ECLI:NL:GHARL:2020:1778

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
27 februari 2020
Publicatiedatum
2 maart 2020
Zaaknummer
200.260.354/01
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Civiel recht; Personen- en familierecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Hoofdverblijf van minderjarige kind bij de moeder; afwijzing verzoek vader tot wijziging

In deze zaak heeft het Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 27 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep inzake het hoofdverblijf van de minderjarige [de minderjarige1]. De vader, verzoeker in hoger beroep, heeft verzocht om wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] naar zijn adres. De moeder, verweerster in hoger beroep, heeft verzocht om het verzoek van de vader af te wijzen. Het hof heeft in eerdere tussenbeschikkingen de raad voor de kinderbescherming verzocht om onderzoek te doen naar de situatie van [de minderjarige1]. De raad heeft geadviseerd om de hoofdverblijfplaats voorlopig bij de moeder te laten, met de voorwaarde dat zij binnen een half jaar een woning zoekt dichter bij de vader.

Tijdens de mondelinge behandeling op 30 januari 2020 hebben beide partijen hun standpunten toegelicht. Het hof heeft vastgesteld dat [de minderjarige1] sinds de scheiding van haar ouders in 2013 bij haar moeder woont en dat zij in [B] naar school gaat en haar sociale leven heeft. Het hof heeft geen aanleiding gezien om een bijzondere curator te benoemen, omdat er geen belangenconflict is aangetoond. Het hof heeft geconcludeerd dat het in het belang van [de minderjarige1] is om nu duidelijkheid te geven over haar hoofdverblijfplaats, gezien de onrust en de veranderingen die zij heeft meegemaakt.

Uiteindelijk heeft het hof het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats afgewezen en de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland bekrachtigd. Het hof heeft partijen aangeraden om hulpverlening in te schakelen om hun communicatie te verbeteren, wat van belang is voor [de minderjarige1].

Uitspraak

GERECHTSHOF ARNHEM-LEEUWARDEN

locatie Leeuwarden
afdeling civiel recht
zaaknummer gerechtshof 200.260.354/01
(zaaknummers rechtbank Midden-Nederland 460214 en 460218)
beschikking van 27 februari 2020
inzake
[verzoeker],
wonende te [A] ,
verzoeker in hoger beroep,
verder te noemen: de vader,
advocaat: mr. E.I. Robert te Utrecht,
en
[verweerster],
wonende te [B] ,
verweerster in hoger beroep,
verder te noemen: de moeder,
advocaat: mr. E. Uijt de boogaardt te Lelystad.

1.Het verloop van het geding in hoger beroep

1.1
Voor het verloop van het geding tot 20 juni 2019 verwijst het hof naar zijn tussenbeschikking van die datum
1.2
Het hof heeft in het kader van een pilot "complexe scheidingen" bij voornoemde tussenbeschikking de raad voor de kinderbescherming (verder: de raad) verzocht om een onderzoek in te stellen naar het hoofdverblijf, zorgregeling en vervangende toestemming voor inschrijving op een basisschool ten aanzien van de hierna te noemen [de minderjarige1] .
1.3
Het hof heeft kennisgenomen van de navolgende stukken:
- het beroepschrift met productie(s), ingekomen ter griffie op 17 mei 2019;
- een journaalbericht van mr. Robert van 19 juni 2019;
- het verweerschrift met productie(s);
- een brief van de raad van 10 september 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 18 september 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Robert van 11 december 2019 met productie(s);
- een journaalbericht van mr. Uijt de boogaardt van 15 januari 2020 met productie(s).
1.4
De mondelinge behandeling heeft op 30 januari 2020 plaatsgevonden. Partijen zijn in persoon verschenen, bijgestaan door hun advocaten. Namens de raad is mevrouw [C] verschenen.

2.De feiten

2.1
Partijen zijn [in] 2010 een geregistreerd partnerschap aangegaan.
Dit partnerschap is ontbonden bij beschikking van de rechtbank Rotterdam [in] 2013. De ontbinding is op 16 oktober 2013 ingeschreven in de registers van de burgerlijke stand.
2.2
Partijen zijn de ouders van [de minderjarige1] (ook te noemen: [de minderjarige1] ), geboren [in] 2010, over wie zij gezamenlijk het ouderlijk gezag uitoefenen.
2.3
Partijen hebben op 24 juli 2013 een ouderschapsplan ondertekend. In artikel 2 van het ouderschapsplan zijn partijen (onder meer) overeengekomen dat [de minderjarige1] haar hoofd-verblijf bij de moeder heeft, dat bij een voorgenomen verhuizing de ouders vooraf met elkaar in overleg treden en dat de ouders de intentie hebben niet meer dan 50 km/max. 40 min. rijden uit elkaar te gaan wonen.
2.4
Na het uiteengaan van partijen is de moeder samen met [de minderjarige1] naar de gemeente [D] verhuisd om daar met de heer [E] te gaan samenwonen. Uit deze relatie heeft de moeder een zoon, [de minderjarige2] (verder te noemen: [de minderjarige2] ), geboren [in] 2014. De relatie met de heer [E] is in april 2018 geëindigd, waarna de moeder samen met [de minderjarige1] en [de minderjarige2] naar [B] is verhuisd.

3.De omvang van het geschil

3.1
Tussen partijen zijn in geschil het hoofdverblijf en vervangende toestemming voor inschrijving op een basisschool ten aanzien van [de minderjarige1] . Bij de bestreden beschikking is, voor zover thans van belang, het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijf-plaats van [de minderjarige1] afgewezen.
3.2
De vader is met vijf grieven in hoger beroep gekomen van de bestreden beschikking. Grief 1 ziet op de overweging van de rechtbank dat de raad niet zal worden verzocht een nader onderzoek te verrichten. Grief 2 ziet op het oordeel van de rechtbank dat geen sprake is van een belangenstrijd tussen [de minderjarige1] en (één van) de ouders en dat het niet noodzakelijk is om een bijzondere curator te benoemen om de belangen van [de minderjarige1] te vertegenwoordigen. De grieven 3, 4 en 5 zien op de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] .
3.3
De vader verzoekt het hof om de bestreden beschikking te vernietigen en, opnieuw rechtdoende, zijn verzoeken alsnog toe te wijzen al dan niet na benoeming van een bijzondere curator, dan wel na nader te bepalen onderzoek door de raad, alsmede alle verzoeken van de moeder af te wijzen en:
I. te bepalen dat [de minderjarige1] met ingang van de datum van de door het hof te nemen beschikking dan wel een andere datum welke het hof juist acht haar woonplaats heeft bij de vader en op zijn adres zal worden ingeschreven;
II. de vader te machtigen [de minderjarige1] in te schrijven op een basisschool naar keuze in [A] ;
subsidiair:
III. de moeder te verbieden zich definitief met [de minderjarige1] in [B] of omgeving te vestigen en te bepalen dat zij binnen een door het hof te bepalen redelijke termijn overeenkomstig het tussen partijen geldende ouderschapsplan, dient te verhuizen en zich
met [de minderjarige1] dient te vestigen in de omgeving van de woonplaats van de vader.
3.4
De moeder voert verweer en zij verzoekt het hof om de vader niet-ontvankelijk te verklaren in zijn beroep, althans de verzoeken in appel af te wijzen.

4.De motivering van de beslissing

4.1
Nu het hof bij tussenbeschikking van 20 juni 2019 een onderzoek door de raad heeft gelast, heeft de vader geen belang meer bij bespreking van zijn eerste grief.
4.2
Ingevolge artikel 1:253a lid 4 van het Burgerlijk Wetboek (BW) in samenhang met artikel 1:377e BW kan de rechter op verzoek van de ouders of van een van hen een beslissing inzake de uitoefening van het ouderlijk gezag alsmede een door de ouders onderling getroffen regeling daarover wijzigen op de grond dat nadien de omstandigheden zijn gewijzigd of dat bij het nemen van de beslissing van onjuiste of onvolledige gegevens is uitgegaan. Deze gewijzigde regeling kan omvatten - voor zover hier van belang - de beslissing bij welke ouder het kind zijn hoofdverblijfplaats heeft. De rechter neemt een zodanige beslissing als hem in het belang van het kind wenselijk voorkomt.
4.3
Het hof stelt voorop in het door de vader aangevoerde geen aanleiding te zien om een bijzondere curator te benoemen. Uit artikel 1:250 BW volgt dat de rechter slechts tot benoeming van een bijzondere curator overgaat, indien de belangen van (een van) de met het gezag belaste ouder(s) in strijd zijn met die van de minderjarige. Naar het oordeel van het hof is daarvan in dit geval niet gebleken. Van bijzondere feiten en/of omstandigheden die meebrengen dat de benoeming van een bijzondere curator in deze zaak toch noodzakelijk is in het belang van [de minderjarige1] , is evenmin gebleken. Het horen van de stem van [de minderjarige1] , zoals door de vader als reden aangevoerd, ziet het hof evenmin als noodzaak voor benoeming van een bijzondere curator nu door de raad uitgebreid met [de minderjarige1] is gesproken en van dit gesprek verslag is gedaan in hierna genoemd rapport.
4.4
De raad heeft het hof in zijn rapport van 5 september 2019 geadviseerd om de beslissing over de definitieve hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] aan te houden voor een periode van maximaal een half jaar. Het hoofdverblijf van [de minderjarige1] kan dan voorlopig, onder voorwaarden, bij de moeder blijven. De raad adviseert om de moeder de voorwaarde op te leggen dat zij binnen een half jaar een woning zoekt die zich op kortere afstand van vader bevindt, dan wel dat de ouders gezamenlijk een woonplaats vinden die het mogelijk maakt dat zij op termijn een evenredige verdeling van de zorgregeling kunnen hebben.
De raad is van mening dat dit het meest in het belang van [de minderjarige1] is, aangezien een voortzetting van de huidige situatie zal leiden tot een verslechtering van het gezamenlijk ouderschap van ouders en de onderlinge communicatie. Wanneer na een half jaar blijkt dat moeder geen woonplek heeft kunnen vinden, of dat uit haar pogingen blijkt dat dit niet mogelijk is, is de raad van mening dat de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] bij haar vader dient te worden bepaald.
4.5
Ter zitting van het hof heeft de raad naar voren gebracht dat inmiddels vijf maanden zijn verstreken na het uitbrengen van het rapport, maar dat het niet wenselijk is om, zoals in het raadsrapport is geadviseerd, de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] nu over een maand te wijzigen en bij vader te bepalen. De raad heeft - gelet op de huidige omstandigheden - aangeboden om nader te onderzoeken of het in het belang van [de minderjarige1] is om haar hoofdverblijf te wijzigen.
4.6
Het hof acht zich op grond van de stukken en de mondelinge behandeling ter zitting voldoende voorgelicht om een beslissing te kunnen nemen, zodat geen noodzaak bestaat (wederom) een nader raadsonderzoek te gelasten. De procedures en beslissingen omtrent [de minderjarige1] zijn vooral gericht geweest op de ouders en wat de ouders nodig hebben om tot een betere communicatie en gezamenlijke beslissingen te komen. Meerdere mediation pogingen hebben in dit alles helaas geen verbetering gebracht. Het belang van [de minderjarige1] vooropstellend, en dat moet het hof doen, maakt dat het nu de hoogste tijd is om knopen door te hakken en voor [de minderjarige1] duidelijkheid te geven voor de toekomst. [de minderjarige1] heeft in de afgelopen jaren veel meegemaakt wat voor haar onrust en onveiligheid heeft veroorzaakt, waaronder de scheiding van haar ouders, de verhuizing met haar moeder naar [D] , de conflictueuze breuk van de moeder met de vader van [de minderjarige2] en de daarop volgende verhuizing naar [B] . Gelet op al deze gebeurtenissen en wisselingen in het leven van [de minderjarige1] , is zij op dit moment vooral gebaat bij rust, duidelijkheid en continuïteit in haar woonsituatie. Het hof acht het daarom in het belang van [de minderjarige1] dat er nu een beslissing wordt genomen over haar hoofdverblijf en dat de zaak niet verder wordt aangehouden om de raad opnieuw onderzoek te laten doen.
4.7
De ouders verschillen van mening over de feitelijke gang van zaken voorafgaand aan het wonen van de moeder in [B] . Wat hiervan ook zij, het verzoek dat aan het hof voorligt, ziet op de beslissing waar [de minderjarige1] , uitgaande van de huidige situatie, haar hoofdverblijf moet hebben. Dit verzoek dient te worden beoordeeld op basis van de actuele feiten en omstandigheden, waarbij - zoals aangegeven - het belang van [de minderjarige1] voorop dient te worden gesteld.
4.8
[de minderjarige1] is negen jaar en woont sinds april 2018, inmiddels bijna twee jaren, samen met haar moeder in [B] , waar zij naar school gaat, haar sportactiviteiten beoefent en haar vriendjes en vriendinnetjes heeft. Niet is gebleken dat er zorgen zijn over de situatie van [de minderjarige1] bij de moeder. Het hof gaat voorbij aan wat de vader heeft aangevoerd over emotionele instabiliteit van de moeder, nu dit door hem niet nader is onderbouwd.
Het hof neemt bij zijn oordeel in aanmerking dat [de minderjarige1] sinds het uiteengaan van partijen (in 2013) bij haar moeder heeft gewoond en dat zij bij moeder samen met haar broertje [de minderjarige2] kan opgroeien. Voor een wijziging van de hoofdverblijfplaats ziet het hof onder genoemde feiten en omstandigheden geen aanleiding en vindt het hof, mede gelet op hetgeen onder 4.6 is overwogen over de voor [de minderjarige1] gewenste rust, duidelijkheid en continuïteit, niet in haar belang.
4.9
Het hof gaat er van uit dat door de onderhavige beslissing ten aanzien van het hoofdverblijf van [de minderjarige1] bij partijen (meer) ruimte ontstaat om zich te richten op het verbeteren van hun onderlinge communicatie en vertrouwen. Ter zitting van het hof is naar voren gekomen dat beide partijen zich hiervoor willen inzetten. Het hof geeft partijen in overweging dat zij daartoe - gelet op de ernst van hun communicatieproblemen - intensieve hulpverlening (te denken valt aan systeemtherapie) inzetten.
Dit is voor [de minderjarige1] erg belangrijk want uit het rapport van de raad komt naar voren dat [de minderjarige1] gehecht is aan beide ouders en hen beiden vaak wil zien. Zij wil de vader graag vaker zien dan nu het geval is. [de minderjarige1] is ook verdrietig dat haar ouders het nergens over eens zijn en niet normaal tegen elkaar doen.
4.1
Nu het hof van oordeel is dat het verzoek van de vader tot wijziging van het hoofdverblijf van [de minderjarige1] dient te worden afgewezen, zal ook zijn verzoek betreffende het verlenen van vervangende toestemming voor de inschrijving op een basisschool naar keuze in [A] worden afgewezen. Gelet op dit oordeel, komt het hof niet toe aan het subsidiaire verzoek van de vader om de moeder te verbieden zich definitief met [de minderjarige1] in [B] of omgeving te vestigen en te bepalen dat zij dient te verhuizen en zich met [de minderjarige1] dient te vestigen in de omgeving van zijn woonplaats.

5.De slotsom

Op grond van hetgeen hiervoor is overwogen, falen de grieven (met uitzondering van de eerste grief). Het hof zal de bestreden beschikking, voor zover aan zijn oordeel onderworpen, bekrachtigen.

6.De beslissing

Het hof, beschikkende in hoger beroep:
bekrachtigt de beschikking van de rechtbank Midden-Nederland, locatie Lelystad, van 19 februari 2019, voor zover aan het oordeel van het hof onderworpen en voor zover daarbij het verzoek van de vader tot wijziging van de hoofdverblijfplaats van [de minderjarige1] is afgewezen;
wijst het meer of anders verzochte af.
Deze beschikking is gegeven door mrs. J.G. Idsardi, C. Koopman en S. Rezel, bijgestaan door mr. S.C. Lok als griffier, en is op 27 februari 2020 uitgesproken in het openbaar in tegenwoordigheid van de griffier.