ECLI:NL:GHARL:2020:1836

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
3 maart 2020
Publicatiedatum
3 maart 2020
Zaaknummer
21-002485-18
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Bevestiging vonnis met gewijzigde straf in zaak van poging tot doodslag

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 3 maart 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte, geboren in 1997, was eerder veroordeeld voor poging tot doodslag en had hoger beroep ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank, die hem een gevangenisstraf van 18 maanden had opgelegd, waarvan 6 maanden voorwaardelijk. Het hof bevestigde het vonnis van de rechtbank, maar wijzigde de straf. De verdachte kreeg een gevangenisstraf van 18 maanden, waarvan 12 maanden voorwaardelijk, met bijzondere voorwaarden waaronder verplichte behandeling.

De zaak betreft een incident dat plaatsvond op 27 oktober 2017, waarbij de verdachte het slachtoffer met een vuistslag en een trap tegen het hoofd heeft verwond. Het hof oordeelde dat de verdachte op grove wijze inbreuk heeft gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer, wat leidde tot ernstige verwondingen. De rechtbank had de benadeelde partij in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard, en het hof bevestigde deze beslissing. Het hof overwoog dat de verdachte verantwoordelijk was voor zijn daden en dat hij al was begonnen met een behandelprogramma. De raadsman pleitte voor toepassing van het adolescentenstrafrecht, maar het hof wees dit af, aangezien de verdachte ten tijde van het delict meerderjarig was.

De beslissing van het hof houdt rekening met de ernst van het feit, de omstandigheden waaronder het is gepleegd, en de persoon van de verdachte. Het hof legde bijzondere voorwaarden op, waaronder meldplicht bij de reclassering en verplichte behandeling, om de verdachte te ondersteunen in zijn rehabilitatie. De uitspraak benadrukt de noodzaak van een passende straf die recht doet aan de ernst van het delict en de impact op het slachtoffer en de samenleving.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002485-18
Uitspraak d.d.: 3 maart 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden, gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 13 april 2018 met parketnummer
18-830381-17 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1997,
wonende te [woonplaats] , [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 18 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal strekkende tot bewezenverklaring van het primair ten laste gelegde en oplegging van gevangenisstraf voor de duur van 20 maanden waarvan 10 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering en een verplichting tot ambulante behandeling. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft verdachte ter zake van het primair ten laste gelegde feit veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden waarvan 6 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren met als bijzondere voorwaarden meldplicht bij de reclassering, deelname aan een gedragsinterventie en verplichting tot ambulante behandeling. De rechtbank heeft de benadeelde partij [benadeelde partij] in zijn vordering niet-ontvankelijk verklaard.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor zover het betreft de opgelegde straf. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank voor het overige op juiste wijze heeft beslist. Daarom dient het vonnis voor het overige te worden bevestigd.

Oplegging van straf en/of maatregel

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken.
Verdachte heeft zich op 27 oktober 2017 schuldig gemaakt aan een poging tot doodslag. Verdachte heeft met een aanloop, dan wel versnelde pas, het slachtoffer een zeer krachtige vuistslag gegeven waardoor het slachtoffer op de grond is gevallen. Vervolgens heeft verdachte zich omgekeerd, is hij weggelopen, heeft hij zich weer omgedraaid en is toen met versnelde pas wederom naar het slachtoffer gegaan en heeft hem toen met geschoeide voet een harde trap tegen zijn hoofd gegeven.
Uit de letselrapportage maakt het hof op dat het slachtoffer geluk heeft gehad, omdat de grens tussen een hoofd-hersentrauma zonder restverschijnselen en een hoofd-hersentrauma met meer of minder restverschijnselen en een fatale afloop maar klein is.
Door het handelen van verdachte is het slachtoffer dusdanig gewond geraakt dat reconstructie van zijn gezicht middels een operatie nodig was en uit de letselrapportage blijkt dat het slachtoffer door het handelen van verdachte had kunnen komen te overlijden.
Door zijn handelwijze heeft verdachte op grove wijze inbreuk gemaakt op de lichamelijke integriteit van het slachtoffer waarbij het slachtoffer ook het leven had kunnen laten. Daarnaast rekent het hof het de verdachte aan dat dit feit zich in aanwezigheid van omstanders, bij het gebouw van roeivereniging [naam vereniging] , heeft afgespeeld. Een dergelijk feit brengt naast schade, angst en pijn voor het slachtoffer, gevoelens van angst en onrust in de samenleving teweeg. Dat dit ook bij het onderhavige incident het geval is geweest blijkt uit de verklaringen van de getuigen, die erg onder de indruk waren van hetgeen zij hebben gezien.
Dat het slachtoffer en verdachte tot aan het gewelddadige optreden van verdachte goede vrienden en huisgenoten waren maakt de situatie extra wrang. Uit de proceshouding van verdachte ter terechtzitting van het hof is het hof gebleken dat verdachte uitdrukkelijk verantwoordelijkheid neemt voor wat hij heeft gedaan. Dat blijkt temeer uit het feit dat verdachte reeds is begonnen aan een intensief behandelprogramma. Daarnaast heeft verdachte ter terechtzitting meermalen aangegeven spijt te hebben van wat hij het slachtoffer heeft aangedaan.
De raadsman heeft ter terechtzitting van het hof betoogd dat toepassing moet worden gegeven aan het adolescentenstrafrecht. Het hof gaat hier echter niet in mee en overweegt daartoe het volgende. Verdachte was ten tijde van het plegen van het bewezenverklaarde feit meerderjarig. Het hof ziet op basis van het reclasseringsadvies van het Leger des Heils d.d. 7 februari 2020, het psychiatrisch onderzoek van mw. drs. A.M. de Jong d.d. 14 februari 2018 en het psychologisch onderzoek van mw. N. van der Weegen d.d. 24 januari 2018 geen aanleiding voor toepassing van het adolescentenstrafrecht.
Het hof heeft bij de straftoemeting in aanmerking genomen dat verdachte – blijkens een hem betreffend uittreksel uit het justitiële documentatieregister d.d. 20 januari 2020 – niet eerder is veroordeeld voor strafbare feiten. Het hof heeft tevens rekening gehouden met het forse tijdsverloop in de fase van hoger beroep.
De rechtbank heeft verdachte veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 18 maanden, waarvan zes maanden voorwaardelijk, met oplegging van bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren. De advocaat-generaal heeft ter terechtzitting van het hof een gevangenisstraf voor de duur van twintig maanden, waarvan tien maanden voorwaardelijk, met oplegging van bijzondere voorwaarden en een proeftijd van drie jaren gevorderd.
De raadsman heeft ter terechtzitting betoogd dat het reeds gestarte behandeltraject van verdachte niet zou moeten worden onderbroken door een lange onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Hij heeft - kort samengevat - gepleit voor oplegging van een onvoorwaardelijke gevangenisstraf voor de duur van het voorarrest, en daarnaast een lange voorwaardelijke straf met bijzondere voorwaarden en een taakstraf.
Hoewel het hof meent dat de spijtgevoelens van verdachte oprecht zijn en het voor hem kennelijk nog altijd moeilijk te bevatten is hoe hij zich zo gewelddadig kon gedragen, komt er gezien de ernst van het feit en de aanmerkelijke schade van het slachtoffer geen andere straf in aanmerking dan een deels onvoorwaardelijke gevangenisstraf. Het hof is van oordeel dat een gevangenisstraf van 18 maanden als uitgangspunt een passende en noodzakelijke bestraffing is. Het hof acht de voortzetting van de reeds gestarte intensieve behandeling wenselijk en omdat het hof deze door verdachte ingeslagen weg niet langdurig wil doorkruisen zal het hof een aanzienlijk deel van de gevangenisstraf (twaalf maanden) voorwaardelijk opleggen, met een proeftijd van drie jaren. Aan het voorwaardelijke deel zullen de bijzondere voorwaarden zoals genoemd in het dictum worden verbonden.

Benadeelde partij

De benadeelde partij [benadeelde partij] heeft zich in eerste aanleg in het strafproces gevoegd met een vordering tot schadevergoeding. De vordering is bij het vonnis waarvan beroep niet-ontvankelijk verklaard. Het hof heeft geen handhaving van de vordering in hoger beroep bij de stukken aangetroffen. Om die reden zal het hof ook dit onderdeel van het vonnis bevestigen.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c, 45 en 287 van het Wetboek van Strafrecht.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de opgelegde straf en doet in zoverre opnieuw recht.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige, met inachtneming van het hiervoor overwogene.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
18 (achttien) maanden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
12 (twaalf) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c, zesde lid, van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich uiterlijk 7 dagen na het onherroepelijk worden van dit arrest meldt bij de Reclassering van het Leger des Heils, Damsterdiep 271 postcode te Groningen, en verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te blijven melden bij de reclassering zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de verdachte zich gedurende de proeftijd onder behandeling zal stellen van Ambulante Forensische Psychiatrie Noord-Nederland (AFPN) of een soortgelijke ambulante forensische zorginstelling zulks ter beoordeling van de reclassering, waarbij de verdachte zich zal houden aan de aanwijzingen die hem in het kader van die behandeling door of namens de instelling/behandelaar zullen worden gegeven.
Aldus gewezen door
mr. A.J. Rietveld, voorzitter,
mr. J.J. Beswerda en mr. R.R.H. Laurens, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. M. Zevenhuizen, griffier,
en op 3 maart 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.
Mr. Laurens is buiten staat dit arrest te ondertekenen.