ECLI:NL:GHARL:2020:1838

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
2 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
21-006156-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Rechters
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak poging tot doodslag en veroordeling voor mishandeling en openlijke geweldpleging tegen politieagenten

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 2 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Midden-Nederland. De verdachte was in eerste aanleg veroordeeld voor poging tot doodslag en openlijke geweldpleging tegen politieagenten. Het hof sprak de verdachte vrij van de poging tot doodslag, omdat niet bewezen kon worden dat hij opzettelijk de dood van de agente wilde veroorzaken. Wel werd de verdachte schuldig bevonden aan mishandeling van de agente en openlijke geweldpleging. Het hof oordeelde dat de verdachte de agente met veel kracht op haar hoofd had geslagen en haar vervolgens had vastgehouden, wat leidde tot lichamelijk letsel, waaronder een zware hersenschudding. De verdachte werd veroordeeld tot een gevangenisstraf van twintig maanden, waarvan vier maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren. Daarnaast werden er bijzondere voorwaarden opgelegd, waaronder ambulante behandeling en mogelijke klinische opname bij terugval. Het hof hield rekening met de ernst van de feiten, de gevolgen voor de slachtoffers en de recidive van de verdachte. De vorderingen van de benadeelde partijen werden toegewezen, waarbij de verdachte werd verplicht tot schadevergoeding.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-006156-18
Uitspraak d.d.: 2 maart 2020
TEGENSPRAAK
Verkort arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Arnhem, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Midden-Nederland van 25 oktober 2018 met parketnummer
16-659203-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1996,
thans verblijvende in [detentie] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzittingen van het hof van 10 juli 2019 en 17 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzittingen in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd. Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. A. Boumanjal, naar voren is gebracht.
Het hof heeft daarnaast kennisgenomen van wat mr. E.P. Ceulen, raadsvrouw van de benadeelde partijen [benadeelde 1] , [benadeelde 2] , [benadeelde 3] en [benadeelde 4] , naar voren heeft gebracht. Ook heeft het hof kennis genomen van hetgeen door
[benadeelde 1] in het kader van het spreekrecht naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De meervoudige kamer in de rechtbank Midden-Nederland, zittingsplaats Utrecht, heeft verdachte wegens het onder feit 1 primair (poging tot doodslag) en feit 2 (openlijke geweldpleging) veroordeeld tot een deels voorwaardelijke gevangenisstraf.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing, een andere strafoplegging en een andere beslissing ten aanzien van de benadeelde partijen komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is – na wijziging van de tenlastelegging ter terechtzitting in eerste aanleg en in hoger beroep – tenlastegelegd dat:
1. primair
hij op of omstreeks 10 maart 2018 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om opzettelijk [benadeelde 1] (politieambtenaar) van het leven te beroven, met dat opzet
- die [benadeelde 1] (met veel kracht) op/tegen haar hoofd en/of haar gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
- (nadat die [benadeelde 1] op de grond was gevallen, althans terecht was gekomen) boven op die [benadeelde 1] is gaan liggen, althans boven op die [benadeelde 1] is blijven liggen en/of
- zijn arm om de hals en/of nek van die op de grond liggende [benadeelde 1] heeft gedaan en/of gehouden en/of met zijn arm (met kracht) heeft gedrukt op/tegen de hals en/of nek en/of keel van die [benadeelde 1] , althans met zijn arm kracht heeft uitgeoefend op de hals en/of nek en/of keel van die [benadeelde 1] ,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid;
1. subsidiair
hij op of omstreeks 10 maart 2018 te Amersfoort, aan [benadeelde 1] (politieambtenaar) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel (zware hersenschudding), heeft toegebracht, door opzettelijk
- die [benadeelde 1] (met veel kracht) op/tegen haar hoofd en/of haar gezicht te slaan en/of te stompen en/of
- (nadat die [benadeelde 1] op de grond was gevallen, althans terecht was gekomen) boven op die [benadeelde 1] te gaan liggen, althans boven op die [benadeelde 1] te blijven liggen en/of
- zijn arm om de hals en/of nek van die op de grond liggende [benadeelde 1] te doen en/of te houden en/of met zijn arm (met kracht) te drukken op/tegen de hals en/of nek en/of keel van die [benadeelde 1] , althans met zijn arm kracht uit te oefenen op de hals en/of nek en/of keel van die [benadeelde 1] ;
1. meer subsidiair
hij op of omstreeks 10 maart 2018 te Amersfoort, althans in het arrondissement Midden-Nederland, ter uitvoering van het door verdachte voorgenomen misdrijf om aan [benadeelde 1] (politieambtenaar) opzettelijk zwaar lichamelijk letsel toe te brengen, met dat opzet
- die [benadeelde 1] (met veel kracht) op/tegen haar hoofd en/of haar gezicht heeft geslagen en/of gestompt en/of
- (nadat die [benadeelde 1] op de grond was gevallen, althans terecht was gekomen) boven op die [benadeelde 1] is gaan liggen, althans boven op die [benadeelde 1] is blijven liggen en/of
- zijn arm om de hals en/of nek van die op de grond liggende [benadeelde 1] heeft gedaan en/of gehouden en/of met zijn arm (met kracht) heeft gedrukt op/tegen de hals en/of nek en/of keel van die [benadeelde 1] , althans met zijn arm kracht heeft uitgeoefend op de hals en/of nek en/of keel van die [benadeelde 1] ,
zijnde de uitvoering van dat voorgenomen misdrijf niet voltooid.
2.
hij op of omstreeks 10 maart 2018 te Amersfoort openlijk, te weten, op of nabij de openbare weg de Nieuweweg en/of de Krommestraat, in elk geval op of aan de openbare weg en/of op een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen een of meerdere perso(o)n(en) en/of een goed te weten de politieambtenaren
a. - [benadeelde 1] en/of
b. - [benadeelde 2] en/of
c. - [benadeelde 3] en/of
d. – [benadeelde 4] en/of
e. - een dienstfiets van de politie
door
1. te slaan en/of te stompen op/tegen het hoofd en/of het gezicht van die [benadeelde 1] en/of die [benadeelde 1] op de grond te duwen en/of gooien en/of boven op die (op de grond liggende) [benadeelde 1] te gaan liggen en/of te blijven liggen en/of het houden van de arm om de hals en/of de nek van die op de grond liggende [benadeelde 1] en/of drukken op/tegen de hals en/of de nek en/of keel van die [benadeelde 1] , althans het met de arm kracht uit te oefenen op die hals en/of nek en/of keel van die [benadeelde 1] en/of 2. te duwen en/of te slaan en/of te stompen en/of te schoppen tegen die [benadeelde 2] en/of [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 4] en/of
3. slaande bewegingen te maken in de richting van die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 4] en/of
4. die [benadeelde 2] en/of die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 4] op de grond te gooien en/of te duwen en/of
5. te gooien met die dienstfiets.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.
Overwegingen met betrekking tot de vrijspraak van het onder 1 primair tenlastegelegde
Het hof heeft uit het onderzoek ter terechtzitting niet door de inhoud van wettige bewijsmiddelen de overtuiging bekomen dat verdachte het onder 1 primair tenlastegelegde heeft begaan, zodat verdachte daarvan behoort te worden vrijgesproken.
In het bijzonder overweegt het hof hieromtrent het volgende.
Uit de aangifte van [benadeelde 1] blijkt dat zij een harde klap op haar hoofd voelde en dat het toen direct zwart voor haar ogen werd. Toen zij na enige tijd weer bij bewustzijn kwam, lag zij op de grond en lag verdachte met nog een persoon bovenop haar. [benadeelde 1] voelde dat zij weer een harde klap tegen of op haar hoofd kreeg. Zij voelde dat haar linkerarm gebogen lag en haar linkerhand tegen haar hoofd aan geklemd lag. Ook voelde zij dat ze steeds minder lucht kreeg en dat er kracht werd gezet op haar keel. Zij dacht dat ze zou stikken en ze moest wegdraaien om weer lucht te krijgen. Het lukte haar uiteindelijk om iets te draaien waardoor ze weer wat lucht kreeg. Ook schreeuwde ze in paniek tegen de persoon die haar vast had, dat hij haar los moest laten. Ze kon toen nog een stukje met haar lichaam wegdraaien, zodat ze weer meer lucht kreeg. Daarbij bleef zij roepen dat hij haar los moest laten. Ineens voelde zij dat de klem om haar nek verdween en had zij ruimte om verder weg te draaien. Even later is zij opgestaan.
Na het incident blijkt dat [benadeelde 1] twee hoofdwonden, een pijnlijke linkerkaak en linkerpols en een hersenschudding heeft opgelopen.
Collega’s van [benadeelde 1] hebben ook gezien dat zij op de grond lag met twee personen op haar en verbalisant [benadeelde 4] heeft daarover gerelateerd dat hij zag dat verdachte [benadeelde 1] bij haar nek vasthield en verbalisant [benadeelde 3] heeft gerelateerd dat hij zag dat verdachte [benadeelde 1] in een wurggreep had, dat zij niet bewoog en dat verdachte niet los liet.
Een getuige heeft gezien dat verdachte (voordat hij met [benadeelde 1] op de grond belandde) [benadeelde 1] een vuistslag in/tegen het gezicht gaf.
Ten aanzien van het door verdachte tegen [benadeelde 1] uitgeoefende geweld acht het hof bewezen dat hij [benadeelde 1] eerst met zijn vuist in het gezicht of tegen het hoofd heeft geslagen en dat hij – terwijl [benadeelde 1] op de grond lag en verdachte op haar – zijn arm om haar nek geklemd hield.
Dat verdachte toen hij boven op [benadeelde 1] lag nog ander geweld tegen haar heeft toegepast acht het hof niet vaststaan. Het is mogelijk dat [benadeelde 1] zoals ze (uiteindelijk) verklaarde nog een klap tegen haar hoofd heeft gehad toen ze op de grond lag, maar het is niet duidelijk geworden wie die klap dan heeft gegeven. Uit het dossier blijkt dat er tegen verdachte geweld werd uitgeoefend toen hij op [benadeelde 1] lag. Het hof kan niet uitsluiten dat [benadeelde 1] daarbij (onbedoeld) geraakt werd.
Anders dan de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat het dossier onvoldoende aanwijzingen bevat dat de verdachte opzet had op de dood van aangeefster. Evenmin volgt uit de handelingen het voorwaardelijk opzet. Voorwaardelijk opzet op een bepaald gevolg is aanwezig indien de verdachte de aanmerkelijke kans dat dat gevolg zal intreden bewust heeft aanvaard. Bepaalde gedragingen kunnen naar hun uiterlijke verschijningsvorm worden aangemerkt als zo zeer gericht op een bepaald gevolg dat het – behoudens contra-indicaties – niet anders kan zijn dan dat de verdachte welbewust de aanmerkelijke kans op het desbetreffende gevolg, in dit geval de dood van aangeefster, heeft aanvaard.
Dergelijke gedragingen van de verdachte kunnen naar het oordeel van het hof niet worden vastgesteld. Hoewel het om de hals en nek van aangeefster houden en drukken met de arm van verdachte bepaald niet zonder risico is, blijkt uit de verklaring van aangeefster niet dat haar luchttoevoer dusdanig werd belemmerd door het handelen van de verdachte dat zij volstrekt geen adem meer kon halen of dat haar halsslagaders werden dichtgedrukt. Uit haar verklaring blijkt immers dat, toen zij op de grond lag met verdachte en nog een persoon bovenop haar, zij verschillende keren haar lichaam iets weg kon draaien zodat zij wat meer lucht kreeg en dat zij nog in staat was meermalen tegen verdachte te schreeuwen dat hij haar los moest laten.
Dat er sprake was van een zodanige duur, kracht en intensiteit van het dichtdrukken van de keel dat er daardoor sprake was van een aanmerkelijke kans op het overlijden van aangeefster staat gegeven het vorenstaande derhalve onvoldoende vast.
Nu de letselverklaring daarvoor evenmin aanknopingspunten biedt en ook uit het beeld van aangeefster nadat zij op heeft kunnen staan en de door haar na het incident beschreven klachten (onder andere enorme hoofdpijn, enorm moe, duizelig, misselijk, nek- en rugklachten) niet blijkt dat zij in een zodanige fase van zuurstofgebrek verkeerde dat er een aanmerkelijke kans aanwezig was dat aangeefster als gevolg van de handelingen van verdachte zou komen te overlijden, kan op basis van het dossier niet met zekerheid worden vastgesteld dat verdachte gepoogd heeft aangeefster te doden.
Het hof overweegt daarbij dat ook op basis van de camerabeelden van de getuige [getuige] , zoals die ook ter terechtzitting in hoger beroep zijn afgespeeld, niet kan worden vastgesteld hoe lang verdachte op [benadeelde 1] heeft gelegen en hoe lang verdachte zijn arm om de hals en keel van aangeefster heeft gehouden. Ook blijkt onvoldoende omtrent de aard van de gedragingen van verdachte op dat moment.
Het hof zal verdachte dan ook vrijspreken van het onder 1 primair tenlastegelegde, de poging tot doodslag.

Overwegingen met betrekking tot het onder 1 subsidiair tenlastegelegde

Naar het oordeel van het hof staat op basis van de aangifte en de getuigenverklaringen vast dat verdachte [benadeelde 1] met veel kracht op of tegen haar hoofd heeft geslagen en dat hij bovenop [benadeelde 1] heeft gelegen, waarbij verdachte zijn arm om de hals en nek van haar heeft gedrukt (gehouden). Het slachtoffer heeft hierdoor lichamelijk letsel opgelopen, dat onder andere bestaat uit een zware hersenschudding. Het hof ziet zich vervolgens voor de vraag gesteld hoe dit geweld gekwalificeerd dient te worden, waarbij de eerste vraag is of verdachte met deze gedragingen het opzet had om – al dan niet in voorwaardelijke zin – aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen.
Uit de inhoud van het dossier en het verhandelde ter terechtzitting volgt niet dat verdachte het opzet had om aangeefster zwaar lichamelijk letsel toe te brengen. Uit de handelingen die volgens het hof door verdachte zijn gepleegd, zoals hiervoor omschreven, volgt evenmin dat door het slaan op het hoofd en het haar om de hals en nek vasthouden en de wijze waarop dat gebeurd is de aanmerkelijke kans heeft bestaan dat aangeefster als gevolg hiervan zwaar lichamelijk letsel op zou lopen. Immers, naar algemene ervaringsregels levert het één keer slaan op het hoofd met een vuist geen aanmerkelijke kans op zwaar lichamelijk letsel op. De door verdachte op die klap volgende, gepleegde geweldshandelingen brengen het hof niet tot een ander oordeel, nu het hof – zoals hiervoor overwogen – niet de duur, intensiteit en kracht daarvan heeft kunnen vaststellen.
Naar het oordeel van het hof leveren de door verdachte gepleegde geweldshandelingen tegen aangeefster wel ‘eenvoudige’ mishandeling op, zoals dat in het op de zware mishandeling betrekking hebbende deel van de tenlastelegging (onder feit 1 subsidiair) in te lezen is.
Overweging ten overvloede
Nu het hof niet komt tot een veroordeling van de onder feit 1 subsidiair tenlastegelegde zware mishandeling, zou het hof ook niet gekomen zijn tot een bewezenverklaring van het onder feit 1 meer subsidiair tenlastegelegde, te weten de poging tot zware mishandeling.

Bewezenverklaring

Door wettige bewijsmiddelen, waarbij de inhoud van elk bewijsmiddel -ook in onderdelen- slechts wordt gebezigd tot het bewijs van dat tenlastegelegde feit waarop het blijkens de inhoud kennelijk betrekking heeft, en waarin zijn vervat de redengevende feiten en omstandigheden waarop de bewezenverklaring steunt, acht het hof wettig en overtuigend bewezen dat verdachte het onder 1 subsidiair en 2 tenlastegelegde heeft begaan, met dien verstande, dat:
1. subsidiair
hij op
of omstreeks10 maart 2018 te Amersfoort, aan [benadeelde 1] (politieambtenaar) opzettelijk
zwaarlichamelijk letsel (zware hersenschudding), heeft toegebracht, door opzettelijk
- die [benadeelde 1] (met veel kracht) op/tegen haar hoofd
en/of haar gezichtte slaan
en/of te stompenen
/of
- (nadat die [benadeelde 1] op de grond was gevallen
, althans terecht was gekomen) boven op die [benadeelde 1] te gaan liggen
, althans boven op die [benadeelde 1] te blijven liggenen
/of
- zijn arm om de hals en
/ofnek van die op de grond liggende [benadeelde 1] te doen en
/ofte houden en
/ofmet zijn arm
(met kracht)te drukken op/tegen de hals en
/ofnek en
/ofkeel van die [benadeelde 1]
, althans met zijn arm kracht uit te oefenen op de hals en/of nek en/of keel van die [benadeelde 1].
2.
hij op
of omstreeks10 maart 2018 te Amersfoort openlijk, te weten, op of nabij de openbare weg de Nieuweweg
en/of de Krommestraat, in elk geval op of aan de openbare wegen
/ofop een voor het publiek toegankelijke plaats, in vereniging geweld heeft gepleegd tegen
een ofmeerdere perso
(o)n
(en
)en
/ofeen goed te weten de politieambtenaren
a. - [benadeelde 1] en
/of
b. - [benadeelde 2] en
/of
c. - [benadeelde 3] en
/of
d. – [benadeelde 4] en
/of
e. - een dienstfiets van de politie
door
1. te slaan
en/of te stompenop/tegen het hoofd
en/of het gezichtvan die [benadeelde 1]
en/of die [benadeelde 1] op de grond te duwen en/of gooienen
/ofboven op die (op de grond liggende) [benadeelde 1] te gaan liggen
en/of te blijven liggenen
/ofhet houden van de arm om de hals en
/ofde nek van die op de grond liggende [benadeelde 1] en
/ofdrukken op/tegen de hals en
/ofde nek en
/ofkeel van die [benadeelde 1] ,
althans het met de arm kracht uit te oefenen op die hals en/of nek en/of keel van die [benadeelde 1]en
/of2. te duwen en
/ofte slaan en
/ofte stompen en
/ofte schoppen tegen die [benadeelde 2] en
/of[benadeelde 3] en
/ofdie [benadeelde 4] en
/of
3. slaande bewegingen te maken in de richting van die [benadeelde 2]
en/of die [benadeelde 3] en/of die [benadeelde 4]en
/of
4. die [benadeelde 2] en
/ofdie [benadeelde 3]
en/of die [benadeelde 4]op de grond te gooien
en/of te duwen en
/of
5. te gooien met die dienstfiets.
Het hof acht niet bewezen hetgeen verdachte meer of anders is tenlastegelegd dan hierboven is bewezenverklaard, zodat deze daarvan behoort te worden vrijgesproken.

Strafbaarheid van het bewezenverklaarde

Het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde levert op:
mishandeling.
Het onder 2 bewezen verklaarde levert op:
openlijk in vereniging geweld plegen tegen personen en goederen.

Strafbaarheid van de verdachte

Verdachte is strafbaar aangezien geen omstandigheid is gebleken of aannemelijk geworden die verdachte niet strafbaar zou doen zijn.

Oplegging van straf en/of maatregel

De rechtbank Midden-Nederland heeft de verdachte voor het in eerste aanleg bewezen verklaarde (feit 1 primair en feit 2) veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden waarvan 12 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren en met oplegging van algemene en bijzondere voorwaarden.
De advocaat-generaal heeft gevorderd dat de verdachte voor het ten laste gelegde (feit 1 primair en feit 2) zal worden veroordeeld tot dezelfde straf als die de rechtbank aan verdachte heeft opgelegd met uitzondering van de duur van de proeftijd die de advocaat-generaal op drie jaren vastgesteld zou willen zien.
De raadsman van verdachte heeft aangevoerd dat, gelet op de bepleite vrijspraken ten aanzien van feit 1, een straf volstaat die gelijk is aan de tijd die verdachte in voorarrest heeft doorgebracht, dat verdachte intrinsiek gemotiveerd is om ambulant te worden behandeld en daarbij heeft de raadsman voorgesteld om alleen bij een eventuele terugval een klinische opname als bijzondere voorwaarde op te nemen. De raadsman heeft daarbij verwezen naar informatie van mevrouw P. Hardeman, casemanager van verdachte van de PI Nieuwegein, waarin onder andere staat dat er vanuit de politie en het Leger des Heils een positief advies is met betrekking tot een ambulante behandeling.
Het hof heeft in hoger beroep de op te leggen straf bepaald op grond van de ernst van de feiten en de omstandigheden waaronder deze zijn begaan en gelet op de persoon van de verdachte. Het hof heeft daarbij in het bijzonder het volgende in beschouwing genomen.
Verdachte heeft zich die bewuste nacht van 10 maart 2018 schuldig gemaakt aan ernstige geweldsmisdrijven, te weten de mishandeling van een politieagent en openlijke geweldpleging tegen politieagenten.
Er is een vechtpartij ontstaan tussen verdachte, de personen met wie hij de bewuste nacht was uitgegaan, en meerdere politieagenten, waarbij verdachte en zijn mededaders openlijk geweld hebben gepleegd tegen diverse agenten en een dienstfiets van de politie.
Verdachte is degene geweest die nadat verbalisant [benadeelde 2] de vriendin van verdachte aan had gesproken is begonnen met fysiek geweld door onverhoeds verbalisant [benadeelde 1] op haar hoofd te slaan met een dermate harde vuistslag dat zij op de grond is gevallen en direct even het bewustzijn heeft verloren.
Vervolgens is verdachte op haar gaan liggen en heeft hij haar met zijn arm om de hals en nek vastgehouden en heeft [benadeelde 1] angstige momenten moeten doorstaan. Verdachte reageerde ook niet direct op het geweld en het aandringen van de andere verbalisanten om [benadeelde 1] los te laten.
Verdachte heeft zich hiermee schuldig gemaakt aan een mishandeling en openlijke geweldpleging en heeft hierdoor de lichamelijke integriteit van de slachtoffers geschonden.
Slachtoffers van dit soort ernstige feiten ondervinden daar vaak nog jarenlang last van en de herinnering eraan hindert hen in hun dagelijks bestaan. In dit verband verdient opmerking dat uit de medische informatie in het dossier en de toelichting bij de civiele vordering van de benadeelde [benadeelde 1] blijkt dat zij tot op heden, bijna twee jaar na het delict, nog kampt met de lichamelijke en psychische gevolgen van het handelen van verdachte en mogelijk sprake is van blijvende schade, hetgeen haar beperkt in haar dagelijkse bezigheden en waardoor zij haar werk als hondengeleidster niet meer uit heeft kunnen oefenen en zij onlangs te horen heeft gekregen dat ze er rekening mee moet houden dat dit ook niet meer zal gebeuren. De verdachte heeft daar geen enkel oog voor gehad.
Het hof rekent het verdachte voorts zwaar aan dat hij het geweld heeft gepleegd tegen verbalisanten tijdens de uitoefening van hun dienst, terwijl de werkzaamheden van de agenten er juist op gericht zijn om de veiligheid in de maatschappij te waarborgen.
Verdachte heeft door zijn handelwijze blijk gegeven van grove minachting voor deze verbalisanten, waardoor tevens het openbaar gezag is aangetast. Naar het oordeel van het hof verdienen verbalisanten die werkzaam zijn in het publieke domein ten dienste van de burger extra bescherming tegen gewelddadige bejegeningen. Het hof zal daar bij het bepalen van de hoogte van de straf rekening mee houden.
Tot slot zijn ook andere omstanders ongewild met het gewelddadige gedrag van verdachte geconfronteerd, waardoor algemene gevoelens van angst en onveiligheid in de samenleving worden versterkt.
Uit het Uittreksel Justitiële Documentatie van 16 januari 2020 blijkt dat verdachte vaker onherroepelijk is veroordeeld, ook wegens geweldsdelicten.
Het hof heeft tevens gelet op het reclasseringsadvies van Inforsa van 30 januari 2020, waaruit onder andere blijkt dat er op verschillende gebieden problemen zijn en dat de aanpak hiervan middels hulpverlening geïndiceerd is. De reclassering schat het recidiverisico als hoog in en geadviseerd wordt om aan verdachte een (deels) voorwaardelijke straf op te leggen met bijzondere voorwaarden, waaronder een klinische behandeling.
Gelet op het voorgaande en in het bijzonder de gevolgen van het handelen van verdachte voor verbalisant [benadeelde 1] en de recidive van verdachte is oplegging van een gevangenisstraf van langere duur aangewezen. Alles afwegende is het hof van oordeel dat een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden waarvan vier maanden voorwaardelijk passend en geboden is. Het hof zal aan het voorwaardelijke deel van de gevangenisstraf bijzondere voorwaarden verbinden, waarbij het hof aanleiding ziet om verdachte ambulant te laten behandelen met de mogelijkheid tot een klinische opname bij een eventuele terugval.
Nu verdachte het onvoorwaardelijke deel van de aan verdachte op te leggen gevangenisstraf reeds in voorarrest heeft doorgebracht, zal het hof bevelen dat de voorlopige hechtenis van verdachte wordt opgeheven met ingang van de uitspraakdatum.
Het hof zal de dadelijke uitvoerbaarheid van de bijzondere voorwaarde bevelen. Gelet op de omstandigheid dat de bewezen verklaarde misdrijven zijn gericht tegen of gevaar hebben veroorzaakt voor de onaantastbaarheid van het lichaam van een of meer personen overweegt het hof gelet op de problematiek van verdachte, de omstandigheden waaronder de strafbare feiten zijn gepleegd en de documentatie van verdachte dat er ernstig rekening mee moet worden gehouden dat de verdachte wederom zo een misdrijf zal begaan.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 7.500,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 6.000,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 1 subsidiair bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden.
Op grond van artikel 6:106, eerste lid van het Burgerlijk Wetboek heeft de benadeelde partij recht op een naar billijkheid vast te stellen vergoeding van de immateriële schade, aangezien zij ten gevolge van het strafbare feit lichamelijk letsel heeft opgelopen. Het hof gaat er daarbij op basis van het dossier, het schadeonderbouwingsformulier en de toelichting ter terechtzitting van uit dat er bij de benadeelde partij sprake was van twee hoofdwonden, een pijnlijke linkerkaak en linkerpols, een hersenschudding en gederfde levensvreugde en verdriet.
Het hof zal de schade naar maatstaven van billijkheid vaststellen op het gevraagde bedrag.
Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 550,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 650,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

De benadeelde partij heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. Deze bedraagt € 750,00. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep toegewezen tot een bedrag van € 500,00. De benadeelde partij heeft zich in hoger beroep opnieuw gevoegd voor het bedrag van haar oorspronkelijke vordering.
Uit het onderzoek ter terechtzitting is voldoende gebleken dat de benadeelde partij als gevolg van het onder 2 bewezenverklaarde handelen van verdachte rechtstreeks schade heeft geleden. Verdachte is tot vergoeding van die schade gehouden zodat de vordering zal worden toegewezen.
Om te bevorderen dat de schade door verdachte wordt vergoed, zal het hof de maatregel van artikel 36f van het Wetboek van Strafrecht opleggen op de hierna te noemen wijze.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 36f, 57, 63, 141 en 300 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, met uitzondering van art 36f lid 5 Sr, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het onder 1 primair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart zoals hiervoor overwogen bewezen dat de verdachte het onder 1 subsidiair en 2 ten laste gelegde heeft begaan.
Verklaart niet bewezen hetgeen de verdachte meer of anders is ten laste gelegd dan hierboven is bewezen verklaard en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Verklaart het onder 1 subsidiair en 2 bewezen verklaarde strafbaar, kwalificeert dit als hiervoor vermeld en verklaart de verdachte strafbaar.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
20 (twintig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
4 (vier) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
2 (twee) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 2 (twee) jaren of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarden dat de veroordeelde:
 zich zal melden bij de reclassering, zo vaak en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht;
 mee zal werken aan een behandeling door een instelling die forensische ambulante zorg biedt, te bepalen door de reclassering, waarbij verdachte zich zal houden aan de huisregels en de aanwijzingen die de zorgverlener geeft voor de behandeling, waarbij het innemen van medicijnen evenals het uitvoeren van urinecontroles onderdeel van de behandeling kan zijn;
 zich bij een terugval gedurende maximaal 7 (zeven) weken klinisch laat opnemen ten behoeve van crisisbehandeling, detoxificatie, stabilisatie, observatie of diagnostiek of zoveel korter als de reclassering nodig vindt;
 (al dan niet aansluitend op de klinische opname) verblijft bij een instelling voor begeleid of beschermd wonen of een soortgelijke instelling, dan wel deelneemt aan ambulant begeleid wonen, zulks ter beoordeling van de reclassering, en zich houdt aan de huisregels en het (dag)programma dat deze instelling in overleg met de reclassering heeft opgesteld.
Beveelt dat voormelde voorwaarden en het uit te oefenen reclasseringstoezicht, dadelijk uitvoerbaar zijn.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van heden.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 1]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 1] ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) ter zake van immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 1] , ter zake van het onder 1 subsidiair bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 7.500,00 (zevenduizend vijfhonderd euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 72 (tweeënzeventig) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte aan een van beide betalingsverplichtingen heeft voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 maart 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 2]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 2] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 2] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 550,00 (vijfhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 11 (elf) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 maart 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 3]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 3] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 650,00 (zeshonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 3] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 650,00 (zeshonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 13 (dertien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 maart 2018.

Vordering van de benadeelde partij [benadeelde 4]

Wijst toe de vordering tot schadevergoeding van de benadeelde partij [benadeelde 4] ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde tot het bedrag van
€ 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) ter zake van immateriële schade, waarvoor de verdachte met de mededader(s) hoofdelijk voor het gehele bedrag aansprakelijk is, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Verwijst de verdachte in de door de benadeelde partij gemaakte en ten behoeve van de tenuitvoerlegging nog te maken kosten, tot aan de datum van deze uitspraak begroot op nihil.
Legt aan de verdachte de verplichting op om aan de Staat, ten behoeve van het slachtoffer, genaamd [benadeelde 4] , ter zake van het onder 2 bewezen verklaarde een bedrag te betalen van € 750,00 (zevenhonderdvijftig euro) als vergoeding voor immateriële schade, vermeerderd met de wettelijke rente vanaf de hierna te noemen aanvangsdatum tot aan de dag der voldoening.
Bepaalt de duur van de gijzeling op ten hoogste 15 (vijftien) dagen. Toepassing van die gijzeling heft de verplichting tot schadevergoeding aan de Staat ten behoeve van het slachtoffer niet op.
Bepaalt dat indien en voor zover de verdachte of zijn mededader(s) aan een van beide betalingsverplichtingen hebben voldaan, de andere vervalt.
Bepaalt de aanvangsdatum van de wettelijke rente voor de immateriële schade op 10 maart 2018.
Aldus gewezen door
mr. J.P. Bordes, voorzitter,
mr. J.D. den Hartog en mr. M. Nooijen, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. H.J. Rosmalen-Jansen, griffier,
en op 2 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
mr. M. Nooijen is buiten staat dit arrest mede te ondertekenen.
Proces-verbaal van het in dezelfde zaak voorgevallene ter openbare terechtzitting van het gerechtshof van 2 maart 2020.
Tegenwoordig:
mr. F.A.M. Bakker, voorzitter,
mr. J. van Onna, advocaat-generaal,
mr. S.G.J. Berk, griffier.
De voorzitter doet de zaak uitroepen.
De verdachte is niet in de zaal van de terechtzitting aanwezig.
De voorzitter spreekt het arrest uit.
Waarvan is opgemaakt dit proces-verbaal, dat door de voorzitter en de griffier is vastgesteld en ondertekend.