ECLI:NL:GHARL:2020:1756

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
28 februari 2020
Publicatiedatum
28 februari 2020
Zaaknummer
21-002728-19
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Veroordeling voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen met bijzondere voorwaarden voor reclassering

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 28 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld tot een gevangenisstraf van drie jaar voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen en bijbehorende munitie. Het hof heeft de verdachte opnieuw veroordeeld tot een gevangenisstraf van 36 maanden, waarvan 18 maanden voorwaardelijk met een proeftijd van drie jaren en als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact. Het hof oordeelt dat het uitgangspunt van de straftoemeting voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen niet voldoende recht doet aan de gevaarzetting in dit specifieke geval. De verdachte had het wapen geladen en schietklaar in de woning van zijn toenmalige vriendin. Ondanks de ernst van het feit, heeft het hof een lagere straf opgelegd dan de rechtbank, omdat de verdachte openheid van zaken heeft gegeven en blijk geeft van een positieve ontwikkeling in zijn leven. Het hof heeft ook rekening gehouden met eerdere veroordelingen van de verdachte en zijn bereidheid om deel te nemen aan reclasseringstrajecten. De beslissing van het hof is in overeenstemming met de artikelen van het Wetboek van Strafrecht en de Wet wapens en munitie.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-002728-19
Uitspraak d.d.: 28 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 2 mei 2019 met parketnummer 18-830265-18 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedatum] 1976,
thans verblijvende in PI Noord, gevangenis De Marwei te Leeuwarden.

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 14 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot veroordeling van verdachte tot een gevangenisstraf voor de duur van 36 maanden, met aftrek van voorarrest, waarvan 18 maanden voorwaardelijk, met een proeftijd van 3 jaren en met als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman,
mr. F.H. Kappelhof, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 2 mei 2019, waartegen het hoger beroep is gericht, de verdachte ter zake van de onder 1 en 2 ten laste gelegde feiten veroordeeld tot een gevangenisstraf voor de duur van 3 jaren met aftrek van voorarrest.
Het hof is van oordeel dat de rechtbank op juiste gronden heeft beslist en zal het vonnis bevestigen behalve voor wat betreft de strafoplegging. Ten aanzien van dit onderdeel van het vonnis komt het hof tot een andere beslissing dan de rechtbank. In zoverre zal het vonnis dan ook worden vernietigd en zal opnieuw recht worden gedaan.

Oplegging van de straf

De hierna te melden strafoplegging is in overeenstemming met de aard en de ernst van het bewezenverklaarde en de omstandigheden waaronder dit is begaan, mede gelet op de persoon van verdachte, zoals van een en ander bij het onderzoek ter terechtzitting is gebleken. Voorts heeft het hof rekening gehouden met het door verdachte erkende ad informandum gevoegde feit.
Verdachte heeft een automatisch vuurwapen, een aanvalsgeweer, en bijbehorende munitie voorhanden gehad. Het wapen was geladen en lag schietklaar in de woning van zijn toenmalige vriendin waar verdachte toentertijd zelf ook verbleef. Het ongecontroleerd bezit van vuurwapens, met name van dit soort automatische vuurwapens, brengt een onaanvaardbaar risico voor de veiligheid van personen met zich mee en veroorzaakt gevoelens van onveiligheid in de maatschappij.
Tijdens de behandeling van de zaak in eerste aanleg heeft verdachte geen inzicht willen geven in de reden waarom hij het wapen voorhanden heeft gehad, zodat de rechtbank het ervoor heeft gehouden dat dit was bestemd voor het plegen van ernstige delicten. Tijdens de behandeling van de zaak in hoger beroep heeft de verdachte meer openheid van zaken gegeven. Hij heeft verklaard dat hij niets met het wapen van plan was, maar het slechts ‘stoer’ vond om erover te kunnen beschikken. Hij had bij het tv-programma RTL Boulevard gezien hoe makkelijk je aan dergelijke wapens kon komen en dat fascineerde hem.
Het hof plaatst vraagtekens bij de volledigheid van verdachtes opgave van zijn beweegredenen om over te gaan tot de aanschaf van het wapen, maar neemt tevens in aanmerking dat verdachte de volle verantwoordelijkheid heeft genomen voor het bezit ervan en dat hij te kennen heeft gegeven de strafwaardigheid daarvan (inmiddels) in te zien.
Het hof heeft tevens in aanmerking genomen dat verdachte blijkens het hem betreffende uittreksel uit de justitiële documentatie van 16 januari 2020 eerder onherroepelijk is veroordeeld voor overtreding van de Wet wapens en munitie en geweldsdelicten.
Verder heeft het hof acht geslagen op de rapportages van de reclassering van 20 augustus 2019 (detentie & re-integratieplan) en 18 oktober 2019 (deeladvies elektronische controle), waaruit blijkt dat verdachte in tegenstelling tot zijn houding in het verleden nu wel is gemotiveerd om een delictvrije toekomst op te bouwen en open staat voor hulpverlening. Hij is bereid medewerking te verlenen aan interventies gericht op het voorkomen van recidive en neemt daar zelfs al actief aan deel. Ter terechtzitting in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat hij inmiddels al verschillende gedragsinterventies heeft afgerond, waaronder de Cova-training.
Met de rechtbank is het hof van oordeel dat het uitgangspunt dat wordt gehanteerd bij de oriëntatiepunten voor de straftoemeting van het LOVS voor het voorhanden hebben van een automatisch vuurwapen, te weten een gevangenisstraf voor de duur van 9 maanden, onvoldoende recht doet aan de gevaarzetting in dit concrete geval. Bij het geladen en schietklaar voorhanden hebben van een dergelijk vuurwapen, hoort een hogere straf.
Gelet echter op de openheid van de verdachte ter terechtzitting in hoger beroep en de positieve weg die hij inmiddels lijkt te zijn ingeslagen, ziet het hof aanleiding om een groot deel van de straf in voorwaardelijke vorm op te leggen, met daaraan gekoppeld als bijzondere voorwaarde reclasseringscontact, zodat de reeds ingezette positieve lijn kan worden gecontinueerd. Aldus wordt verdachte, naar hij zich terdege dient te realiseren, een kans geboden te breken met zijn criminele verleden.

Toepasselijke wettelijke voorschriften

Het hof heeft gelet op de artikelen 14a, 14b, 14c en 57 van het Wetboek van Strafrecht en de artikelen 26 en 55 van de Wet wapens en munitie.
Deze voorschriften zijn toegepast, zoals zij golden ten tijde van het bewezen verklaarde.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep ten aanzien van de strafoplegging en doet in zoverre opnieuw recht.
Veroordeelt de verdachte tot een
gevangenisstrafvoor de duur van
36 (zesendertig) maanden.
Bepaalt dat een gedeelte van de gevangenisstraf, groot
18 (achttien) maanden, niet ten uitvoer zal worden gelegd, tenzij de rechter later anders mocht gelasten omdat de verdachte zich voor het einde van een proeftijd van
3 (drie) jarenaan een strafbaar feit heeft schuldig gemaakt of de verdachte gedurende de proeftijd van 3 (drie) jaren ten behoeve van het vaststellen van zijn/haar identiteit geen medewerking heeft verleend aan het nemen van een of meer vingerafdrukken of geen identiteitsbewijs als bedoeld in artikel 1 van de Wet op de identificatieplicht ter inzage heeft aangeboden of geen medewerking heeft verleend aan het reclasseringstoezicht, bedoeld in artikel 14c van het Wetboek van Strafrecht, de medewerking aan huisbezoeken en het zich melden bij de reclasseringsinstelling zo vaak en zolang als de reclasseringsinstelling dit noodzakelijk acht daaronder begrepen, dan wel de hierna te noemen bijzondere voorwaarde(n) niet heeft nageleefd.
Stelt als bijzondere voorwaarde dat de veroordeelde verplicht is zich gedurende de volledige proeftijd te melden bij de reclassering, zo frequent en zolang de reclassering dit noodzakelijk acht.
Geeft opdracht aan de reclassering tot het houden van toezicht op de naleving van voormelde bijzondere voorwaarde(n) en de veroordeelde ten behoeve daarvan te begeleiden.
Beveelt dat de tijd die door de verdachte vóór de tenuitvoerlegging van deze uitspraak in enige in artikel 27, eerste lid, van het Wetboek van Strafrecht bedoelde vorm van voorarrest is doorgebracht, bij de uitvoering van de opgelegde gevangenisstraf in mindering zal worden gebracht, voor zover die tijd niet reeds op een andere straf in mindering is gebracht.
Heft op het bevel tot voorlopige hechtenis met ingang van het tijdstip waarop de duur van de voorlopige hechtenis gelijk wordt aan het onvoorwaardelijk gedeelte van de opgelegde vrijheidsstraf.
Bevestigt het vonnis waarvan beroep voor het overige.
Aldus gewezen door
mr. J. Hielkema, voorzitter,
mr. W. Foppen en mr. L.J. Hofstra, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.R. Starreveld, griffier,
en op 28 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.