In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 7 januari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep van belanghebbende [X] [Z] tegen de uitspraak van de rechtbank Gelderland. De rechtbank had eerder de bezwaren van belanghebbende tegen navorderingsaanslagen in de inkomstenbelasting/premie volksverzekeringen (IB/PVV) voor de jaren 2012, 2013 en 2014 ongegrond verklaard. De Inspecteur had deze navorderingsaanslagen opgelegd, waarbij hij de door belanghebbende opgevoerde aftrekposten had gecorrigeerd. Belanghebbende stelde dat de Inspecteur ambtelijk verzuim had gepleegd door niet te constateren dat de opgevoerde aftrekposten niet reëel waren, en dat de kwade trouw van zijn adviseur [A] niet aan hem kon worden toegerekend.
Het Hof overwoog dat de Inspecteur bij het vaststellen van een aanslag mag uitgaan van de juistheid van de gegevens die door de belastingplichtige zijn verstrekt. Het Hof concludeerde dat er geen sprake was van ambtelijk verzuim, omdat de Inspecteur met normale zorgvuldigheid de aangiften had kunnen beoordelen zonder aan de juistheid te twijfelen. De stellingen van belanghebbende over de kwade trouw van zijn adviseur behoefden geen verdere behandeling, omdat dit niet relevant was voor de beslissing. Het Hof verklaarde het hoger beroep ongegrond en bevestigde de uitspraak van de rechtbank, zonder aanleiding te zien voor vergoeding van griffierecht of proceskosten.