen. Ook zag hij een witte scooter (model lijkend op een Puch Zip) geparkeerd staan. Vervolgens nam hij waar dat er een derde jongen in het parkje rende tussen de [locatie 1] en de [locatie 2] . Deze jongen had een slank postuur en droeg een lichte broek. Verbalisant zag deze jongen uit de richting van de [locatie 2] komen en in de richting van de eerder genoemde jongens bij het hekje rennen en op ongeveer vijf meter afstand van de jongens blijven staan. Het leek erop dat de jongens contact met elkaar hadden. Verbalisant zag geen andere personen op straat of in het park. Vervolgens zag [verbalisant 1] de derde jongen terug het parkje inrennen in de richting van de [locatie 2] . Halverwege het park bleef hij stil staan en keek hij in de richting van een grijze Volkswagen Polo die op vijf meter afstand van hem stond. Rechts naast de auto ontstond vervolgens een grote vlam. Bij die vlam zag verbalisant een vierde persoon. De grootte van de vlam nam toe en de auto vatte vlam. Op het moment dat de auto vlam vatte, rende de derde persoon naar de witte scooter en startte deze. De vierde persoon rende vervolgens vanaf de brandende auto naar de scooter en ging achterop zitten. Hij had een slank postuur en droeg een oranje jas met capuchon. Beiden reden weg over de [locatie 1] in de richting van de [locatie 3] . Ten tijde van het incident zag [verbalisant 1] geen andere personen op straat dan de door hem beschreven vier personen en geen andere witte scooters. Het kenteken van de auto (een Volkswagen Polo) waarin brand was gesticht was [kenteken] .
Door verbalisant [verbalisant 2] zijn camerabeelden uitgekeken van de camera die geplaatst is op de kruising [locatie 1] / [locatie 4] in Utrecht. Daarop is te zien dat omstreeks 23.17 uur een scooter met twee opzittenden uit de richting van de [locatie 3] kwam rijden.
Het betrof een witte snorscooter (merk: Piaggio, type: Zip). De bestuurder droeg een lichte broek, donkere jas en donkerrode capuchon. De bijrijder droeg een donkere broek, oranje jas met een capuchon met een donkere binnenzijde.
Verbalisant [verbalisant 3] hoorde via de portofoon dat dat een collega zojuist getuige was geweest van een brandstichting in een auto. Deze collega zag dat twee personen op een witte scooter wegreden bij de in brand gestoken auto. Een van de verdachten droeg een zwarte jas
met een rode capuchon en de andere verdachte droeg een oranje rode jas. Verbalisant [verbalisant 3] hoorde vervolgens dat de scooter stilstond op de [locatie 5] en is daar naartoe gereden.
Hij zag dat de opzittenden van de scooter aan het eerder opgegeven signalement voldeden en heeft hierop beide verdachten aangehouden.
De opzittenden zijn omstreeks 23.35 aangehouden en bleken te zijn: verdachte en medeverdachte [medeverdachte] . Op het politiebureau zijn van beide verdachten foto’s genomen. Deze foto’s zitten in het dossier. Verdachte draagt een donkere broek en oranje jas met een capuchon met donkere binnenzijde (foto op pagina 28 van het dossier), en de medeverdachte [medeverdachte] een lichte broek, zwarte jas en rode capuchon (foto pagina 29 van het dossier).
Verdachte heeft op 4 april 2019 ter terechtzitting bij de rechtbank verklaard dat hij op
28 december 2018 omstreeks 23.00 uur met medeverdachte [medeverdachte] in het parkje bij de [locatie 2] was en dat zij daarna op een witte Puch Zip naar de [locatie 5] zijn gereden.
Verbalisanten [verbalisant 4] en [verbalisant 5] zijn omstreeks 23:50 naar de [locatie 2] gegaan en zagen dat de Volkswagen met kenteken [kenteken] geheel was uitgebrand.
Uit een proces-verbaal van bevindingen van 19 mei 2019 volgt dat zich in de directe nabijheid van de uitgebrande auto een andere auto, hekwerk en bosjes bevonden.
Op grond van de hiervoor weergegeven bewijsmiddelen, in onderling verband en samenhang bezien, leidt het hof af dat verdachte en medeverdachte [medeverdachte] de personen zijn geweest die [verbalisant 1] heeft waargenomen in het parkje bij de [locatie 2] en die hij heeft omschreven als vierde, respectievelijk derde persoon. Voor zover door de verdediging is betoogd dat de waarnemingen van [verbalisant 1] mogelijk onbetrouwbaar zijn, merkt het hof op dat het door hem opgegeven signalement wordt ondersteund door de camerabeelden die gemaakt zijn kort nadat verdachten wegreden. Het hof gaat daarom, evenals de rechtbank, uit van de juistheid en de betrouwbaarheid van het proces-verbaal van [verbalisant 1] .
Hoewel de exacte oorzaak en het verloop van de autobrand onbekend is gebleven, kan naar het oordeel van het hof wettig en overtuigend bewezen worden dat, nu verdachte naast de Volkswagen Polo stond op het moment dat de auto vlam vatte, en er - afgezien van medeverdachte [medeverdachte] (die op een afstand van vijf meter van de Volkswagen Polo stond) - geen andere personen aanwezig waren in de directe omgeving van die auto, verdachte degene is geweest die open vuur in aanraking heeft gebracht met de auto en aldus de auto vlam heeft doen vatten, waardoor de auto geheel is verbrand en gemeen gevaar voor goederen (te weten de bagage in de auto en een dichtbij de auto staand hek) te duchten was. De twee andere jongens bij het parkje waarop de verdediging doelt en waarover verbalisant [verbalisant 1] heeft gerelateerd, stonden aan de [locatie 1] en waren vuurwerk op straat aan het gooien. De auto waarin brand is gesticht, stond op de [locatie 2] , aan de andere zijde van het parkje. Het hof acht niet aannemelijk dat deze jongens brand hebben gesticht door vuurwerk naar deze auto te gooien. Waar verbalisant [verbalisant 1] kon waarnemen dat de jongens vuurwerk op straat gooiden en verdachte en medeverdachte door het park zag rennen, zou hij gezien moeten hebben dat de twee eerstgenoemde jongens vuurwerk door het park in de richting van deze auto gooiden. Dat heeft hij niet gerelateerd en het hof houdt het er daarom voor dat dit ook niet is gebeurd. Het door de verdediging aangedragen alternatieve scenario is voor het hof niet aannemelijk geworden.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande dat:
hij op
of omstreeks28 december 2018 te Utrecht
tezamen en in vereniging met een of meer anderen, althans alleen,opzettelijk open vuur in aanraking heeft gebracht met een personenauto (merk Volkswagen en met kenteken [kenteken] ),
althans op een of andere manier die auto tot ontbranding heeft gebracht en/of in brand heeft gestoken, ten gevolge waarvan die personenauto geheel
of gedeeltelijkis verbrand,
in elk geval brand is ontstaan, en daarvan
gemeen gevaar voor naastgeparkeerde auto's en/of naastgelegen gebouwen, in elk gevalgemeen gevaar voor goederen, te duchten was;
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het bewezen verklaarde levert op:
opzettelijk brand stichten, terwijl daarvan gemeen gevaar voor goederen te duchten is.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De advocaat-generaal heeft gevorderd dat verdachte wordt veroordeeld tot een gevangenisstraf van negen maanden, waarvan drie maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met aftrek van het door verdachte ondergane voorarrest.
De raadsman heeft geen strafmaatverweer gevoerd.
De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft een Volkswagen in brand gestoken, ten gevolge waarvan deze auto is uitgebrand en niet meer bruikbaar is. Uit de aangifte van de eigenaresse van de auto volgt dat zij zich een tijdlang op de fiets heeft moeten verplaatsen omdat zij geen geld voor een andere auto had. Naast dat hij aanzienlijke schade heeft veroorzaakt aan de auto, heeft verdachte door het gevaarzettende karakter van het feit bijgedragen aan in de samenleving heersende gevoelens van onrust en onveiligheid. Dit klemt te meer nu er vóór 28 december 2018 reeds een groot aantal autobranden had plaatsgevonden in deze wijk, in verband waarmee er zelfs een burgerwacht was ingesteld. Verdachte heeft deze onrust met zijn handelen alleen maar aangewakkerd.
Wat betreft de persoon van de verdachte heeft het hof verder rekening gehouden met een hem betreffend uittreksel uit de justitiële documentatie d.d. 9 januari 2020, waaruit blijkt dat verdachte eerder is veroordeeld voor strafbare feiten.
In beginsel acht het hof de door de officier van justitie en advocaat-generaal gevorderde gevangenisstraf niet onredelijk, mede gelet op de ernst en de aard van de door verdachte gepleegde misdrijf. Gelet echter op de persoonlijke omstandigheden van verdachte en zijn recente positieve ontwikkeling, zoals door de raadsman ter terechtzitting nader is toegelicht, zal het hof volstaan met een gevangenisstraf die gelijk is aan de tijd die verdachte reeds in voorarrest heeft doorgebracht en zoals ook door de politierechter is opgelegd en een taakstraf van na te melden duur.

Vordering tenuitvoerlegging

Het openbaar ministerie heeft gevorderd de tenuitvoerlegging van de bij arrest van het gerechtshof te Gelderland van 3 oktober 2018 opgelegde voorwaardelijke gevangenisstraf van twee (2) weken, parketnummer 21-000573-18. Deze vordering is in hoger beroep opnieuw aan de orde.
Bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken dat de veroordeelde zich voor het einde van de proeftijd aan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt. Daarom kan de tenuitvoerlegging van die voorwaardelijk opgelegde straf worden gelast.
Op grond van hetgeen omtrent de veroordeelde ter terechtzitting is gebleken, zal het hof in plaats van een last tot tenuitvoerlegging van deze vrijheidsstraf een taakstraf van na te melden duur gelasten.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14g, 14h, 14i, 14j, 22c, 22d, 63 en 157 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
4 (vier) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Veroordeelt de verdachte tot een
taakstrafvoor de duur van
100 (honderd) uren, indien niet naar behoren verricht te vervangen door
50 (vijftig) dagen hechtenis.
Gelast in plaats van de tenuitvoerlegging van de straf, voor zover voorwaardelijk opgelegd bij arrest van het gerechtshof Gelderland van 3 oktober 2018 met parketnummer
21-000573-18, te weten een 2 weken gevangenisstraf, een
taakstrafvoor de duur van
28 (achtentwintig) urenbij gebreke van het naar behoren verrichten te vervangen door
14 (veertien) dagen hechtenis.
Aldus gewezen door
mr. A. van Waarden, voorzitter,
mr. J.A.W. Lensing en mr. R.G.J. Welbergen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. C.M.M. van der Waerden, griffier,
en op 21 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.