ECLI:NL:GHARL:2020:1715

Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden

Datum uitspraak
26 februari 2020
Publicatiedatum
26 februari 2020
Zaaknummer
21-000590-16
Instantie
Gerechtshof Arnhem-Leeuwarden
Type
Uitspraak
Rechtsgebied
Strafrecht
Procedures
  • Hoger beroep
Vindplaatsen
  • Rechtspraak.nl
AI samenvatting door LexboostAutomatisch gegenereerd

Vrijspraak van opzet- en schuldheling en witwassen na onvoldoende bewijs en verifieerbare verklaring van verdachte

In deze zaak heeft het gerechtshof Arnhem-Leeuwarden op 26 februari 2020 uitspraak gedaan in hoger beroep tegen een vonnis van de rechtbank Noord-Nederland. De verdachte was eerder veroordeeld voor witwassen en had hoger beroep ingesteld. Het hof heeft de zaak onderzocht op de zitting van 12 februari 2020 en heeft de vordering van de advocaat-generaal, die vroeg om vernietiging van het vonnis en veroordeling van de verdachte, in overweging genomen. De rechtbank had de verdachte veroordeeld tot een taakstraf en een voorwaardelijke gevangenisstraf.

Het hof heeft echter geoordeeld dat er onvoldoende bewijs was voor de tenlastelegging van opzetheling en schuldheling. De verdachte had een concrete en verifieerbare verklaring gegeven over de herkomst van het geld, die niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk was. Het hof concludeerde dat het openbaar ministerie niet voldoende onderzoek had gedaan naar deze verklaring en dat er geen bewijs was dat de verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen van misdrijf afkomstig waren.

Met betrekking tot het witwassen van een hoeveelheid geld, heeft het hof vastgesteld dat er geen bewijs was voor een rechtstreeks verband tussen het onverklaarbare vermogen van de verdachte en een misdrijf. De verdachte had verklaard dat zijn boekhouder fouten had gemaakt, wat door een opvolgende boekhouder werd bevestigd. Het hof oordeelde dat de verklaring van de verdachte over de herkomst van het geld voldoende was om aan te nemen dat het niet van criminele oorsprong was.

Uiteindelijk heeft het hof het vonnis van de rechtbank vernietigd en de verdachte vrijgesproken van alle ten laste gelegde feiten, omdat niet wettig en overtuigend bewezen was dat hij zich schuldig had gemaakt aan de hem ten laste gelegde feiten.

Uitspraak

Afdeling strafrecht
Parketnummer: 21-000590-16
Uitspraak d.d.: 26 februari 2020
TEGENSPRAAK
Arrestvan de meervoudige kamer voor strafzaken van het gerechtshof Arnhem‑Leeuwarden, zittingsplaats Leeuwarden ,
gewezen op het hoger beroep, ingesteld tegen het vonnis van de rechtbank Noord-Nederland van 21 januari 2016 met parketnummer 17-924078-12 in de strafzaak tegen

[verdachte] ,

geboren te [geboorteplaats] op [geboortedag] 1964,
wonende te [woonadres] .

Het hoger beroep

De verdachte heeft tegen het hiervoor genoemde vonnis hoger beroep ingesteld.

Onderzoek van de zaak

Dit arrest is gewezen naar aanleiding van het onderzoek op de terechtzitting van het hof van 12 februari 2020 en, overeenkomstig het bepaalde bij artikel 422 van het Wetboek van Strafvordering, het onderzoek op de terechtzitting in eerste aanleg.
Het hof heeft kennisgenomen van de vordering van de advocaat-generaal, strekkende tot vernietiging van het vonnis van de rechtbank, bewezenverklaring van het meer subsidiair ten laste gelegde en veroordeling van verdachte tot een taakstraf van 100 uren, subsidiair 50 dagen hechtenis. Deze vordering is na voorlezing aan het hof overgelegd.
Het hof heeft voorts kennisgenomen van hetgeen door verdachte en zijn raadsman, mr. P. Bonthuis, naar voren is gebracht.

Het vonnis waarvan beroep

De rechtbank heeft bij vonnis van 21 januari 2016, waartegen het hoger beroep is gericht, verdachte ter zake van witwassen veroordeeld tot een taakstraf van 120 uren, subsidiair 60 dagen hechtenis, met aftrek van de tijd die door verdachte in voorarrest is doorgebracht, en een gevangenisstraf voor de duur van één maand voorwaardelijk met een proeftijd van twee jaren.
Het hof zal het vonnis waarvan beroep vernietigen omdat het tot een andere bewijsbeslissing komt en daarom opnieuw rechtdoen.

De tenlastelegging

Aan verdachte is tenlastegelegd dat:
primair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 mei 2012 te [plaats] , in elk geval in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling,
immers heeft hij, verdachte en/of (met) zijn mededader(s) meermalen een hoeveelheid mobiele telefoons en/of andere elektronica verworven, voorhanden heeft gehad en/of overgedragen,
terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde goederen wist(en), dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof,
te weten (onder meer) de volgende goederen:
- een mobiele telefoon, merk Samsung, type D600, zie proces-verbaal aangifte [aangever] (zaak 1) en/of
- een mobiele telefoon, merk Nokia, type RH-172, zie proces-verbaal aangifte [aangever 1] (zaak 2) en/of
- een mobiele telefoon, merk Samsung, type E250, zie proces-verbaal aangifte [aangever 2] (zaak 3) en/of
- een mobiele telefoon, merk Samsung, type Galaxy, zie proces-verbaal aangifte [aangever 3] (zaak 4) en/of
- een mobiele telefoon, merk Motorola, zie proces‑verbaal aangifte [aangever 4] (zaak 5) en/of
- een mobiele telefoon, merk Sony, type Ericsson, zie proces-verbaal aangifte [aangever 5] (zaak 6) en/of
- een iPad (merk Apple), zie proces-verbaal aangifte [aangever 6] (zaak 7) en/of
- een mobiele telefoon, merk Nokia, type E71, zie proces-verbaal aangifte [aangever 7] (zaak 12);
subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 mei 2012, op diverse data en/of tijdstippen, te [plaats] , in elk geval in Nederland, (meermalen) tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen, een hoeveelheid mobiele telefoons en/of overige elektronica heeft verworven, voorhanden heeft gehad en/of heeft overgedragen, terwijl hij en/of zijn mededader(s) ten tijde van het verwerven of het voorhanden krijgen van voornoemde goederen wist(en), althans redelijkerwijs had(den) moeten vermoeden, dat het (een) door misdrijf verkregen goed(eren) betrof(fen), te weten (onder meer) de volgende goederen:
- een mobiele telefoon, merk Samsung, type D600, zie proces-verbaal aangifte [aangever] (zaak 1) en/of
- een mobiele telefoon, merk Nokia, type RH-172, zie proces-verbaal aangifte [aangever 1] (zaak 2) en/of
- een mobiele telefoon, merk Samsung, type E250, zie proces-verbaal aangifte [aangever 2] (zaak 3) en/of
- een mobiele telefoon, merk Samsung, type Galaxy, zie proces-verbaal aangifte [aangever 3] (zaak 4) en/of
- een mobiele telefoon, merk Motorola, zie proces-verbaal aangifte [aangever 4] (zaak 5) en/of
- een mobiele telefoon, merk Sony, type Ericsson, zie proces-verbaal aangifte [aangever 5] (zaak 6) en/of
- een iPad (merk Apple), zie proces-verbaal aangifte [aangever 6] (zaak 7);
- een mobiele telefoon, merk Nokia, type E71, zie proces-verbaal aangifte [aangever 7] (zaak 12);
meer subsidiair
hij in of omstreeks de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 mei 2012, te [plaats] , althans in Nederland, tezamen en in vereniging met een ander of anderen, althans alleen,
een (aantal) voorwerp(en), te weten (een) hoeveelhe(i)d(en) telefoon(s) en/of andere elektronica, te weten onder meer:
- een mobiele telefoon, merk Samsung, type D600, zie proces-verbaal aangifte [aangever] (zaak 1) en/of
- een mobiele telefoon, merk Nokia, type RH-172, zie proces-verbaal aangifte [aangever 1] (zaak 2) en/of
- een mobiele telefoon, merk Samsung, type E250, zie proces-verbaal aangifte [aangever 2] (zaak 3) en/of
- een mobiele telefoon, merk Samsung, type Galaxy, zie proces-verbaal aangifte [aangever 3] (zaak 4) en/of
- een mobiele telefoon, merk Motorola, zie proces-verbaal aangifte [aangever 4] (zaak 5) en/of
- een mobiele telefoon, merk Sony, type Ericsson, zie proces-verbaal aangifte [aangever 5] (zaak 6) en/of
- een iPad (merk Apple), zie proces-verbaal aangifte [aangever 6] (zaak 7) en/of
- een mobiele telefoon, merk Nokia, type E71, zie proces-verbaal aangifte [aangever 7] (zaak 12) en/of
overige telefoon(s)/elektronica en/of (een) hoeveelhe(i)d(en) geld, heeft verworven, voorhanden heeft gehad, heeft overgedragen en/of omgezet, althans van voornoemde voorwerp(en), gebruik heeft gemaakt,
terwijl hij wist, althans redelijkerwijs had moeten vermoeden, dat bovenomschreven voorwerp(en) - onmiddellijk of middellijk - afkomstig was uit enig misdrijf.
Indien in de tenlastelegging taal- en/of schrijffouten voorkomen, zijn deze verbeterd. De verdachte is daardoor niet geschaad in de verdediging.

Vrijspraak

Primair en subsidiair ten laste gelegde
Het hof is – met de rechtbank en de advocaat-generaal – van oordeel dat verdachte dient te worden vrijgesproken van het primair en subsidiair ten laste gelegde. Op grond van de stukken in het dossier kan niet wettig en overtuigend bewezen worden dat verdachte een gewoonte heeft gemaakt van het plegen van opzetheling dan wel schuldheling. Uit de stukken blijkt immers niet dat verdachte wist of redelijkerwijs had moeten vermoeden dat de goederen die hij had verworven, voorhanden had of heeft overgedragen, van misdrijf afkomstige goederen betroffen.
Meer subsidiair ten laste gelegde
Verdachte wordt meer subsidiair verweten dat hij zich (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen) schuldig heeft gemaakt aan witwassen van een aantal voorwerpen en een hoeveelheid geld. Verdachte heeft dit feit ontkend.
Met de rechtbank en de advocaat-generaal is het hof van oordeel dat uit de stukken in het dossier niet blijkt dat verdachte zich (al dan niet tezamen en in vereniging met een ander of anderen) schuldig heeft gemaakt aan witwassen van de in de tenlastelegging opgenomen telefoons en (andere) elektronica, zodat verdachte van dit deel van de tenlastelegging moet worden vrijgesproken.
Met betrekking tot het witwassen van een hoeveelheid geld overweegt het hof het navolgende.
Juridisch kader
Het hof stelt vast dat het dossier geen bewijs bevat op grond waarvan een rechtstreeks verband kan worden gelegd tussen het onverklaarbare vermogen van verdachte en een bepaald misdrijf. Niettemin kan in een dergelijke situatie bewezen worden geacht dat het geldbedrag “uit enig misdrijf” afkomstig is, indien de vastgestelde feiten en omstandigheden van dien aard zijn dat sprake is van een vermoeden van witwassen. Indien zo’n geval zich voordoet, mag van de verdachte worden verlangd dat hij een verklaring geeft voor de herkomst van het geldbedrag die concreet, min of meer verifieerbaar en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijk is. Bij de beoordeling van deze verklaring spelen de omstandigheden waaronder en het moment en de wijze waarop deze tot stand is gekomen mede een rol. Zo kan het van belang zijn of de verdachte van meet af aan een tegenwicht tegen de verdenking heeft geboden of dat hij eerst in een laat stadium van het onderzoek is gaan verklaren op een wijze die aan de hiervoor genoemde vereisten voldoet.
Zodra het door de verdachte geboden tegenwicht daartoe aanleiding geeft, ligt het vervolgens op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar de, uit de verklaringen van de verdachte blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit de resultaten van een dergelijk onderzoek zal dienen te blijken dat met voldoende mate van zekerheid kan worden uitgesloten dat de hoeveelheid geld waarop de verdenking betrekking heeft, een legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden.
Vermoeden van witwassen
Uit een onderzoek naar een toename van woninginbraken in [plaats] is uit verklaringen van verdachten in dat onderzoek naar voren gekomen dat zij de goederen die buit werden gemaakt bij woninginbraken vaak verkochten aan de eigenaar van de [winkel] op [adres] . De eigenaar betreft verdachte. Vervolgens is een strafrechtelijk en een financieel onderzoek gedaan naar verdachte. Naar aanleiding van het financieel onderzoek is een uitgebreide kasopstelling opgemaakt. De totale contante en girale uitgaven van verdachte zijn afgezet tegen de beschikbare legaal verkregen gelden van verdachte in de periode van 1 januari 2010 tot en met 29 mei 2012. Uit deze kasopstelling volgt een groot verschil tussen de legale inkomsten en de uitgaven van verdachte, namelijk € 35.617,13.
Gelet op deze feiten, in onderling verband bezien, is naar het oordeel van het hof een vermoeden van witwassen jegens de verdachte gerechtvaardigd. Van de verdachte mocht dan ook worden verlangd dat hij een verklaring zou geven voor de herkomst van het geld.
Tegen deze achtergrond wordt het volgende overwogen en opgemerkt.
Verklaring van de verdachte
In eerste aanleg en in hoger beroep heeft verdachte verklaard dat de boekhouder die in de ten laste gelegde periode de boekhouding van zijn eenmanszaak deed, veel fouten heeft gemaakt, waardoor het inkomen van verdachte uit deze eenmanszaak te laag is uitgevallen.
In hoger beroep zijn in de schriftelijke ronde namens de verdediging stukken overgelegd, afkomstig van de opvolgende boekhouder van verdachte, de heer [boekhouder] . Volgens [boekhouder] is door de eerste boekhouder van het bedrijf Risas geen rekening gehouden met de contante privé onttrekkingen van verdachte uit zijn eenmanszaak van in totaal € 35.454,- in de jaren 2010 tot en met een deel van 2012. [boekhouder] heeft dit als opvolgend boekhouder in de administratie gecorrigeerd en de belastinginspecteur de heer [belastinginspecteur 1] heeft de belastingaanslagen over de jaren 2010, 2011 en 2012 gecorrigeerd. Doordat verdachte een gebrekkige administratie voerde, is de herziene belastingaangifte niet goed te verantwoorden met onderliggende stukken.
Standpunt van het openbaar ministerie
Het openbaar ministerie heeft in de schriftelijke ronde in reactie hierop een proces-verbaal van een financieel rechercheur overgelegd. Financieel rechercheur [rechercheur] concludeert dat de stukken van de verdediging niet van invloed zijn op de hoogte van het reeds vastgestelde ontnemingsbedrag. [rechercheur] geeft hierbij op basis van een gesprek met belastinginspecteur [belastinginspecteur 1] aan dat de Belastingdienst zeer coöperatief is geweest bij het verwerken van de nieuwe inkomstengegevens aangeleverd door [boekhouder] . Door de Belastingdienst zijn geen aanvullende vragen of corrigerende verzoeken gedaan. [rechercheur] merkt tevens op dat aangiften inkomstenbelasting manipuleerbaar zijn ten gunste van de betrokkene. Omdat er geen kasboeken waren en er geen dagelijkse kasadministratie was gevoerd, is het onmogelijk om vast te stellen wat de contante onttrekkingen zijn geweest. [boekhouder] heeft ook niet vermeld waarop hij de onttrekkingen heeft gebaseerd.
De advocaat-generaal heeft geconcludeerd tot bewezenverklaring van het ten laste gelegde witwassen. De verklaring die verdachte over de herkomst van het geld heeft gegeven, is onvoldoende verifieerbaar en onaannemelijk, nu het door het ontbreken van onderliggende stukken volstrekt onduidelijk is waarop de herziene belastingaangiftes zijn gebaseerd.
Beoordeling
Het hof is van oordeel dat de verdachte – onder overlegging van schriftelijke bescheiden –
een concrete, min of meer verifieerbare en niet op voorhand hoogst onwaarschijnlijke verklaring heeft gegeven over de herkomst van het grootste deel van het geld. Het lag op de weg van het openbaar ministerie om nader onderzoek te doen naar deze, uit de verklaring van de verdachte in hoger beroep blijkende, alternatieve herkomst van het geld. Uit het aanvullende proces-verbaal van financieel rechercheur [rechercheur] volgt weliswaar dat een vraaggesprek met belastinginspecteur [belastinginspecteur 1] heeft plaatsgevonden op 15 augustus 2017, maar van dat vraaggesprek zelf is geen proces-verbaal opgemaakt. Het hof tast daardoor in het duister omtrent de vraagstelling bij dit gesprek terwijl evenmin duidelijk is of en in hoeverre de belastinginspecteur daarbij nog concrete informatie over de hier in geding zijnde belastingaangiften heeft verstrekt. Van enig verder inhoudelijk onderzoek door of namens het openbaar ministerie naar de herziene belastingaangiften en belastingaanslagen ten aanzien van verdachte is niet gebleken.
Hoewel het vaststellen van de exacte financiële stand van zaken van verdachte in de ten laste gelegde periode ernstig wordt bemoeilijkt door het feit dat verdachte op inadequate wijze zijn bedrijfsadministratie heeft gevoerd, brengt dit niet met zich mee dat met voldoende mate van zekerheid kan worden gesteld dat de hoeveelheid geld waarop de verdenking betrekking heeft, geen legale herkomst heeft en dat derhalve een criminele herkomst als enige aanvaardbare verklaring kan gelden. Dit te meer nu namens verdachte door een beroepsadministrateur herziene belastingaangiften zijn ingediend, waarop door de Belastingdienst de eerdere belastingaangiften zijn gecorrigeerd zonder aanvullende vragen of corrigerende verzoeken van de zijde van de Belastingdienst.
Het hof oordeelt derhalve dat niet wettig en overtuigend bewezen is hetgeen de verdachte (voor het overige) meer subsidiair is ten laste gelegd, zodat de verdachte (ook) hiervan moet worden vrijgesproken.

BESLISSING

Het hof:
Vernietigt het vonnis waarvan beroep en doet opnieuw recht:
Verklaart niet bewezen dat de verdachte het primair en subsidiair en meer subsidiair ten laste gelegde heeft begaan en spreekt de verdachte daarvan vrij.
Aldus gewezen door
mr. G.A. Versteeg, voorzitter,
mr. A.J. Rietveld en mr. L.J. Bosch, raadsheren,
in tegenwoordigheid van mr. K.M. Diender, griffier,
en op 26 februari 2020 ter openbare terechtzitting uitgesproken.